Gerechtshof Den Haag, 22-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1066, 200.272.608-01
Gerechtshof Den Haag, 22-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1066, 200.272.608-01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 22 juni 2021
- Datum publicatie
- 23 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2021:1066
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:12233, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 200.272.608-01
Inhoudsindicatie
inhoud overeenkomst ter beëindiging van een langlopend conflict; de overeenkomst is nagekomen door het laten uitbrengen van het niet-bindend advies en het betalen van de kosten ervan conform de gemaakte afspraken.
Uitspraak
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer: 200.272.608/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: C/09/563674 / HA ZA 18-1187
Publicatie bestreden vonnis: ECLI:NL:RBDHA:2019:12233
in de zaak van
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. T. de Boer te Amsterdam,
tegen
zetelend te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. C.M. Bitter te Den Haag.
1. [appellant] , een voormalige beroepsofficier, en het ministerie van Defensie hebben afgesproken om hun langlopende conflict op te lossen door dit voor te leggen aan een onafhankelijk deskundige. Deze rechtszaak gaat over de vraag of de Staat deze afspraak is nagekomen. Volgens [appellant] heeft de deskundige de opdracht niet goed uitgevoerd en is de Staat de afspraak daarom nog niet nagekomen. In dit arrest oordeelt het hof, dat de Staat de afspraak wel is nagekomen.
Het procesverloop
Hoe de procedure tot vandaag is verlopen blijkt uit:
- -
-
het dossier van de procedure voor de rechtbank Den Haag dat leidde tot het tussen partijen gewezen vonnis van 23 oktober 2019 (hierna: het vonnis);
- -
-
de dagvaarding in hoger beroep van 20 december 2019 van [appellant] ;
- -
-
de memorie van grieven van [appellant] waarin hij aangeeft waarom hij het niet eens is met het vonnis, met bijlagen (de producties t/m nr. 76);
- -
-
de memorie van antwoord van de Staat;
- -
-
de door [appellant] ingebrachte producties 77 t/m 88, waarbij geldt dat het hof productie 88 (een disk met geluidsopname) via de door mr. de Boer op 29 april 2021 aan de griffier toegestuurde e-mail heeft uitgeluisterd;
- -
-
de zitting van 29 april 2021, de daarbij door beide partijen gebruikte pleitnota’s en hun verzoek om arrest te wijzen.
Feitelijk kader
[appellant] was van 1989 tot medio 1996 aangesteld als beroepsofficier in tijdelijke dienst bij het ministerie van Defensie (hierna: Defensie). Tijdens deze aanstelling is een arbeidsconflict ontstaan. Dat conflict leidde onder meer tot een onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter in 1997. In 2001 solliciteerde [appellant] opnieuw bij Defensie, maar werd hij niet aangenomen. In 2006 stelde (de advocaat van) [appellant] de Staat aansprakelijk voor schade door gederfde arbeidsinkomsten en immateriële schade. De Staat wees iedere aansprakelijkheid af. Partijen hebben toen tevergeefs over een regeling ter beëindiging van hun geschillen onderhandeld.
In 2011 wendde [appellant] zich tot de Defensievakbond, waarvan [voorzitter vakbond] op dat moment de voorzitter was. [voorzitter vakbond] sprak daarna met de toenmalige minister van Defensie (hierna: Hillen) over de situatie van [appellant] en misstanden op de kazerne waar [appellant] had gewerkt.
Op 2 november 2012 had [appellant] een ontmoeting met Hillen in aanwezigheid van [voorzitter vakbond] . Tijdens deze ontmoeting vertelde [appellant] over de problemen waarop hij was gestuit tijdens zijn aanstelling bij Defensie en de misstanden die hij had waargenomen op de kazerne waar hij werkte. Hij vertelde ook dat Defensie hem een ontoereikend schadebedrag van € 75.000,- had aangeboden. Tijdens deze ontmoeting kwam de mogelijkheid ter sprake om een onafhankelijke deskundige een nietbindend advies uit te laten brengen over de kwestie, zodat [appellant] en Defensie hun conflict zouden kunnen afsluiten. Na de ontmoeting, ’s-avonds op dezelfde dag, heeft Hillen telefonisch aan [voorzitter vakbond] laten weten dat [appellant] een onafhankelijke derde mocht aanwijzen voor een niet bindend advies om de zaak snel tot een einde te brengen. Defensie zou de kosten van het onderzoek betalen en de kosten van rechtsbijstand volledig vergoeden.
Partijen spreken in de stukken over “het besluit van Hillen”. Zij bedoelen daarmee niet alleen de telefonisch kenbaar gemaakte beslissing van Hillen, maar ook wat er tijdens de ontmoeting door Hillen is gezegd en waarover [appellant] (en [voorzitter vakbond] ) en Hillen het toen met elkaar eens waren. Het hof zal dit aanduiden als “de afspraak met Hillen”.
Na de afspraak met Hillen heeft [appellant] aanvankelijk registeraccountant [deskundige 1] en later registeraccountant [deskundige 2] (hierna: [deskundige 2] ) aangewezen als de deskundige. Daarnaast hebben [appellant] en Defensie, die beiden werden bijgestaan door een advocaat, overeenstemming bereikt over de omschrijving van de aan [deskundige 2] te geven opdracht (de opdrachtomschrijving). Deze opdrachtomschrijving luidt als volgt:
“Opdrachtnemer, [deskundige 2] , neemt kennis van de inhoud van het dossier van [appellant] zoals door beide partijen afzonderlijk samengesteld, en vormt zich daarover een oordeel. Hij brengt een schriftelijk gemotiveerd advies uit, mede gelet op het tijdsverloop in deze kwestie, op een zo kort mogelijke termijn aan partijen. Met het oog op het tot stand brengen van een definitieve beëindiging van alle tussen partijen gerezen geschillen bevat dit advies tevens de door de deskundige berekende en passend en toereikend geachte financiële vergoeding ter zake van de compensatie van alle door [appellant] ten gevolge van onrechtmatig en of verwijtbaar handelen en nalaten door (toedoen van en of namens) Defensie geleden en toekomstige schade, waaronder voorts begrepen de gemaakte kosten van rechtsbijstand tot aan de dag van het uitbrengen van het advies.”
Daarnaast zijn partijen met [deskundige 2] het “Reglement Advies” overeengekomen als onderdeel van zijn opdracht.
[deskundige 2] is na het verstrekken van de opdracht aan de opdracht begonnen. Zijn definitieve advies aan [appellant] en Defensie is opgenomen in zijn rapport van 23 mei 2014 (hierna: het Advies). In het Advies adviseert [deskundige 2] dat Defensie aan [appellant] aanbiedt: professionele begeleiding bij het zoeken naar een andere werkkring of het opzetten van een eigen onderneming, een vergoeding voor immateriële schade van € 75.000,- en vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Verder moet het aanbod volgens hem niet onderhandelbaar zijn en maximaal vier weken geldig.
De Staat heeft de kosten van het onderzoek betaald en de kosten van rechtsbijstand aan [appellant] vergoed. De Staat heeft aan [appellant] een aanbod conform het Advies gedaan. [appellant] heeft dat aanbod niet geaccepteerd.
[appellant] heeft een tuchtrechtelijke procedure tegen [deskundige 2] en een kort geding tegen de Staat gevoerd. Daarna, in 2017, heeft (de advocaat van) [appellant] aan de Staat geschreven dat het voor [appellant] onacceptabel is dat de Staat de zaak wilde afdoen op basis van het ondeugdelijke onderzoek van [deskundige 2] en nakoming gevraagd van de afspraak met Hillen door een nieuw onderzoek uit te laten voeren. De Staat heeft zich op het standpunt gesteld dat de afspraak met Hillen al was nagekomen met de benoeming en het onderzoek van [deskundige 2] .
De eisen van [appellant] en het vonnis
[appellant] heeft de Staat gedagvaard en gevorderd (kort gezegd):
(1) de Staat te veroordelen tot nakoming van de afspraak met Hillen en de Staat te verplichten een nieuw onderzoek te gelasten conform zijn opdracht, of de Staat tot een andere wijze van nakoming te verplichten, en
(2) de Staat te veroordelen de schade te vergoeden die [appellant] door de niet-nakoming heeft geleden.
Aan zijn vorderingen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de Staat de afspraak met Hillen ondeugdelijk heeft uitgevoerd. De Staat heeft niet conform de afspraak met Hillen gehandeld door de zaak (via de landsadvocaat) tijdens het deskundigentraject te (laten) juridiseren. [deskundige 2] heeft de opdracht ondeugdelijk uitgevoerd; er is sprake van aantoonbare formele en materiële gebreken. Defensie mocht het Advies daarom niet overnemen, maar had een nieuw of aanvullend onderzoek moeten gelasten of het geschil met een afwijkend aanbod moeten beëindigen. Omdat de afspraak met Hillen nog niet correct is uitgevoerd, moet dat alsnog gebeuren. [appellant] heeft schade geleden doordat de afspraak met Hillen nog niet is nagekomen. Hij heeft advocaatkosten betaald voor de tuchtprocedure tegen [deskundige 2] en hij heeft zijn leven niet kunnen oppakken door het uitblijven van een oplossing. Afronding van het geschil is cruciaal voor zijn geestelijke en maatschappelijke herstel.
De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank heeft de vorderingen in het bestreden vonnis afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe dat [deskundige 2] het onderzoek heeft uitgevoerd conform de door partijen gezamenlijk aan hem gegeven (ruime) opdrachtomschrijving, die de nadere invulling van de afspraak met Hillen is. Volgens de rechtbank is er geen sprake van ‘overmatig juridiseren’. [appellant] kan ook niet aan de Staat tegenwerpen dat [deskundige 2] niet geschikt was om het onderzoek te doen. Het onderzoek verliep niet onzorgvuldig; in het bijzonder is [appellant] voldoende gehoord, zijn geen feiten ten onrechte gepasseerd of genegeerd en is het rapport niet ondeugdelijk door het inwinnen van advies bij derden en de latere mededelingen van [deskundige 2] daarover, of door het ontbreken van een sociale paragraaf. Dat de Staat de vergoeding aan [deskundige 2] aanvankelijk gemaximeerd had acht de rechtbank geen punt, omdat de Staat alle rekeningen heeft betaald. De rechtbank overwoog ook dat de conclusies van [deskundige 2] logisch volgen uit de daaraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen. [deskundige 2] mocht de uitspraak van de bestuursrechter uit 1997 tot uitgangspunt nemen bij zijn beoordeling van bepaalde geschilpunten en als [deskundige 2] deze geschilpunten zelfstandig had moeten beoordelen, zou zijn conclusie ten aanzien van de schade niet anders zijn geweest. Ter zake van een in 1995 toegezegde externe arbeidsbemiddeling vond de rechtbank niet onbegrijpelijk of onredelijk de conclusie dat causaal verband met schade ontbreekt. Ten slotte overwoog de rechtbank dat [deskundige 2] in redelijkheid kon concluderen dat in 2001 op objectieve gronden negatief was geadviseerd over herintreding door [appellant] bij Defensie als beroepsofficier met een aanstelling voor onbepaalde tijd.