Home

Hoge Raad, 01-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1664, 21/04929

Hoge Raad, 01-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1664, 21/04929

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 december 2023
Datum publicatie
1 december 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1664
Formele relaties
Zaaknummer
21/04929

Inhoudsindicatie

Artikel 16 Successiewet; artikel 2.14a, lid 3, letter a, Wet IB 2001; APV-regime; stelplicht in feitelijke instanties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/04929

Datum 1 december 2023

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 oktober 2021, nr. BK-20/006291, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 18/3930) betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de erfbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door T.C. Hoogwout, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 26 april 2023 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Erflaatster is overleden op 16 oktober 2013. Belanghebbende is een zoon van erflaatster en is bij testament benoemd tot enige erfgenaam. Erflaatster was tezamen met anderen bestuurder van diverse stichtingen, waaronder Stichting [B] (hierna: de Stichting). De Stichting heeft volgens haar statuten ten doel het bevorderen van het onderwijs in de moderne talen en de interculturele en intersociale uitwisseling van Nederland en België met volkeren uit de overige landen van Europa, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

2.2

De Stichting heeft in de loop van de jaren vier panden in [Q] in eigendom verkregen.

2.3

De Inspecteur heeft met dagtekening 27 september 2016 aan belanghebbende een aanslag in de erfbelasting opgelegd. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het vermogen van de Stichting een afgezonderd particulier vermogen is in de zin van artikel 2.14a Wet IB 2001 dat moet worden aangemerkt als vermogen van erflaatster.

3 Procedure voor het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of het vermogen van de Stichting door belanghebbende krachtens erfrecht is verkregen, hetzij doordat het een afgezonderd particulier vermogen in de zin van artikel 2.14a Wet IB 2001 is dat belanghebbende moet worden geacht krachtens erfrecht te hebben verkregen, hetzij doordat dit vermogen met toepassing van het leerstuk van fiscale transparantie moet worden aangemerkt als vermogen van erflaatster dat deel uitmaakt van haar nalatenschap.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat de Stichting zich ten tijde van het overlijden van erflaatster alleen bezig hield met de exploitatie van de vier panden. Volgens het Hof is niet gebleken dat de Stichting ten tijde van het overlijden van erflaatster het in haar statuten opgenomen maatschappelijke doel feitelijk nastreefde.

3.3

Verder heeft het Hof geoordeeld dat erflaatster met het vermogen van de Stichting een meer dan bijkomstig particulier belang in de zin van artikel 2.14a, lid 2, Wet IB 2001 nastreefde.

3.4

Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat met betrekking tot de vier panden sprake is van het om niet of onder in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke voorwaarden rechtens dan wel in feite, direct of indirect afzonderen van vermogensbestanddelen in de Stichting door erflaatster en dat daarom alle vermogensbestanddelen van de Stichting worden geacht tot het bezit van erflaatster te behoren.

4 Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing