Rechtbank Den Haag, 23-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12233, 563674
Rechtbank Den Haag, 23-10-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12233, 563674
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 oktober 2019
- Datum publicatie
- 29 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2019:12233
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:1066, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 563674
Inhoudsindicatie
C/09/563674 / HA ZA 18-1187.
Arbeidsgeschil tussen ex-militair en Defensie. Geen tekortkoming in nakoming. Belsuit minister van Defensie om geschil ter definitieve beeindiging voor te leggen aan deskundige deugdelijk uitgevoerd. Defensie mocht deskundigenadvies integraal overnemen.
Uitspraak
vonnis
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/563674 / HA ZA 18-1187
Vonnis van 23 oktober 2019
in de zaak van
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,eiser,advocaat mr. T. de Boer te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (het ministerie van Defensie), zetelende te Den Haag,gedaagde,advocaat mr. C.M. Bitter te Den Haag.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd en gedaagde de Staat of Defensie.
1 1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 5 november 2018, met producties;
- -
-
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
-
het tussenvonnis van 27 februari 2019, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- -
-
de akte overlegging producties aan de zijde van [eiser] ;
- -
-
het proces-verbaal van comparitie van 11 juni 2019.
Het proces-verbaal is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om eventuele feitelijke onjuistheden binnen twee weken schriftelijk kenbaar te maken aan de rechtbank. [eiser] en de Staat hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt respectievelijk bij brief van 8 juli 2019 van mr. De Boer en bij brief van 10 juli 2019 van mr. Bitter. Mr. De Boer heeft op laatstgenoemde brief gereageerd bij brief van 11 juli 2019. Voornoemde brieven zijn aan het proces-verbaal gehecht en maken onderdeel uit van het procesdossier. In dit vonnis wordt voor zover nodig op de door partijen gemaakte opmerkingen ingegaan. De rechtbank ziet – met de Staat – in de namens [eiser] bij het proces-verbaal gemaakte opmerkingen geen aanleiding om van voornoemde en ook reeds in de laatste alinea van het betreffende proces-verbaal aangehaalde lijn af te wijken en het proces-verbaal aan te vullen dan wel te verbeteren, zoals door [eiser] verzocht. Anders dan [eiser] hierbij lijkt voor te staan, wordt met een proces-verbaal niet beoogd een woordelijke verslag te geven van alles wat ter zitting besproken is, maar een weergave van het verhandelde ter zitting (artikel 88 lid 3 Rv).
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2 2. De feiten
[eiser] is op [dag] 1989 aangesteld als beroepsofficier in tijdelijke dienst bij Defensie voor een periode van in beginsel vier jaar. De aanstelling is uiteindelijk verlengd tot en met 31 mei 1996.
Tussen [eiser] en Defensie is sprake van een langslepend conflict dat zijn oorsprong vindt in 1992 (hierna: het conflict). Het conflict gaat – kort gezegd – over:
1. de rechtmatigheid van de tijdelijke ontzegging van de leiding over de bewakingsgroep en de uitzending van [eiser] als militair waarnemer van de Verenigde Naties naar voormalig Joegoslavië in de periode 1992-1993 (hierna: de tijdelijke ontzegging en de uitzending); 2. de externe arbeidsbemiddeling na uitdiening van zijn (verlengde) aanstelling voor bepaalde tijd in de periode 1996-2006 (hierna: de externe arbeidsbemiddeling);3. de sollicitatie tot (herintredend) officier bij Defensie in 2001 (hierna: de sollicitatie).
de tijdelijke ontzegging 2.3. Op 30 september 1991 heeft [eiser] als – kort gezegd – veiligheidsofficier de leiding gekregen over de bewakingsgroep van een kazernecomplex. [eiser] heeft in die functie melding gemaakt van diverse misstanden waarvoor hij een plan van aanpak heeft opgesteld. Er ontstonden bezwaren tegen zijn manier van leidinggeven, als gevolg waarvan een aantal incidenten heeft plaatsgevonden. Op 6 november 1992 is [eiser] tijdelijk de leiding over de bewakingsgroep ontzegd om de rust in de bewakingsgroep te bewaren en verdere escalaties te voorkomen. De andere bij zijn functie behorende werkzaamheden kon en is [eiser] gewoon blijven uitoefenen. Tegen het tijdelijke ontzeggingsbesluit heeft [eiser] destijds geen rechtsmiddelen aangewend. Op 10 november 1992 is een onderzoeksteam benoemd, dat onderzoek heeft gedaan naar de wijze van leidinggeven van [eiser] . Uit dit onderzoek, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een rapport van 26 november 1992, is gebleken dat de wijze van leidinggeven van [eiser] inhoudelijk juist was, zij het dat er wel kanttekeningen werden geplaatst bij de aanpak van [eiser] . Tevens is in het rapport opgenomen dat de leiding van [eiser] werd geaccepteerd en dat er geen fundamenteel wantrouwen heerste. Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt met [eiser] , waarna [eiser] weer met de leiding over de bewakingsgroep is belast.
rehabilitatie 2.4. Op 30 november 1992 en diverse keren nadien is door dan wel namens [eiser] om rehabilitatie en schadeloosstelling verzocht. Bij Bekendmaking Bewakingsgroep KL, nr. [nummer] , d.d. 1 december 1992 heeft de kazernecommandant [de kazernecommandant] (hierna: [de kazernecommandant] ) de bewakingsgroep schriftelijk op de hoogte gesteld van de uitkomsten van voornoemd onderzoek. [de kazernecommandant] heeft hierbij aangegeven dat uit het onderzoek is gebleken dat de klachten en de kritieken omtrent de wijze van leidinggeven van [eiser] ongegrond zijn en dat [eiser] per 30 november 1992 weer volledig belast is met de leiding over de bewakingsgroep. Op 26 april 1993 is [eiser] mondeling gerehabiliteerd ten overstaan van alle betrokkenen. Op 21 juli 1993 is op verzoek van [eiser] de mondelinge rehabilitatie vastgelegd in een rehabilitatiebrief, die bij brief van 20 september 1993 nog enigszins is aangepast (hierna: de rehabilitatiebrief). In de rehabilitatiebrief is, voor zover relevant, opgenomen:
‘Onderwerp: Rehabilitatie
1. De reden waarom U op 17 november 1992 door de Kazerne-commandant bent ontheven uit uw funktie onjuist is gebleken. Dit ontheffen had ten doel de op dat moment ontstane onrust in de bewakingsgroep in te dammen.
2. Uit het daarop volgend onderzoek is gebleken dat uw wijze van optreden een ondergeschikte rol heeft gespeeld op de gang van de zaken in de bewakingsgroep.
3. De daaruit voortvloeiende geruchtenstroom onvoldoende is bestreden met alle negatieve gevolgen vandien.
4. Het resultaat van het door mij gehouden onderzoek heeft geleid tot een bijeenkomst waarin ik het betrokken personeel van het Kazernecommando ondermeer het volgende heb medegedeeld:
- geen bezwaren te hebben tegen de hervatting van uw werkzaamheden als Veiligheidsofficier van het Kazernecommando m.d.v. dat dit geschiedt in een duidelijk afgebakende verantwoordelijkheid als stafofficier; - dat u deze functie blijft vervullen na uw terugkeer als VN-waarnemer uit het voormalig Joegoslavië in februari ’94;
- de aanbevelingen in het onderzoeksrapport door mij zijn overgenomen en door alle betrokkenen dienen te worden nageleefd. 5. Derhalve acht ik de conclusie gerechtvaardigd u volledig te hebben gerehabiliteerd en ga ik er van uit, uw instemming daarover gehoord hebbende, dat deze aangelegenheid als afgedaan kan worden beschouwd.’ de uitzending Op 25 maart 1993 is [eiser] geïnformeerd over het feit dat hij was aangewezen voor uitzending naar voormalig Joegoslavië op 26 april 2003 als onderdeel van een VN-missie. Op 30 maart 1993 heeft [eiser] contact gezocht met de heer [A] van bureau rechtspositie van Defensie. [A] was niet op de hoogte van het conflict. In verband met de ingezette afdoening van de klachten en de rehabilitatie is de uitzending door [A] uitgesteld naar 27 juli 1993. [eiser] verbleef in voormalig Joegoslavië tot 1 februari 1994. Na zijn terugkeer heeft [eiser] zijn werkzaamheden als veiligheidsofficier van de bewakingsgroep hervat.
Bij brief van 12 december 1994 heeft [eiser] aan Kolonel [B] (hierna: [B] ), de Directeur Personeel Koninklijke Landmacht (DPKL), zijn bezwaren tegen de gang van zaken vanaf eind 1992 uiteengezet en gevraagd om antwoord te geven op een aantal bij hem levende vragen aangaande het tijdelijke ontzeggingsbesluit en de uitzending. [eiser] vermoedde dat zijn uitzending naar voormalige Joegoslavië verband hield met de gebeurtenissen daaraan voorafgaand. [eiser] heeft verzocht om openheid van zaken, een meer uitgebreide rehabilitatie alsmede om een vergoeding van de (im)materiële schade die hij had geleden door (vermeende) aantasting van zijn eer en goede naam.
Bij brief van 15 februari 1995 heeft de DPKL/ [B] de vragen van [eiser] beantwoord en aan [eiser] medegedeeld geen termen aanwezig te achten om over te gaan tot een vorm van tegemoetkoming in de door [eiser] ervaren schade. Wel is toegezegd te zullen zorgdragen voor een uitgebreid getuigschrift omtrent het functioneren van [eiser] alsook om de [eiser] in aanmerking te brengen voor een actieve vorm van externe arbeidsbemiddeling. Deze brief vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
‘a. Uit onderzoek is mij gebleken dat uw uitzending naar Joegoslavië op een reguliere wijze heeft plaatsgevonden. Het ressort - in casu NTC - heeft een inventarisatie gemaakt van de beschikbare kapiteins, in casu 5. Op objectieve gronden, nl. op basis van een inschatting van de ‘misbaarheid’ in algemene zin, en zonder dat de huiswaartszending noch het zoeken in uw bureaulade daarin enige rol heeft gespeeld bent u door het ressort bij de DPKL voorgedragen voor uitzending. Dat besluit is vervolgens genomen. De Directie Personeel was op dat moment niet op de hoogte van bestaande problematiek; die kon in de besluitvorming derhalve geen rol spelen.’ (...) c. U bent in formele zin nimmer uit uw functie ontheven; daarvoor zou de DPKL – die in deze als enige bevoegd is – een besluit hebben moeten nemen, hetgeen niet is geschied. Wat is geschied is dat aan u is opgedragen gedurende een bepaalde periode feitelijk geen werkzaamheden te verrichten.
d. Dat de in vorige punt bedoelde opdracht in retroperspectief onjuist is geweest is gebleken tijdens het onderzoek (...) en tot uitdrukking gebracht in de rehabilitatiebrief. Er is geen ambtsberichtprocedure gevolgd.
[eiser] Ten aanzien van uw verzoek om tegemoet te komen in de door u ondervonden schade merk ik het volgende op. Voor zover mij is kunnen blijken heeft u geen materiële schade geleden; voorzover mij bekend heeft geen korting op uw wedde plaatsgevonden of is er enig ander financieel nadeel. Waar het gaat om immateriële schade – bijv. een mogelijke aantasting van uw goede naam – acht ik primair van belang vast te stellen dat u tegenover de PMC heeft verklaard dat met de formele rehabilitatie de zaak voor u was afgedaan.
In deze is voorts van belang dat de opdracht tot het niet verrichten van werkzaamheden, gegeven door de kazernecommandant, op een relatief eenvoudige en snelle wijze – namelijk door het indienen van een bezwaarschrift (...), gecombineerd met een verzoek tot een voorziening bij voorraad – had kunnen worden aangevochten. (...) Blijkens de stukken heeft u die optie overwogen doch (...) niet uitgevoerd. (...) In dit verband zij volledigheidshalve opgemerkt dat de zgn. negatieve gevolgen (...) zich allen hebben voorgedaan voor het moment van formele rehabilitatie.
Hoewel ik de gang van zaken uitdrukkelijk betreur acht ik, gelet op het hiervoor gememoreerde, geen termen aanwezig om over te gaan tot een vorm van tegemoetkoming in de door u ervaren schade.
U heeft in het gesprek gewag gemaakt van een mogelijke negatieve invloed van hetgeen is voorgevallen op uw kansen om in de burgermaatschappij een werkkring te vinden. Ik zal mij gaarne inspannen om zulks te voorkomen. In dat verband zal ik, indien u daar prijs op stelt en onder raadpleging van uw functionele chef(s), zorgdragen voor een uitgebreid getuigschrift omtrent uw functioneren. Voorts ben ik bereid om u in aanmerking te brengen voor een actieve vorm van externe bemiddeling, uit te voeren door de sectie herplaatsing van de Directie Personeel.’ (Hierna: het besluit van [B] )
Tegen het besluit van [B] heeft [eiser] op 29 maart 1995 bezwaar ingesteld. Dit bezwaar is bij besluit van 3 november 1995 ongegrond verklaard. Dit besluit vermeldt ten aanzien van de tijdelijke ontzegging en de uitzending, voor zover relevant, het volgende:
de tijdelijke ontzegging ‘Appellant is niet ontheven van zijn functie noch is hij geschorst. Deze maatregelen werden te zwaar bevonden nu appellant zijn overige werkzaamheden zou kunnen blijven uitvoeren doch de ontstane situatie een acuut ingrijpen terzake van het leiddinggeven aan de bewakingsgroep noodzakelijk maakte.’ de uitzending ‘Door bureau vredesmachten is begin 1993 aangegeven welk resort aan de beurt was om een militair ten behoeven van uitzending aan te wijzen. In casu werd het Nationaal Territoriaal Commando (NTC) aangewezen om een kapitein aan te wijzen voor een algemene functie in het voormalig Joegoslavië. Door de sectie adjudant-generaal (AG) van het NTC is vervolgens bekeken welke van de 9 PMC’s aan de beurt was. In het onderhavige geval bleek dit PMC-ZH te zijn.’ 2.9. Tegen het besluit van 3 november 1995 heeft [eiser] beroep ingesteld bij de bestuursrechter van deze rechtbank (hierna: de beroepsprocedure). Na een comparitie is besloten om de beroepsprocedure vier maanden aan te houden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen afspraken te maken over een getuigschrift en over externe arbeidsbemiddeling.
Hangende de beroepsprocedure, bij besluit van 28 mei 1996, is [eiser] eervol ontslag verleend met ingang vanaf 1 juni 1996 vanwege het aflopen van de duur van zijn aanstelling voor bepaalde tijd. [eiser] heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Na 1 juni 1996 heeft [eiser] naar diverse functies gesolliciteerd maar geen nieuwe werkkring gevonden. 2.11. Bij brief van 22 augustus 1997 heeft [eiser] het toegezegde getuigschrift ontvangen. Tevens is daarbij opnieuw externe arbeidsbemiddeling aangeboden.
[eiser] heeft uiteindelijk de rechtbank verzocht om vonnis te wijzen in de beroepsprocedure. Bij uitspraak van 3 september 1997 heeft de bestuursrechter van deze rechtbank het beroep van [eiser] ongegrond verklaard (hierna: de uitspraak van de bestuursrechter). De bestuursrechter heeft als volgt overwogen:
‘Tussen partijen is in geschil of verweerder gehouden is aan eiser een schadevergoeding toe te kennen, welke schadevergoeding kan bestaan in geld en/of een rehabilitatiebrief.
Blijkens het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat hij daartoe niet gehouden is (...).
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde tijdens de zitting en tijdens de comparitie van partijen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat op hem geen schadevergoedingsplicht bestaat. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder terecht heeft aangegeven dat eiser destijds geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit waarin hem de leiding over de bewakingsgroep is ontzegd, welk besluit hij thans als oorzaak van de door hem geleden schade ziet. De rechtbank kan dit besluit daarom in dit geding niet meer indringend toetsen, doch kan slechts met terughoudendheid bezien of het besluit in flagrante strijd is geweest met enige regel van geschreven of ongeschreven recht dan wel volstrekt onhoudbaar is. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat daarvan geen sprake is, zodat het besluit niet kan dienen als grondslag voor een schadevergoedingsplicht.
De rechtbank kan in hetgeen door eiser is aangevoerd ook geen andere grond voor een schadevergoedingsplicht zien.
De rechtbank merkt nog op dat zij verweerders standpunt dat eiser voldoende is gerehabiliteerd door de brief van de Provinciaal Militair Commandant Zuid-Holland, kolonel [de kolonel] van 20 september 1993 (lees: de rehabilitatiebrief) niet voor onjuist kan houden.
De rechtbank overweegt tenslotte dat de DPKL met zijn aanbod tot het opstellen van een getuigschrift (hetgeen inmiddels op 22 augustus 1997 is gerealiseerd) en met het aanbieden van een actieve vorm van externe bemiddeling alleszins correct heeft gehandeld.’ 2.13. De uitspraak van de bestuursrechter is onherroepelijk. Bij uitspraak van 11 juni 1998 heeft de Centrale Raad van Beroep [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de bestuursrechter. de sollicitatie2.14. In 2001 was er een grootschalige wervingsactie door Defensie in verband met een tekort aan beroepsmilitairen. Op 5 mei 2001 heeft [eiser] zich schriftelijk tot bureau Herintreding van Defensie gericht met het verzoek om horizontaal als beroepsofficier te kunnen instromen. Na enkele telefonische gesprekken met kapitein [de kapitein] (hierna: [de kapitein] ) is [eiser] uitgenodigd voor een oriënterend gesprek. In de uitnodigingsbrief is [eiser] onder meer verzocht om originele diploma’s en getuigschriften mee te nemen alsook om de meegezonden staat van inlichtingen in verband met het aan te vragen veiligheidsonderzoek in te vullen. Op 22 juni 2001 heeft het gesprek met [de kapitein] plaatsgevonden. Op het formulier interview protocol heeft [de kapitein] het gesprek als volgt samengevat:
‘Kdd, die verontwaardigd is dat hij net als iedereen behandeld wordt. Heeft daarom ook geen officiële papu bij. Org. is al v. alles op de hoogte. Ziet een veiligheidsonderzoek daarom ook niet zitten. Papu niet ingevuld. Schermt voortdurend wel met papu, die hij niet kan laten zien. Benadrukt daarbij hoe goed hij wel niet is en hoe anderen disfunctioneren. Geeft veel af op anderen (offi.). Laat zich regelm. neg. uit over de org. Wenst spec. behandeling. Kandidaat met een rommeling CV, (rechtbank leest:) heeft alleen. Havo. Werkt sinds ’97 min of meer voor zichzelf. Onduidelijk wat hij precies doet. Heeft daarnaast tot ’99 een uitkering genoten. Laat achterste van zijn tong niet zien. Reageert geïrriteerd/achterdochtig bij doorvragen omtrent pers. achtergronden. Verontschuldigt zich a.h. einde v.h. gesprek. Voelt nattigheid. Zegt ook zelf dingen wel en niet te vertellen, staat niet onder ede. Kdd bepaalt zelf wat hij vertelt. Praat vaak om zaken heen. Wekt irritatie bij int. In het verleden ook de nodige botsingen gehad, zal ook voor de toek. het geval kunnen zijn. Beweegredenen/motivatie van betrokkene zijn vaag te noemen.’2.15. Op 3 juli 2001 heeft [de kapitein] [eiser] telefonisch laten weten dat [eiser] niet zou kunnen herintreden als beroepsmilitair en dat de afwijzing op schrift zou worden gesteld. [de kapitein] heeft het volgende negatieve advies opgesteld:
‘Neg. Adv.: betrokkene laat zich nogal negatief uit over de organisatie en het personeel wat er rondloopt in de hoedanigheid van ‘collega’-officieren. Komt ook in het gesprek zeer afstandelijk en achterdochtig over. Laat achterste van tong niet zien. Zegt hij ook bewust niet te doen. Vond het niet nodig om diploma’s en getuigschriften mee te nemen. Ook het invullen van de staat van inlichtingen was op hem niet van toepassing volgens hem. Tijdens het gesprek bepaalt hij ook wat relevant is en wat niet. Heeft een rommelige loopbaan bij Def. achter de rug. (...) Is hier in het verleden veiligheidsofficier geweest, betrokkene gebeld dat er nog een afwijzingsbrief volgt. Voorzichtigheid geboden hiermee. Advies: op algemene gronden afwijzen, zoals vooropleiding.’ 2.16. Voor de afhandeling van de afwijzing is het sollicitatiedossier naar H-POZ gestuurd. Bij binnenkomst van het sollicitatiedossier op 26 juli 2001 heeft het hoofd POZ de volgende handgeschreven opmerkingen gemaakt:
‘26/7/2001 H-Herintreding, svp [eiser] een kort briefje sturen dat we, op advies van de monitoren, momenteel geen loopbaanmogelijkheden voor hem zien, maar dat we hem wel in ons relatiebestand zullen houden.’
‘NB. We kennen [eiser] en hij is in het verleden een “probleemgeval” geweest. [de kapitein] voelde dat feilloos aan (knap staaltje werk!); we zeggen het hem echter niet en laten hem in zijn waarde!’ 2.17. Omdat de toegezegde schriftelijke bevestiging van de afwijzing uitbleef, heeft [eiser] daarover bij de Nederlandse Vereniging voor Personeelsbeleid (NVP) een klacht ingediend, welke klacht op dat punt gegrond is verklaard. [de kapitein] heeft op 4 oktober 2001 alsnog een afwijzingsbrief verstuurd (hierna: de afwijzingsbrief). In de afwijzingsbrief, die was gericht aan NVP en niet gedrukt op briefpapier van Defensie, is als reden van afwijzing gegeven – kort gezegd – dat [eiser] niet voldeed aan de opleidingseisen omdat hij de officiersopleiding niet had doorlopen en slechts over een HAVO-diploma beschikte. Voorts is opgenomen dat [eiser] wel in het relatiebestand zal worden gehouden.
Bij brief van 21 januari 2003 heeft de gemachtigde van [eiser] opnieuw verzocht om een schriftelijke afwijzing. Deze heeft [eiser] gekregen bij brief van 30 januari 2003. In de brief is geconcludeerd dat geen behoefte bestaat aan de kwaliteiten van [eiser] , dat [eiser] gezien zijn leeftijd geen deel kan uitmaken van het beroepspersoneel bepaalde tijd en dat [eiser] een KMA-OCO-officiersopleiding mist om deel uit te kunnen maken van het beroepspersoneel onbepaalde tijd.
In oktober 2003 heeft mr. Nicolaï bij Defensie gemeld als advocaat voor [eiser] op te treden. Mr. Nicolaï heeft inzage verzocht in het volledige personeelsdossier, hetgeen hij in 2004 heeft verkregen. Daarbij is gebleken van de hiervoor genoemde handgeschreven opmerkingen van het hoofd POZ. Mr. Nicolaï heeft de handgeschreven opmerkingen uit het personeelsdossier ter beoordeling aan strafrechtdeskundig advocaat mr. Pen voorgelegd. Mr. Pen heeft de afwijzing op de sollicitatie als ‘valsheid in geschrift’ en ‘poging tot oplichting’ gekwalificeerd, nu de afwijzing die op schrift is gesteld naar zijn oordeel niet strookt met de inhoud van de documenten.
[eiser] heeft nagevraagd of hij daadwerkelijk in het relatiebestand van Defensie voorkomt, zoals in de afwijzingsbrief genoemd. Per e-mail van 8 oktober 2004 heeft Defensie, in persoon van Majoor [de Majoor] van de Sectie Coördinatie Onderzoek en Aanstellingen, [eiser] bericht ‘Voor mij bent u een definitief afgewezen kandidaat herintreder m.a.w. vanuit de KL zult u in principe nooit meer worden benaderd voor een eventueel herintreden.’
Bij brief van 17 maart 2006 heeft mr. Nicolai de Staat namens [eiser] aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkstelling heeft betrekking op het tijdelijke ontzeggingsbesluit, de uitzending, de afwijzing tot herintreding, het al dan niet voldoende zijn gerehabiliteerd en op de aangeboden externe arbeidsbemiddeling. Bij brief van 25 oktober 2006 heeft de Staat iedere aansprakelijkheid afgewezen.
In 2007 hebben partijen onderhandeld over een regeling ter beëindiging van hun geschil. De Staat heeft in dit kader [eiser] een getuigschrift, loopbaanontwikkeling en een schadebedrag van € 75.000,- aangeboden. De in dit kader opgestelde vaststellingsovereenkomst is door [eiser] niet ondertekend en voormeld bedrag is niet uitbetaald. Wel heeft de hoofdinspecteur van Defensie, luitenant-Generaal [luitenant-Generaal] (hierna: [luitenant-Generaal] ), een getuigschrift naar [eiser] gezonden. In de daarbij behorende aanbiedingsbrief is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
‘Bijgaand treft u aan uw getuigschrift (...).
Ik betreur het zeer dat bij uw sollicitatie in 2001 de personeelsdienst van de landmacht zich onprofessioneel en grievend heeft gedragen door in uw personeelsdossier onjuiste en schadelijke opmerkingen te plaatsen, ondermeer dat u een “probleemgeval” zou zijn geweest. Ik bied u daarvoor mijn excuses aan, in het bijzonder ook omdat deze sollicitatieprocedure daardoor geen objectieve kans van slagen heeft gehad en u jaren in de onzekerheid hebt verkeerd over de oorzaak hiervan.
U ervaart de gewraakte opmerking, achteraf, als een smet op uw carrière. Niets is minder waar, vandaar dit getuigschrift.
Naast dit getuigschrift wil ik u ook graag begeleiding aanbieden bij het opstarten van een onderneming en u financieel tegemoetkomen. Wij hebben daarover nadere afspraken gemaakt en afgesproken dat over de inhoud daarvan niet met derden wordt gecommuniceerd.’ 2.23. Bij brief van 4 juli 2008 heeft mr. Bolt bij Defensie gemeld als advocaat van [eiser] op te treden. Mr. Bolt stelt dat de door Defensie aangeboden vergoeding van € 75.000,- niet toereikend is om de geleden en nog te lijden (im)materiële schade te compenseren en heeft een bedrag van € 981.768,51 aan (alleen) inkomensschade genoemd.
In 2011 heeft [eiser] zich gewend tot de Defensievakbond ACOM, waarvan [C] (hierna: [C] ) op dat moment de voorzitter was. Op instigatie van [C] en de toenmalige raadsman van [eiser] mr. Pasman heeft op 2 november 2012 een ontmoeting plaatsgevonden tussen [eiser] en toenmalig minister van Defensie J.S.J. Hillen (hierna: Hillen). Ook [C] was hierbij aanwezig. Nog diezelfde dag heeft Hillen besloten dat het geschil tussen partijen moet worden voorgelegd aan een onafhankelijke deskundige om het geschil tussen partijen definitief te beëindigen (hierna: het besluit van Hillen). De te benoemen onafhankelijke deskundige zou zich een oordeel moeten vormen over het geschil en moeten komen tot een niet-bindend advies. Daarbij was het de uitdrukkelijke bedoeling om de zaak niet onnodig te juridiseren.
[C] heeft vervolgens mr. Pasman direct telefonisch van het besluit van Hillen op de hoogte gesteld. Mr. Pasman heeft daarop een e-mailbericht d.d. 2 november 2012 met, voor zover relevant, de volgende inhoud naar [eiser] gestuurd:
‘De heer Hillen heeft er geen gras overlaten groeien: zojuist belde de heer [C] dat hij (lees: Hillen) de bemiddeling van een onafhankelijke derde door ons aan te wijzen heeft toegezegd om de zaak snel tot een einde te brengen. Dus geen bindend advies, maar dat kan nog de uitkomst zijn voor de schadevaststelling.’
De opdracht van Hillen heeft geresulteerd in een verzoek van partijen aan de heer [X] (hierna: [X] ), een door [eiser] voorgedragen registeraccountant, om een advies uit te brengen. Partijen hebben overeenstemming bereikt over de aan [X] gegeven opdrachtomschrijving, die luidt:
‘Opdrachtnemer, de heer dr. [X] , neemt kennis van de inhoud van het dossier van de heer [eiser] zoals door beide partijen afzonderlijk samengesteld, en vormt zich daarover een oordeel. Hij brengt een schriftelijk gemotiveerd advies uit, mede gelet op het tijdsverloop in deze kwestie, op een zo kort mogelijke termijn aan partijen. Met het oog op het tot stand brengen van een definitieve beëindiging van alle tussen partijen gerezen geschillen bevat dit advies tevens de door de deskundige berekende en passend en toereikend geachte financiële vergoeding ter zake van de compensatie van alle door [eiser] ten gevolge van onrechtmatig en of verwijtbaar handelen en nalaten door (toedoen van en of namens) Defensie geleden en toekomstige schade, waaronder voorts begrepen de gemaakte kosten van rechtsbijstand tot aan de dag van het uitbrengen van het advies.’ (Hierna: de opdrachtomschrijving)
Defensie heeft de landsadvocaat ingeschakeld om voor [X] het dossier samen te stellen. In dit verband heeft [C] , in zijn hoedanigheid van voorzitter van ACOM, bij notitie van 15 mei 2013 aan Defensie geschreven, voor zover relevant:
‘Ik begreep dat jullie de zaak in handen hebben gegeven van de landsadvocaat die het dossier gaat samenstellen. Dit laatste vind ik merkwaardig omdat het streven was van de minister om de zaak juist uit de “juridische sfeer” te halen. Jullie gaven immers ook aan geen behoefte te hebben aan een nieuwe “zaak [...] ”. Ik ga er dan ook van uit dat jullie er voor zullen zorgen dat het niet een nieuwe juridische strijd gaat worden. Indien ik het gevoel krijgt dat het toch die kant op gaat, kom ik er bij jullie op terug.’ 2.28. Bij brieven van respectievelijk mr. Daalder d.d. 13 november 2013 en mr. Pasman d.d. 25 november 2013 hebben Defensie en [eiser] hun standpunten aan [X] kenbaar gemaakt.
Op 23 maart 2014 heeft [X] het conceptrapport aan partijen voorgelegd. Namens [eiser] heeft mr. Pasman op 8 april 2014 concrete opmerkingen op het conceptrapport gemaakt.
[X] heeft zijn definitieve advies aan Defensie en [eiser] neergelegd in het rapport van 23 mei 2014 (hierna: het rapport). Op bepaalde punten steunen de conclusies van [X] op het advies dat [X] heeft ingewonnen bij de door hem ingeschakelde advocaat [advocaat] en loopbaanadviseur [loopbaanadviseur] . Het rapport, waarin [X] de onder 2.2. genoemde drie hoofdonderwerpen heeft onverdeeld in 29 geschilpunten, vermeldt - voor zover relevant - het volgende:
‘ 1.2 Uitvoering werkzaamheden De uitvoering van mijn werkzaamheden heeft plaatsgevonden op basis van het volgende - door partijen geaccordeerde - reglement Advies (hierna: het Reglement Advies).
(...)
Informanten en deskundigen De adviseur zal eerst na instemming van beide partijen zelf derden, informanten en/of deskundigen mogen raadplegen. Hij zal partijen op de hoogte stellen van de relevante inhoud van hetgeen zij hem hebben medegedeeld. Van alle schriftelijke stukken, die de adviseur van de derden, informanten of deskundigen ontvangt zal hij een kopie aan partijen sturen. Partijen kunnen hun commentaar op de informatie/documentatie van de informanten/deskundigen schriftelijk ter kennis van de adviseur brengen, met kopie aan de wederpartij. Partijen kunnen op elkaars commentaar niet meer reageren. Dit dient binnen 14 dagen na het beschikbaar komen van de informatie te geschieden.
(...)
Het advies (...) Het advies bevat in elk geval: (...) (e) gebruikte informatie (...)
Beoordelingscriteria De adviseur geeft zijn oordeel met inachtneming van de op het geschil en het feitencomplex toepasselijke wet- en regelgeving en hetgeen hij in de gegeven omstandigheden redelijk en billijk acht gezien de omstandigheden van het geval.
(...)
Aansprakelijkheid De adviseur kan niet aansprakelijk worden gesteld, noch civielrechtelijk, noch tuchtrechtelijk, voor enig handelen of nalaten met betrekking tot de geschillenoplossing, daarin begrepen de inhoud van het advies.
(...)
Verloop van het onderzoek Ik ben mijn werkzaamheden gestart (...) nadat met partijen overeenstemming was bereikt over de opdrachtomschrijving en het Reglement Advies. (...)
Opzet en inhoud van het rapport
(...) Zoals uit het rapport blijkt heb ik het onderzoek zo ingericht dat ik 3 geschilpunten onderscheid, te weten: 1. De rechtmatigheid van de ontzegging van de leiding over de bewakingsgroep en de uitzending naar voormalig Joegoslavië (1992-1993) 2. actieve externe bemiddeling (1996-2006) 3. herintreding bij Defensie 2001
Deze geschilpunten zijn onderverdeeld naar enige tientallen onderwerpen, teneinde de problematiek inzichtelijk te kunnen maken en deze gedetailleerd te kunnen beschrijven. Bij de beoordeling van de geschilpunten heb ik de indeling naar onderwerpen gevolgd.
(...)
3 Geschilpunten(...)
Geschilpunt 1: ontzegging van de leiding en de uitzending
Inleiding (...) In paragraaf 2.7 is ingegaan op de juridische procedure die hierover is gevoerd; deze procedure heeft geleid tot een uitspraak van de rechtbank Den Haag op 3 september 1997 waarin het beroep van [eiser] ongegrond is verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft [eiser] in zijn hoger beroep tegen de uitspraak van 3 september 1997, bij de uitspraak van 11 juni 1998, niet ontvankelijk verklaard. Ondanks verschillende verlengingen van de termijn door de Raad, was [eiser] in gebreke gebleven beroepsgronden in te dienen.
De uitspraak van de rechtbank van 3 september 1997 is hiermee onherroepelijk geworden en vormt voor mij de basis voor de beoordeling van geschilpunt 1: de rechtmatigheid van het besluit over de tijdelijke ontzegging en de uitzending. Allereerst wordt de uitspraak van de rechtbank weergegeven, daarna wordt ingegaan op de feiten en documenten die aan de basis van deze uitspraak ten grondslag liggen. Vervolgens worden de door [eiser] naar voren gebrachte standpunten en verweren geïnventariseerd. Aan deze benadering ligt ten grondslag dat, nu hieromtrent een gerechtelijk (eind)oordeel voor ligt, in het kader van mijn advies alleen mogelijke nieuwe (dat wil zeggen: niet bij de rechtbank bekend geworden en op dat moment niet voor [eiser] kenbare) feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de (her)beoordeling van dit geschilpunt.
(...)
Met bovenstaande uitspraak van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende stukken als uitgangspunt, heb ik de in het kader van mijn advies naar voren gebrachte standpunten en verweren van [eiser] geïnventariseerd teneinde in hoofdstuk 4 te kunnen toetsen of deze als rechtens relevante nieuwe feiten of omstandigheden kunnen worden aangemerkt, die niet in de uitspraak van de rechtbank zijn verwerkt.
(...)