Home

Gerechtshof Den Haag, 18-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:506, BK-20/00494

Gerechtshof Den Haag, 18-03-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:506, BK-20/00494

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
18 maart 2021
Datum publicatie
7 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:506
Zaaknummer
BK-20/00494

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting; betaald parkeren; parkeerterrein met belijnde parkeervakken; app; parkeerzone; kenbaarheid; tijdelijke versperring; maximale parkeerduur.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-20/00494

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 6 mei 2020, nr. SGR 19/7781.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is op 20 oktober 2019 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd van € 64,60. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 3,60 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen € 61.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 47 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Van belanghebbende is geen griffierecht geheven omdat hij een beroep op betalingsonmacht inzake griffierecht heeft gedaan, dat voorlopig was toegewezen. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van

11 februari 2021, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

2.1.

Op 20 oktober 2019 omstreeks 16:33 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd op een openbaar parkeerterrein aan de Gevers Deynootweg te Den Haag. Op deze locatie mag tegen betaling van parkeerbelasting maximaal één uur (60 minuten) worden geparkeerd.

2.2.

Uit de gegevens van Parkmobile blijkt dat belanghebbende de auto om 15:18 uur via zijn mobiele telefoon heeft aangemeld. De parkeeractie is om 16:18 uur automatisch afgemeld.

2.3.

Tijdens een controle rond 16.33 uur is met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen, waarbij belanghebbende is geduid als ’eiser’ en de Inspecteur als ’verweerder’:

" Beoordeling van het geschil

7. De verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd en gedurende een maximale tijdsduur parkeren van een voertuig moet zodanig kenbaar zijn gemaakt, dat over de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor dat parkeren redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan. Van een weggebruiker mag echter worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende regels met betrekking tot verschuldigdheid van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren (zie bijvoorbeeld Gerechtshof Den Haag, 9 juli 2019; ECLI:NL:GHDHA:2019:2020).

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de stukken, waaronder foto’s van de situatie ter plaatste, aannemelijk gemaakt dat het ter plaatse voldoende kenbaar was dat tegen betaling van parkeerbelasting maximaal een uur mocht worden geparkeerd. Deze maximum parkeerduur stond op de (herhalings)zoneborden die eiser moet zijn gepasseerd en op het display van de parkeerautomaat. Eiser heeft de plicht om het ter plaatse geldende parkeerbeleid te onderzoeken. Dat eiser niet op de hoogte was van de maximumparkeerduur, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Daarbij komt dat de door eiser gebruikte app van Parkmobile, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, informatie geeft over het van toepassing zijnde parkeerregime. Verweerder heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht en naar het juiste bedrag opgelegd.

9. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De verzoeken die eiser doet gaan de behandeling van dit beroep, dat slechts betrekking heeft op de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag, te buiten. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.

10. Gelet op vorenstaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing