Home

Gerechtshof Den Haag, 20-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2071, BK-20/00629

Gerechtshof Den Haag, 20-10-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2071, BK-20/00629

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
20 oktober 2021
Datum publicatie
4 november 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:2071
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00629

Inhoudsindicatie

Art. 16 Successiewet 1956, art. 2.14a Wet IB 2001. Erfbelasting. Afgezonderd particulier vermogen in stichting met geen ander feitelijk doel dan verhuur van vier panden. Stichting is geen SBBI. Erflaatster, moeder van belanghebbende, is bij leven betrokken geweest bij de verwerving van vier panden door een stichting waarvan zij en belanghebbende bestuurders waren. Eén pand was haar eigendom en is in feite om niet ingebracht. Bij twee andere panden is sprake van een afzondering onder maatschappelijk ongebruikelijke voorwaarden. Bovendien beoogde erflaatster meer dan bijkomstig een particulier belang. Het wettelijke begrip ‘rechtens dan wel in feite, direct of indirect afzonderen van vermogen’ ziet in dit geval op alle vier panden, inclusief het door de stichting zelf aangekochte pand. Deze uitleg sluit aan bij doel en strekking van de wet, nl. het zoveel als mogelijk voorkomen van een heffingsvacuüm, en de wetsgeschiedenis. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen begunstigde in de zin van art. 2.14a, lid 6, Wet IB 2001 van de stichting kan worden.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00629

in het geding tussen:

(gemachtigde: P. van Wegen)

en

(vertegenwoordiger: […] )

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juli 2020, nummer SGR 18/3930.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft met dagtekening 27 september 2016 aan belanghebbende een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een verkrijging van € 1.867.060 (de aanslag). Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een verkrijging van € 833.499 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 285.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 46 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 131 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 28 mei 2021 een nader stuk met tien producties ingediend, waarvan een afschrift is gezonden aan de Inspecteur. Voorafgaand aan de zitting heeft het Hof een pleitnota van belanghebbende ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 juni 2021. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en een productie. Van het ter zitting verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De aanslag is aan belanghebbende opgelegd ter zake van een verkrijging krachtens erfrecht uit de nalatenschap van [A] (erflaatster). Erflaatster is op [overlijdensdatum] 2013 overleden. Uit het eerste huwelijk van erflaatster zijn twee dochters geboren, te weten [B] , overleden in 2006 met achterlating van drie kinderen, waarvan één is overleden, en [C] . Uit het tweede huwelijk van erflaatster is een zoon, belanghebbende, geboren. Belanghebbende is bij testament van 13 september 2010 benoemd tot enig erfgenaam en executeur.

2.2.

Belanghebbende heeft bij akte van 15 november 2013 de nalatenschap beneficiair aanvaard. Bij brief van 26 november 2013 aan belanghebbende heeft [C] , de halfzus van belanghebbende, te kennen gegeven aanspraak te maken op haar legitieme portie. Belanghebbende is in verband daarmee door de civiele kamer van het Gerechtshof Den Haag bij arrest van 14 mei 2019, nr. 200.219.374/01, veroordeeld tot betaling van € 58.013,46 aan [C] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

Stichtingen

2.3.

Erflaatster was bestuurder van diverse stichtingen, waaronder [Stichting 1] en [Stichting 2] .

2.4.

Op 3 december 1993 heeft erflaatster [Stichting 1] opgericht. In de stichtingsakte is vermeld:

“(…)

Doel

Artikel 2

1. De stichting heeft ten doel: het bevorderen van het onderwijs in de moderne talen, en de interculturele en intersociale uitwisseling van Nederland en België met volkeren uit de overige landen van Europa, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door bemiddeling te verlenen voor het doen volgen van intensieve cursussen in talen aan diverse taalscholen in binnen- en buitenland, en door plaatsing van cursisten bij gastgezinnen in het land waar het onderwijs wordt gevolgd. De stichting wordt hierin bijgestaan door diverse gastgezinnen-organisaties en gerenommeerde talenscholen in de diverse landen.

Vermogen

Artikel 3

Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:

- cursusgelden, subsidies en donaties;

- schenkingen, erfstellingen en legaten;

- alle andere verkrijgingen en baten.

Bestuur

Artikel 4

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste twee en ten hoogste drie leden en wordt voor de eerste maal bij deze akte benoemd. (…)

2. Het bestuur (met uitzondering van het eerste bestuur, waarvan de leden in functie worden benoemd) kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De functies van secretaris en penningmeester kunnen ook door één persoon worden vervuld.

3. Bestuursleden worden benoemd voor onbepaalde tijd. (…)

(…)

Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging

Artikel 6

1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.

2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen alsmede tot het aangaan van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een ander verbindt.

Artikel 7

1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.

2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan iedere bestuurder afzonderlijk.

(…)

Statutenwijzing

Artikel 11

1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen. Het besluit daartoe moet worden genomen met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat.

2. De wijziging moet op straffe van nietigheid bij notariële akte tot stand komen.

Ontbinding en vereffening-

Artikel 12

1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. Op het daartoe te nemen besluit is het bepaalde in artikel 11 lid 1 van toepassing.

2. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is.

3. De vereffening geschiedt door het bestuur.

4. (…)

5. (…)

6. Een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting wordt zoveel mogelijk besteed overeenkomstig het doel van de stichting.

7. (…)

Slotbepalingen

Artikel 13

(…) Tenslotte verklaarde [erflaatster], (…), dat voor de eerste maal tot bestuursleden van de stichting worden benoemd: zij, [erflaatster], in de functie van voorzitter, en [belanghebbende], in de functie van secretaris-penningmeester.”

2.5.

Bij notariële akte van 6 februari 2017 zijn de statuten van [Stichting 1] als volgt gewijzigd:

Lid 1 van artikel 1 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

1. De stichting draagt de naam: [Stichting 1] en kan tevens naar buiten treden onder de verkorte naam: [Stichting 1] .

Lid 2 van artikel 2 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door bemiddeling te verlenen voor het doen volgen van intensieve cursussen in talen aan diverse taalscholen in binnen- en buitenland, en door plaatsing van cursisten bij gastgezinnen in het land waar het onderwijs wordt gevolgd. De stichting wordt hierin bijgestaan door gastgezinnenorganisaties en gerenommeerde lescentra in de diverse Europese landen en door stichtingen met gelijke doelstelling, die, indien nodig, een bestuurszetel in het bestuur zullen bezetten om optimale samenwerking te kunnen bewerkstelligen en ook om aansprakelijkheid te verspreiden.

Lid 1 van artikel 4 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste twee en ten hoogste zeven leden. Het aantal leden wordt - met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde - door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld.

Lid 2 van artikel 5 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

2. Ieder kalenderjaar wordt ten minste één vergadering gehouden.

Lid 10 van artikel 5 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

10. Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits alle bestuursleden in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk, dat wil zeggen: bij brief, fax of e-mail, of bij boodschap die via een ander gangbaar communicatiemiddel wordt overgebracht en elektronisch of op schrift kan worden ontvangen mits de identiteit van de verzender met afdoende zekerheid kan worden vastgesteld, hun mening te uiten. Van een aldus genomen besluit wordt onder bijvoeging van de ingekomen antwoorden door de secretaris een relaas opgemaakt, dat na mede-ondertekening door de voorzitter bij de notulen wordt gevoegd.

Lid 2 van artikel 7 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt:

2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt tevens toe aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden."

2.6.

Op 11 oktober 1996 heeft erflaatster samen met [D] [Stichting 2] opgericht. In de statuten is vermeld:

“(...)

Doel

Artikel 2:

1. De stichting heeft ten doel: het bevorderen en uitwisselen van taal en cultuur tussen de volkeren van Groot-Brittannië enerzijds en van Nederland en Vlaams-België anderzijds, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

2. De stichting tracht haar doel te verwezenlijken met alle daartoe geoorloofde geëigende middelen, onder meer door de plaatsing van Nederlanders/Belgen bij Engelse gastgezinnen en omgekeerd, waarbij diverse excursies worden gemaakt onder leiding van docenten.

Vermogen

Artikel 3

Het vermogen van de stichting zal worden gevormd door:

1. - het bij de oprichting eventueel afgezonderd vermogen;

- accommodatiegelden, subsidies, donaties en giften;

- schenkingen, erfstellingen en legaten;

- alle andere verkrijgingen en baten.

2. Hetgeen de stichting bij wijze van erfstelling verkrijgt, kan alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving worden aanvaard.

Bestuur

Artikel 4

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste twee en ten hoogste uit vijf leden en wordt voor de eerste maal bij deze akte benoemd. Het aantal leden wordt - met inachtneming van het in de vorige zin bepaalde - door het bestuur met algemene stemmen vastgesteld.

2. Het bestuur (met uitzondering van het eerste bestuur, waarvan de leden in functie worden benoemd) kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De functies van secretaris en penningmeester kunnen ook door één persoon worden vervuld. Voor elke functie kan een plaatsvervanger worden benoemd.

3. Bestuursleden worden benoemd voor onbepaalde tijd.

Bij het ontstaan van een (of meer) vacature(s) in het bestuur, zullen de overblijvende bestuursleden met algemene stemmen (of zal het enige overblijvende bestuurslid) binnen twee maanden, na het ontstaan van de vacature(s) daarin voorzien door de benoeming van een (of meer) opvolger(s).

(…)

5. De leden van het bestuur genieten geen beloning voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten.

Bestuursvergaderingen en bestuursbesluiten

Artikel 5

(…)

9. Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen indien de meerderheid zijner in functie zijnde leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is. Een bestuurslid kan zich ter vergadering door een medebestuurslid laten vertegenwoordigen op overlegging van een schriftelijke, ter beoordeling van de voorzitter per vergadering voldoende, volmacht. Een bestuurslid kan daarbij slechts voor één medebestuurslid als gevolmachtigde optreden.

10 Het bestuur kan ook buiten vergadering besluiten nemen, mits alle bestuursleden in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk, telegrafisch, per telex of per telefax hun mening te uiten.

(…)

Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging

Artikel 6

1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.

2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen alsmede tot het sluiten van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt.

Artikel 7

1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting in en buiten rechte.

(…)

Statutenwijziging

Artikel 11

1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen (…). Het besluit moet daartoe worden genomen met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn, zonder dat in het bestuur enige vacature bestaat.

2. De wijziging moet op straffe van nietigheid bij notariële akte tot stand komen. Tot het doen verlijden daarvan is ieder bestuurslid bevoegd.

(…)

Ontbinding en vereffening

Artikel 12

1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. Op het daartoe te nemen besluit is het bepaalde in artikel 11 lid 1 van toepassing.

2. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voorzover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is.

3. De vereffening geschiedt door het bestuur.

(…)

6. Een eventueel batig saldo van de ontbonden stichting wordt zoveel mogelijk besteed overeenkomstig het doel van de stichting.

(…)

Slotbepalingen

Artikel 13

In alle gevallen, waarin zowel de wet als deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.

Tenslotte verklaarden de comparanten, ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 leden 1 en 2, dat voor de eerste maal tot bestuurders van de stichting worden benoemd:

1. [erflaatster] als voorzitter;

2. [ [D] ], als secretaris/penningmeester.”

2.7.

Op 5 november 1996 hebben [Stichting 1] en [Stichting 2] , vertegenwoordigd door erflaatster en [D] , het volgende bestuursbesluit genomen:

“BESTUURSBESLUIT

Gezamenlijk besluit van [Stichting 1] en [Stichting 2] , te weten een overeenkomst van alliantie.

[Stichting 2] is onlangs bij de notaris opgericht om de activiteiten van [Stichting 1] voort te zetten. ' [Stichting 2] is ook een betere naam die de lading van de activiteiten treffender dekt.

Het onroerend goed zal blijven in ' [Stichting 1] '. Hiermee volgen we het advies van de notaris om het vastgoed te beschermen in een 'holding'. Dit voor het geval van aansprakelijkheidskwesties die kunnen ontstaan door de culturele uitwisselingsprojecten, etc.

Beide stichtingen komen echter overeen elkaar volledig en blijvend te zullen ondersteunen en structureel als alliantie of zelfs eenheid te opereren.

[Stichting 1] zal al haar onroerende goederen ter beschikking stellen aan [Stichting 2] ter ontplooiing van de gezamenlijke statutaire doelstellingen. [Stichting 2] zal zich verplichten om uit haar inkomsten gelden ter beschikking te stellen aan [Stichting 1] om de hypotheek te kunnen voldoen.”

2.8.

In het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) zijn als bestuurders van [Stichting 1] vermeld:

- erflaatster als voorzitter vanaf de oprichting op 3 december 1993 tot 1 februari 2005 en van 1 augustus 2005 tot overlijden op 16 oktober 2013;

- belanghebbende als secretaris en penningmeester vanaf de oprichting op 3 december 1993 tot 16 oktober 2013; daarna is belanghebbende bestuurslid tot 1 september 2016;

- [D] als bestuurslid van 1 mei 1996 tot 18 september 2000;

- [E] , zoon van belanghebbende en kleinzoon van erflaatster, als bestuurslid van 18 september 2000 tot 1 januari 2001; als voorzitter en penningmeester van 16 oktober 2013 tot 1 juni 2014 en vanaf 1 februari 2015 als penningmeester;

- [Stichting 2] als bestuurslid van 16 november 2007 tot 14 december 2007 en als bestuurslid van 6 januari 2009 tot 16 oktober 2013 en als secretaris vanaf 16 oktober 2013;

- [F] , de ex-echtgenote van belanghebbende, als voorzitter en penningmeester van 1 juni 2014 tot 31 oktober 2014;

- [G] als voorzitter vanaf 1 september 2016.

2.9.

In het handelsregister van de KvK zijn als bestuurders van [Stichting 2] vermeld:

- erflaatster als voorzitter vanaf de oprichting op 11 oktober 1996;

- belanghebbende als secretaris van 26 november 2002 tot 1 augustus 2009; na het overlijden van erflaatster als voorzitter;

- [E] , als secretaris van 1 oktober 2000 tot 12 december 2000 en als penningmeester vanaf 26 november 2002;

- [G] als secretaris vanaf 1 augustus 2009;

- [H] als bestuurslid van 1 maart 2010 tot 1 juni 2014;

- [D] als secretaris vanaf de oprichting op 11 oktober 1996 tot 20 maart 1997.

Onroerende zaken in eigendom bij erflaatster

2.10.

Erflaatster had sinds 1968 de eigendom van het pand [adres 1] te [woonplaats] . Het pand was gedeeltelijk verhuurd aan de partner van erflaatster. Het pand is verkocht en op 9 september 2011 geleverd aan de koper. De koopsom is gestort op een UBS-rekening in Zwitserland. Erflaatster heeft tot aan haar overlijden in het pand gewoond; na de verkoop als huurster van een etage.

2.11.

Sinds 31 december 1986 had erflaatster samen met belanghebbende het appartementsrecht (ieder voor de helft) van [adres 2] (2e verdieping) te [woonplaats] . Dit appartement hadden zij voor ƒ 63.000 gekocht.

De vier panden van [Stichting 1]

2.12.

[Stichting 1] heeft in de loop der jaren de onroerende zaken [adres 3] , [adres 4] , [adres 2] en [adres 5] , alle te [woonplaats] (gezamenlijk de vier panden), in eigendom verkregen. Met betrekking tot deze verkrijgingen is het volgende van belang.

[adres 3]

2.13.1. 14

14 januari 1994: Aan [Stichting 1] wordt het herenhuis [adres 3] geleverd, gekocht van een derde voor ƒ 240.000. In de akte zijn erflaatster en belanghebbende als enig bestuurders van [Stichting 1] vermeld. Het pand is in gebruik als woning en als kantoor.

2.13.2. 14

14 januari 1994: Erflaatster en belanghebbende gaan ten behoeve van de aankoop van dit pand, handelend voor zich in privé en als enig bestuurders van [Stichting 1] , met de [Bank 1] B.V. een geldleningsovereenkomst aan waarbij de geldlening van ƒ 415.000 is verzekerd door hypotheek. Belanghebbende en erflaatster zijn zowel afzonderlijk als gezamenlijk schuldenaar. De rente en aflossing bedraagt maandelijks ƒ 3.497,09. Het totaal van de rente is ƒ 166.000. Het recht van hypotheek wordt door beiden verleend voor de lening en de rente samen van in totaal ƒ 581.000 op het pand [adres 3] , het pand [adres 1] en het appartementsrecht [adres 2] .

2.13.3. 30

30 januari 1994: Vanaf de derdenrekening van de notaris wordt (uit het bedrag dat verkregen is ter zake van de geldlening) een bedrag van ƒ 40.156,37 op de en/of rekening van erflaatster en belanghebbende bij [Bank 2] overgemaakt.

2.13.4. Oktober 1995: Het jaaroverzicht van de [Bank 1] B.V. over 1995 (van oktober 1995) vermeldt dat de geldlening ƒ 397.749,15 bedraagt.

2.13.5. Mei 1996: De kantoorruimte in [adres 3] wordt verhuurd aan [D] , bestuurder van [Stichting 3] .

[adres 4]

2.14.1. 29

29 mei 1996: [Stichting 1] koopt, daarbij vertegenwoordigd door erflaatster, belanghebbende en [D] , het appartementsrecht [adres 4] voor ƒ 187.000.

2.14.2. 13

13 juni 1996: Belanghebbende zendt aan de verkopers een brief dat hij blij is dat verkopers [adres 4] aan hem en zijn echtgenote hebben verkocht.

2.14.3. 26

26 juni 1996: [Bank 3] N.V. ( [Bank 3] ) geeft een hypotheekofferte af voor een hypothecaire geldlening van ƒ 610.000. Als debiteuren zijn genoemd belanghebbende, zijn tweede echtgenote [I] , erflaatster en [Stichting 1] . Verder zal een kapitaalverzekering met levensverzekering op het leven van belanghebbende en zijn echtgenote worden gesloten voor ƒ 366.000. Uit de aanvraag voor de offerte blijkt voor welke panden hypotheek zal worden verleend en van welke waarden wordt uitgegaan:

Als zakelijk verhuurde panden worden vermeld:

- [adres 3] met een vrije verkoopwaarde van ƒ 525.000;

- [adres 2] met een vrije verkoopwaarde van ƒ 130.000;

Als privépanden worden vermeld:

- [adres 1] met een vrije verkoopwaarde van ƒ 450.000; en

- het nieuw te kopen pand [adres 4] met een vrije verkoopwaarde van ƒ 187.500.

2.14.4. 15

15 juli 1996: [adres 4] wordt geleverd aan [Stichting 1] . Belanghebbende, zijn echtgenote en erflaatster, alle drie handelend voor zich en erflaatster en belanghebbende tevens handelend als bestuurders van [Stichting 1] , hebben voor de aankoop de hiervóór vermelde hypothecaire geldlening van ƒ 610.000 gesloten bij [Bank 3] . Tot zekerheid van dat bedrag zijn hypotheek- en pandrechten gevestigd, namelijk een recht van eerste hypotheek op [adres 4] , [adres 3] , [adres 1] en [adres 2] .

De premie voor de levensverzekering wordt betaald door [Stichting 1] .

[adres 2]

2.15.1. 24

24 januari 1995: Bij akte van verdeling van 24 januari 1995 is het appartementsrecht [adres 2] aan erflaatster toebedeeld onder de last om wegens overbedeling een bedrag uit te keren aan belanghebbende van ƒ 55.000. Dat bedrag wordt verrekend met een schuld van belanghebbende aan erflaatster. Daarvoor bezaten erflaatster en belanghebbende ieder een aandeel van 50 percent.

2.15.2. 1

1 april 1999: Erflaatster boekt ƒ 76.000 over van haar privérekening naar de gezamenlijke rekening van haar en belanghebbende bij de [Bank 4] .

2.15.3. 29

29 april 1999: Erflaatster levert het appartementsrecht [adres 2] aan [Stichting 1] . [Stichting 1] heeft het appartementsrecht van erflaatster gekocht voor ƒ 60.000.

Erflaatster en belanghebbende hebben ten behoeve van de aankoop door [Stichting 1] een hypothecaire geldlening afgesloten bij [Bank 5] N.V. van ƒ 78.000 waarvan voor ƒ 428.000 een recht van tweede hypotheek is gevestigd op het woonhuis van erflaatster aan de [adres 1] .

2.15.4. 1

1 mei 1999: Van de rekening bij de [Bank 4] van erflaatster en belanghebbende wordt ten behoeve van de aankoop van [adres 2] ƒ 60.000 op de rekening van [Stichting 1] gestort. Ook de notariskosten ten bedrage van ƒ 5.054,88 zijn van deze rekening op de rekening van [Stichting 1] gestort.

2.15.5. 19

19 mei 1999: [Stichting 1] maakt ƒ 60.000 over aan erflaatster met als omschrijving “verkoop [adres 2] ”.

[adres 5]

2.16.1. 14

14 augustus 2006: Belanghebbende sluit namens [Stichting 1] bij de [Bank 6] een hypothecaire geldlening van € 700.000, bestaande uit € 500.000 hoofdsom en € 200.000 aan rente. Dit betreft het oversluiten van de financiering bij [Bank 3] naar de [Bank 6] . De [Bank 6] wordt houder van het recht van eerste hypotheek op [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] .

2.16.2. 4

4 januari 2008: Levering appartementsrecht [adres 5] aan [Stichting 1] . [Stichting 1] heeft het appartementsrecht gekocht voor € 230.000 van een derde. Voor de aanschaf is een hypothecaire geldlening aangegaan van € 156.000 bij de [Bank 6] door belanghebbende als zelfstandig bevoegd bestuurder namens [Stichting 1] . Als zekerheid voor de bank is een recht van eerste respectievelijk tweede hypotheek verleend op [adres 5] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] .

Het gebruik van de vier panden

2.17.

In de loop van de jaren zijn de vier panden geheel dan wel ten dele verhuurd.

Belanghebbende heeft na de scheiding van mevrouw [F] gewoond op het adres [adres 2] . Vanaf 4 december 1996 woont belanghebbende met zijn huidige echtgenote, mevrouw [I] , aan de [adres 4] .

[E] woont met zijn partner vanaf 17 september 2013 op het adres [adres 3] .

Een inmiddels gefailleerde besloten vennootschap, opgericht door [E] , staat ingeschreven op het adres [adres 5] .

Het vestigingsadres van [Stichting 1] en [Stichting 2] is [adres 3] .

Correspondentie tussen erflaatster en belanghebbende

2.18.

Brief van erflaatster aan belanghebbende van 28 oktober 1999:

“(…) Ik ben bij mr. […] geweest en hem gevraagd jou eens goed uit te leggen hoe het in elkaar zit met de Stichting [Hof: [Stichting 1] ]. Je bent geen mede-eigenaar omdat je voor een werkgeversverklaring hebt gezorgd of omdat je er geld in gestoken hebt om de [adres 3] op te knappen, zoals je schijnt te denken. We zijn geen van beide eigenaar, ik ook niet meer. Je leeft dus niet “op mijn zak” maar op die van de Stichting omdat je voor dat huis [adres 4] geen huur betaald en alleen zo af en toe huur betaald over de 1e etage, dat heb ik nooit erg gevonden omdat ik die huizen gekocht heb in jouw belang om je een gratis dak boven je hoofd te geven omdat je niet genoeg verdient, maar zo hebben we nooit een kapitaal van onze (mijn) onderpanden kunnen opbouwen. Ik heb er nooit 1 cent profijt van gehad maar jij des te meer, volgens […] heb jij dus een schuld aan de Stichting en ik heb een vordering op de Stichting. Omdat ik zoveel mogelijk geld in de Stichting wil hebben voor een achterdeurtje als we e.e.a. willen opknappen, wil ik daarom van de 3e etage een fatsoenlijk appartement maken en weer voor een goede prijs verhuren (en hoeft niet als kantoor) want met die ene vent erin krijgen we maar Fl. 500,-- per maand terwijl wij er Fl. 1.000,-- minstens van kunnen maken en ik wil beslist niet altijd dat jij die ene kamer op de 3e etage weer voor jezelf in pikt waardoor er Fl. 500,-- minder in de Stichtingkas komt. Jij hebt al genoeg te eigen bate gebruikt dat is nu uit.

(…) Ik ben ook helemaal niet van plan die huizen van je af te nemen, maar ik wil wel dat ze nu anders beheerd worden! met verantwoording. Je haalt er van alles uit maar brengt er niets voor terug.”

2.19.

Brief van erflaatster aan belanghebbende van 27 november 2004:

“(…) maar ik moet nog voor jou en je gezin zorgen, want als jullie niet een gratis dak (huis+kantoor) boven jullie hoofd hadden, zouden jullie nu in armoede moeten leven, maar daar sta je geen seconde bij stil, je vindt het de gewoonste zaak van de wereld dat je door mij verzorgd wordt van de wieg tot het graf, want als ik nu doodga, zijn die huizen (meer dan een miljoen euro waard) allemaal van jou en heb je tot je dood toe een luizenleventje (…)

Wat nu betreft jouw relatie tot de Stichting [Hof: [Stichting 1] ] het volgende. Ik heb de oprichtingsakte nog eens doorgelezen. Ik heb de Stichting alleen opgericht. Jouw naam wordt niet genoemd, wel later als bestuurslid d.w.z. dat je nu evenveel hebt in te brengen als ik in het bestuur. Wat nog steeds niet tot je doorgedrongen is dat ik dus voor jou vrijwillig afstand heb gedaan van mijn bezit om jou te beschermen tegen je zusters (opdat jij alles zou krijgen) en tegen betaling van successierechten. Alles heb ik alleen maar in jouw belang gedaan en huizen gekocht.

Ik had die huizen niet nodig, ik had genoeg aan de [adres 1] .

De bedoeling van de Stichting was natuurlijk ook wel zo dat we samen van de winst zouden delen, totdat ik er niet meer zou zijn, dan zou alles voor jou zijn.

In het begin hield je daar ook rekening mee en beslisten we samen over bepaalde dingen, maar de laatste jaren, vooral na de breuk met [naam] ging je gewoon je eigen gang, verbouwen en breken, verhuren en illegale praktijken er op na houden zonder mijn medeweten en toestemming! Maar dat is nu uit!!!

De bedoeling van de [Stichting 1] was natuurlijk ook wel zo dat we samen van de winst zouden delen, maar daar is voor mij niet veel van terecht gekomen. In het begin 1993 moest ik steeds van mijn eigen geld bijspijkeren om de hypotheek en andere kosten te betalen, daar had ik geen zin meer in, dus toen ging je zo af en toe wel huur betalen voor de 1e etage van de [adres 3] , maar de laatste jaren helemaal niet meer, dat deed je gewoon uit je zelf zonder overleg met mij, ook voor de [adres 4] , privé woning hebben jullie van het begin af na de koop nooit huur betaald, dat betekende dus dat alleen jij profeit had van de “winst”, die de Stichting maakte.

De administratieve rompslomp kwam al die jaren wel op mij neer en nu nog! Mijn ”winst” uit de Stichting is dat ik geen rente en aflossing hoefde te betalen voor de hypotheek die op de [adres 1] rust, die wordt door de Stichting betaald wat vanzelfsprekend is, want door de hypotheekschuld op mijn huis is de Stichting in het bezit van die drie andere huizen kunnen komen.

Ik ben bij notaris [naam notaris] te rade geweest om van hem te horen hoe ik uit de Stichting zou kunnen stappen. Dat kan, maar dan verlies ik de medezeggenschap op mijn voormalig bezit, want ik bezit niets meer, alles is van de Stichting behalve de [adres 1] en daar rust een zware hypotheek op. Ik heb dan echter wel de claim op de Stichting gelijk aan het bedrag van de hypotheek en dat is een kleine 300.000,00 euro.

Als ik dat zou willen terug eisen van de Stichting heeft deze daar geen geld voor en zou ze een huis moeten verkopen om mij dat geld terug te kunnen betalen. Je zou dan de [adres 3] moeten verkopen (die nog het meeste geld opbrengt want die twee andere huizen zijn geen 300.000,00 euro waard, en dan zou je geen gratis kantoor meer hebben, en zowat op straat staan. Tot zover zou ik nu niet willen gaan, alhoewel ik balen heb van alles! (…)”

2.20.

Op 2 december 2004 schreef erflaatster aan belanghebbende:

“Verder wil ik je laten weten dat [J] als de dood is dat je hem uit de [adres 2] zal zetten als ik er niet meer ben, omdat de [adres 2] nu van de Stichting is kan ik hem het huis niet nalaten, maar mijn laatste wens is dat hij en zijn gezin in het huis blijft tegen een redelijke huur en dat hij het huis later mag kopen tegen een zeer lage prijs.

Ik heb er over nagedacht om hem ook in het bestuur op te nemen om te voorkomen dat jij en [naam] alles in jullie zak gaan steken, maar later bedacht ik mij of het wel kan zonder jouw toestemming. Net zo goed dat jij zonder mijn toestemming of goedkeuring ook niemand in het bestuur kan opnemen. Aan de andere kant, ik ben de enige oprichter van de Stichting, misschien is alleen mijn toestemming nodig. (…)

Wat [naam notaris] mij nog verder liet weten is dat als het andere bestuurslid van de Stichting (in dit geval ben jij dat) allerlei handelingen verricht waar ik het niet mee eens ben. dan kan ik naar de rechter stappen en die wijst dan een neutraal persoon aan die een oogje in het zeil houdt dat alles volgens de regels verloopt en dat er niet gesjoemeld wordt met geld.

Maar dit zou ik ook niet willen want dan kan ik het geld niet besteden zoals ik dat wil en kan ik er voor privé doeleinden geen gebruik van maken. Wat ik tot nu toe nauwelijks heb gedaan. Jij hebt er tot nu toe het meeste profijt van gehad. Maar vanaf nu wil ik beslist niet meer dat je wat de [adres 3] betreft allerlei beslissingen neemt waar ik niets van afweet!

De bovenste etage van [adres 3] werd vroeger altijd helemaal verhuurd en fatsoenlijk bewoond, maar na die wietplantage en nadat die twee jongens weg waren heb ik er nauwelijks geld voor gekregen, pas nadat [J] er is komen wonen vanaf december 2003 kreeg ik er geregeld huur van. En er wordt beneden op 1e etage maar gebouwd en verbouwd en afgebroken, alleen opdat jij er meer huur van kan maken, maar jij hebt toch zeker al genoeg inkomen met wat je van de Sociale Dienst krijgt en wat je verdient aan jouw eigen [Stichting 2] en zonder huurkosten.

(…) Kijk maar naar het geval [K] , die zeg je de huur op zonder mijn medeweten tegen mijn zin omdat je met veel bravoure beweert dat je veel meer huur van dat huis [adres 2] kan krijgen en dat je direct een nieuwe huurder kan krijgen, die veel meer betaalt, maar toen [K] weg was en het eind van de maand naderde was er nog steeds geen nieuwe huurder en zou ik een maand huurverlies lijden door jouw onbezonnen optreden.

“Ja, laat het maar aan mij over”, zeg je steeds, maar het wordt nooit wat, weet ik uit ervaring, dus heb ik het huis maar gauw aan [J] verhuurd, want die wilde het graag hebben en zou er meteen intrekken, dus zou de Stichting tenminste geen maand huur verliezen, want de Stichting had al niet veel in kas omdat jij er zo nodig twee en een half duizend euro eruit moest halen om te lenen voor je reis naar Indonesië.

In plaats blij te zijn met die oplossing was je helemaal niet zo blij dat [J] in het huis zou trekken uit angst dat hij straks nalatig zou worden met huur betalen, en nou ga je hem zelfs mailen dat hij geen huur hoeft te betalen als hij geen geld heeft!!!

(…) Als ik alles aan jou zou overlaten, ook het administratieve deel zou het één chaos worden immer, dus ik móét het wel blijven doen ofschoon ik er zo beu van ben, anders doe ik mijzelf de das om.”

Aangiften inkomstenbelasting

2.21.

Erflaatster heeft in haar aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 1998 en 1999 inkomsten uit verhuur aangegeven van panden die eigendom zijn van [Stichting 1] . In de aangiften heeft zij verder de rente van de hypothecaire geldlening van ƒ 610.000 die [Stichting 1] was aangegaan bij [Bank 3] , in aftrek gebracht.

Erfbelasting

2.22.

Belanghebbende heeft met dagtekening 16 december 2014, door de Inspecteur ontvangen op 30 december 2014, aangifte erfbelasting gedaan naar een verkrijging van € 23.431,40 negatief.

2.23.

De Inspecteur heeft de aanslag in afwijking van de aangifte vastgesteld naar een verkrijging van € 1.867.060, die als volgt is berekend:

Vermogen [L] banken 2013 € 6.853

Vermogen [L] banken 2013 € 1.507

Vermogen [L] banken 2012 € 15.783

Opbrengst woning [adres 1] € 338.200

Buitenlands vermogen € 305.000

APV vermogen € 1.200.000

€ 1.867.343

Legaat vrij van recht aan [M] € 8.260

Erfdeel 1/1 € 1.859.083

Art.12 SW schenking belanghebbende € 7.977

Verkrijging € 1.867.060.

2.24.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een verkrijging van € 833.499, die als volgt is berekend:

Vermogen [L] banken 2012 € 15.783

[Stichting 1] (APV) € 817.999

€ 833.782

Legaat vrij van recht € - 8.260

€ 825.522

Art.12 SW schenking aan belanghebbende € 7.977

€ 833.499.

2.25.

Het vermogen van [Stichting 1] is daarbij als volgt vastgesteld:

WOZ-waarde 2013 panden:

[adres 3] € 257.000

[adres 3a] € 202.000

[adres 3b] € 186.000

[adres 3c] € 162.000

[adres 4] € 223.000

[adres 2] € 168.000

[adres 5] € 226.000

Totale waarde onroerende zaken € 1.424.000

[rekeningnummer 1] € -14.766

[rekeningnummer 2] € 7.000

Kas € 5.608

Totaal bezit € 1.421.842

Schulden:

[rekeningnummer 3] per 31-12-2013 € 301.300

[rekeningnummer 4] per 31-12-2013 € 59.543

[rekeningnummer 5] per 31-12-2013 € 243.000

Totaal schulden € 603.843

Saldo bezittingen -/- schulden € 817.999

Schenkbelasting

2.26.

Op 2 oktober 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag schenkbelasting opgelegd naar een totale verkrijging van € 300.000 tot behoud van rechten (voor het geval [Stichting 1] niet als transparant heeft te gelden).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“13. De rechtbank stelt allereerst vast dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van 23 maart 2018 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2018:4990), welke uitspraak bekrachtigd is door het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2018 (ECLI:NL: GHDHA:2018:3680), in geschil was of het vermogen van [Stichting 1] op grond van het leerstuk van fiscale transparantie (primair) dan wel op grond van artikel 2.14a van de Wet IB 2001 (subsidiair) voor het belastingjaar 2012 voor de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aan eiser kon worden toegerekend. Zowel de rechtbank als het Gerechtshof hebben die vraag negatief beantwoord.

Thans is echter aan de orde de vraag of het vermogen van [Stichting 1] op grond van artikel 2.14a, tweede lid, van de Wet IB 2001 dan wel op grond van fiscale transparantie op de overlijdensdatum kan worden aangemerkt als vermogen van erflaatster zodat het om die reden tot haar nalatenschap behoort. Nu de beantwoording van deze vraag een andere beoordeling vergt dan die in voornoemde zaken, kan de stelling van eiser, dat het rechtsoordeel in die zaken ook opgaat in deze zaak, waarin het gaat toerekening van het vermogen aan erflaatster, niet worden gevolgd.

14. De rechtbank overweegt dat verweerder een derdenonderzoek heeft uitgevoerd bij [naam boekhoudkantoor] , het boekhoudkantoor dat vanaf 2012 de jaarrekeningen van [Stichting 1] heeft verzorgd. Uit de bij de nadere stukken van 6 februari 2020 gevoegde balansen en staten van baten en lasten vanaf 2012 blijkt dat de enige activiteiten van [Stichting 1] bestonden uit het beheer over en de verhuur van een viertal panden in Den Haag. Uit die stukken blijkt niet dat [Stichting 1] zich in die jaren bezig hield met het verwezenlijken van het doel van de stichting, zoals hiervoor onder 3 vermeld. In genoemde jaarstukken komen geen baten of lasten voor die verband houden met het bevorderen van het doel van de stichting. Er zijn geen posten in opgenomen die verband houden met het (doen) volgen van cursussen aan taalscholen en/of de plaatsing van cursisten bij gastgezinnen. De stukken zien alleen op de exploitatie van een viertal onroerende zaken en de daarmee gemoeide (onderhouds)kosten. Het resultaat van de activiteiten wordt telkens toegevoegd aan het eigen vermogen van de stichting. De rechtbank stelt dan ook vast [Stichting 1] in de afgelopen jaren geen uitgaven ter verwezenlijking van haar doelstellingen heeft gedaan.

Eiser heeft nog aangevoerd dat [Stichting 2] de doelstelling en de daarmee samenhangende activiteiten, zoals het organiseren van reizen, van [Stichting 1] heeft overgenomen. Deze stelling is echter niet onderbouwd met verifieerbare bewijzen. Dat [Stichting 1] in dat kader uitkeringen heeft gedaan aan [Stichting 2] is niet aannemelijk geworden.

15. De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat [Stichting 1] al langere tijd, maar in elk geval vanaf 2012 geen activiteiten meer ontplooide in het kader van haar doelstellingen. [Stichting 1] hield zich slechts bezig met de exploitatie van een viertal panden en fungeerde daarom niet als een sociaal belang behartigende instelling.

16. Met betrekking tot het afzonderen van vermogen overweegt de rechtbank dat de stichting in de loop der jaren vier panden in eigendom heeft verkregen. Dat daarbij sprake was van het afzonderen van vermogen door erflaatster blijkt onder meer uit het feit dat in verband met de aankoop van het pand [adres 3] een hypothecaire lening is afgesloten die niet geheel voor de aankoop van het pand is aangewend, maar waarvan een bedrag van circa ƒ 135.000 in de stichting is achtergebleven. Verder is het pand [adres 2] , gelet op de betalingen die in verband met de aankoop daarvan zijn gedaan (zie hiervoor onder 4), feitelijk om niet door erflaatster in [Stichting 1] ingebracht en is ook ter zake van de aankoop van het pand [adres 5] op 4 januari 2008 sprake van inbreng van vermogen in [Stichting 1] . Op grond van het bovenstaande feiten, ook bezien in hun onderlinge samenhang, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van het afzonderen van het vermogen van erflaatster in [Stichting 1] .

17. Zoals volgt uit artikel 2.14a van de Wet IB 2001 dient voor toepassing van dit artikel sprake te zijn van een afgezonderd vermogen waarmee meer dan bijkomstig een particulier belang wordt beoogd (afgezonderd particulier vermogen). Particulier belang houdt in dat het belang slechts een beperkte groep personen, meestal een familie, aangaat. Op de datum van overlijden van erflaatster was eiser bestuurslid van de [Stichting 1] . Voorzitter en penningmeester van het bestuur van [Stichting 1] was de zoon van eiser en secretaris was de [Stichting 2] terwijl erflaatster voorzitter van het bestuur van [Stichting 2] was.

De zeggenschap over de bezittingen van [Stichting 1] berustte ten tijde van het overlijden van erflaatster bij het bestuur dat in hoofdzaak bestond uit leden van de familie van erflaatster. Dat feitelijk nog steeds sprake was van vermogen van erflaatster volgt voorts uit het feit dat als zekerheid voor de in verband met de aankoop van de panden afgesloten hypothecaire leningen (behoudens bij de hypothecaire lening ter zake van [adres 5] ) een recht van hypotheek en een pandrecht is verleend op het bij erflaatster in eigendom zijnde pand [adres 1] te [woonplaats] en op de andere op dat moment reeds bij [Stichting 1] in eigendom zijnde panden. Erflaatster stond derhalve in privé borg voor de hypotheken van [Stichting 1] , hetgeen in het maatschappelijk verkeer ongebruikelijk is. Daarbij komt dat onroerende zaken uit het bezit van [Stichting 1] werden verhuurd aan familieleden van erflaatster tegen niet-marktconforme huurprijzen. Ten slotte heeft erflaatster diverse malen de rente op de schuld van [Stichting 1] aan de hypotheekverstrekker in haar aangifte inkomstenbelasting in aftrek gebracht.

18. De afwezigheid van activiteiten in het kader van de doelstelling van [Stichting 1] , het afzonderen van vermogen van erflaatster in [Stichting 1] , het behoud van de zeggenschap over het vermogen van [Stichting 1] binnen de familiekring van erflaatster en de bevoordeling van familieleden van erflaatster bij de exploitatie van het bezit van [Stichting 1] brengen de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een afgezonderd particulier vermogen van erflaatster als bedoeld in artikel 2.14a van de Wet IB 2001. Verweerder heeft bij de vaststelling van de aanslag erfbelasting dan ook terecht het standpunt ingenomen dat het vermogen van [Stichting 1] aan erflaatster dient te worden toegerekend.

19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing