Home

Gerechtshof Den Haag, 16-08-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1542, BK-21/01246 BK-21/01247

Gerechtshof Den Haag, 16-08-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1542, BK-21/01246 BK-21/01247

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 augustus 2022
Datum publicatie
1 september 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1542
Zaaknummer
BK-21/01246 BK-21/01247
Relevante informatie
Art. 6.1 lid 2 aanhef en onderdeel d Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Art. 6.1, lid 2d, Wet IB 2001 dwingt ertoe dat een belanghebbende elk jaar aannemelijk dient te maken dat hij in dat jaar uitgaven heeft gedaan voor specifieke zorgkosten, ook al zijn het jaarlijks terugkerende kosten. De stelling dat de Inspecteur door elk jaar bewijs te verlangen zich jegens belanghebbende expres onwillig zou opstellen om uitgaven in aftrek toe staan is ongegrond. Beroep op vertrouwensbeginsel verworpen. Reden voor opname in FSV databank en projectcode 1043 zijn niet de persoonsgegeven van belanghebbende maar de aangiften IB omdat daarin gedurende een aantal jaren achtereen verscheidene posten aan specifieke zorgkosten waren opgenomen die na onderzoek (gedeeltelijk) niet werden geaccepteerd. Geen discriminatie of schending van andere grondrechten bij de controle en ook geen strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/01246 en BK-21/01247

in het geding tussen:

(vertegenwoordiger: R.J. Boom)

en

(vertegenwoordiger: […] )

inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 december 2021, nummers SGR 20/7737 en SGR 21/3730.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en bij gelijktijdig gegeven beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. De aanslagen en beschikkingen luiden als volgt:

Jaar Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastingrente

2017 € 21.031 € 26

2018 € 21.410 € 22.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 48 voor het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2017 en € 49 voor het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2018. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende griffierecht geheven van eenmaal € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft van belanghebbende op 22 februari 2022, 29 maart 2022, 4 april 2022, 12 april 2022, 20 april 2022 en 8 juli 2022 nadere stukken ontvangen. Afschriften van deze nadere stukken zijn aan de Inspecteur gezonden.

1.5.

De vertegenwoordiger van belanghebbende heeft in zijn aanvulling van het hoger beroep van 4 januari 2022, ingekomen 11 januari 2022, laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn. Bij brief van 5 juli 2022 heeft het Hof de Inspecteur bericht dat het onderzoek ter zitting achterwege zal blijven en dat hij binnen veertien dagen na dagtekening van de brief het Hof kan laten weten dat hij toch ter zitting wil worden gehoord. Het Hof heeft bij brief van 8 juli 2022 een afschrift van deze brief aan de vertegenwoordiger van belanghebbende gezonden.

Nadat de Inspecteur vervolgens niet aan het Hof heeft laten weten dat hij gehoord wil worden, heeft het Hof bij brief van 20 juli 2022 aan partijen meegedeeld dat het Hof het onderzoek heeft gesloten en op 16 augustus 2022 schriftelijk uitspraak zal doen.

1.6.

Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof op 9 augustus 2022 van de vertegenwoordiger van belanghebbende een stuk ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren in 1982. Hij is gehandicapt en chronisch ziek.

IB/PVV 2012 tot en met IB/PVV 2014

2.2.

Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2014 de volgende bedragen aan specifieke zorgkosten (na aftrek drempel) op zijn inkomen in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft deze aangiften gevolgd na correspondentie:

2012 € 5.604

2013 € 2.978

2014 € 2.321.

IB/PVV 2015

2.3.

In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 heeft belanghebbende € 3.022 (na aftrek drempel) aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft aan belanghebbende bewijsstukken opgevraagd van de in aftrek gebrachte kosten van specifieke hulpmiddelen, dieetkosten, CAK bijdrage en de genees- en heelkundige hulp. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aftrekbare dieetkosten verhoogd naar € 850 in plaats van het bedrag van € 450 waarom in de aangifte is verzocht, de aftrek van de CAK-bijdrage geweigerd omdat daarvoor geen wettelijke mogelijkheid meer bestaat en naar aanleiding van de overgelegde betalingsbewijzen € 1.356 aan kosten van genees- en heelkundige hulp en € 250 voor uitgaven van hulpmiddelen (aanpassing van de woning) geaccepteerd waardoor alsnog een bedrag van € 2.538 aan aftrekbare specifieke zorgkosten in aftrek zijn aanvaard (na drempel).

IB/PVV 2016

2.4.

In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 heeft belanghebbende € 2.782 aan specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300 geaccepteerd, de aftrekbare dieetkosten vastgesteld op € 950 en de overige gestelde specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan

2.5.

De Rechtbank heeft in beroep bij uitspraak van 5 augustus 2020, SGR 20/1048, tegen welke uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de dieetkosten omdat de aftrek hiervoor ten onrechte te laag was vastgesteld. Voor het overige heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard na te hebben geoordeeld:

“9. Eiser heeft de uitgaven voor hulpmiddelen (€ 250), de afschrijvingskosten van

woningaanpassing (€ 275) en de uitgaven voor genees- en heelkundige hulp (€ 450) voor 2016 bewust niet met bewijsstukken onderbouwd. Het telkens opnieuw moeten indienen van stukken die gemaakte kosten voor dezelfde, voortdurende aandoening bewijzen, drukt zwaar op eiser, diens mentor (tevens eisers gemachtigde) en begeleiders.(…)

10. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers persoonlijke omstandigheden en het principiële standpunt dat hij inneemt, is dat geen reden om de bovengenoemde kosten in aftrek toe te staan. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser om zijn punt te maken bewust weigert de noodzakelijke bewijsstukken over te leggen. Zijn onderbouwing van de specifieke zorgkosten voor het jaar 2016 stoelt daardoor slechts op een verwijzing naar correspondentie over deze kosten in voorgaande jaren. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de uitgaven in het jaar 2016 daadwerkelijk heeft gedaan, dat deze kosten op hem hebben gedrukt en dat hij voldoet aan de in de vet opgenomen voorwaarden voor de aftrek. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten. Eisers beroep is op dit punt ongegrond”

IB/PVV 2017

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.341, bestaande uit loon uit dienstbetrekking van € 22.618, een aftrek voor scholingsuitgaven van € 25 na toepassing van de drempel en aftrek wegens specifieke zorgkosten van € 2.252 na toepassing van de drempel (de persoonsgebonden aftrek). Daarbij zijn de volgende specifieke zorgkosten aangegeven:

Uitgaven voor hulpmiddelen

€ 275

Afschrijvingskosten woningaanpassingen/hulpmiddelen

€ 250

Dieetkosten

€ 1.050

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed

€ 300

Grondslag specifieke zorgkosten

€ 1.875

Verhoging

€ 750

Totaal uitgaven specifieke zorgkosten

€ 2.625

Af: drempel

-/- € 373

Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten

€ 2.252

2.7.

Bij brief van 7 november 2019 heeft de Inspecteur verzocht om bewijsstukken over te leggen van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en de scholingsuitgaven in 2017. Belanghebbende heeft na uitstel in verband met het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2016 per e-mail van 27 maart 2020 een dieetbevestiging voor het jaar 2017 overgelegd. Belanghebbende heeft van andere specifieke zorgkosten geen bewijsstukken overgelegd.

2.8.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur de extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300 geaccepteerd, de dieetkosten vastgesteld op € 1.100 en de overige specifieke zorgkosten alsmede de scholingsuitgaven niet in aftrek toegestaan.

IB/PVV 2018

2.9.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2018 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.581, bestaande uit loon uit dienstbetrekking van € 23.006, een aftrek voor scholingsuitgaven van € 15 na toepassing van de drempel en een aftrek wegens specifieke zorgkosten van € 2.410 na toepassing van de drempel. Daarbij zijn de volgende specifieke zorgkosten aangegeven:

Uitgaven voor hulpmiddelen

€ 335

Afschrijvingskosten woningaanpassingen/hulpmiddelen

€ 125

Dieetkosten

€ 1.100

Extra uitgaven voor kleding en beddengoed

€ 300

Genees- en heelkundige hulp

€ 120

Reiskosten ziekenbezoek

€ 65

Grondslag specifieke zorgkosten

€ 2.045

Verhoging

€ 744

Totaal uitgaven specifieke zorgkosten

€ 2.789

Af: drempel

-/- € 379

Totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten

€ 2.410

2.10.

Bij brieven van 8 oktober 2020 en 5 november 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om bewijsstukken over te leggen de in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten. Na verleend uitstel heeft de Inspecteur bij brief van 19 januari 2021 zijn voornemen tot afwijken van de aangifte kenbaar gemaakt en aangegeven bij gebreke aan bewijsstukken een deel van de specifieke zorgkosten niet in aftrek te zullen accepteren.

2.11.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2018 heeft de Inspecteur de extra uitgaven voor kleding en beddengoed van € 300 geaccepteerd, de dieetkosten vastgesteld op € 1.100 en de overige specifieke zorgkosten niet in aftrek toegestaan.

Databank FSV en project 1043

2.12

De Belastingdienst/ Centrale Administratieve Processen heeft op verzoek van belanghebbende bij brief van 5 januari 2022 inzage verstrekt in de (persoons)gegevens die van belanghebbende waren opgenomen in de databank Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) voor de belastingjaren 2011 tot en met 2015. Hieruit blijkt dat in de databank FSV de volgende persoonsgegevens van belanghebbende zijn opgenomen: voorletters, achternaam, adres, postcode, plaats en BSN-nummer. Overige persoonsgegevens zoals bijvoorbeeld de nationaliteit van belanghebbende zijn niet opgenomen. Verder is in de brief vermeld dat vanaf het belastingjaar 2011 is vermeld de code “IH”, die betekent “Mogelijke onregelmatigheden bij de inkomensheffing (IH) (waaronder mogelijke onjuistheden in de aangifte inkomstenbelasting)” en voor 2014 en 2015 de code “1043” die als volgt is toegelicht “Projectcode landelijk (1043) is gebruikt om aangiften waarin mogelijk een verhoogd risico op onjuistheden werd verondersteld, te signaleren.”

2.13.

De Inspecteur heeft geen recht op inzage van de databank FSV. Hij heeft onderzocht wat de uitworpredenen zijn geweest voor de aangiften IB/PVV, dat wil zeggen de redenen dat de aangiften van belanghebbende niet automatisch werden afgedaan en heeft daarover het volgende in het verweerschrift in hoger beroep vermeld:

“Voor wat betreft het belastingjaar 2016 [is, Hof] een uitworpreden met vermelding mogelijke IH fraude […] opgenomen. Vermoedelijk heeft de inspecteur deze uitworpreden ingebracht omdat de ingediende aangifte IB/PVV 2015 is gecorrigeerd. Namelijk de aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten is gecorrigeerd. Op basis van de overgelegde stukken is tijdens de bezwaarbehandeling voor het belastingjaar 2015, gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar. Hieruit blijkt naar mijn mening dat de inspecteur geen correcties heeft aangebracht op basis van de achternaam van belanghebbende, maar op basis van de verstrekte informatie door belanghebbende. De aanslag IB/PVV 2014 is overigens conform de aangifte vastgesteld. De aangifte is niet beoordeeld.

Sinds 2016 weigert belanghebbende desgevraagd de specifieke zorgkosten te onderbouwen. De ingediende aangifte voor het belastingjaar 2016 is gecorrigeerd omdat belanghebbende de gestelde specifieke zorgkosten desgevraagd niet heeft onderbouwd. Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2020, SGR 20/1048.

De aangiften voor de belastingjaren 2017 en 2018 zijn uitgeworpen voor controle op basis van de omstandigheid dat eerder een correctie was aangebracht.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“13. Op grond van artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kunnen uitgaven voor specifieke zorgkosten als persoonsgebonden aftrek in aanmerking worden genomen indien deze op de belastingplichtige hebben gedrukt, dat wil zeggen: niet aan hem zijn vergoed. In artikel 6.17 van de Wet IB 2001 is limitatief opgenomen welke uitgaven als specifieke zorgkosten zijn aan te merken.

14. Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de uitgaven heeft gedaan, dat deze op hem drukken en hij voldoet aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek. Verweerder mag in dat verband voor ieder afzonderlijk jaar informatie opvragen bij eiser omdat ieder (belasting)jaar op zichzelf staat en voor ieder jaar afzonderlijk moet worden beoordeeld of recht bestaat op de geclaimde aftrek. Uit de stukken van het dossier volgt dat eiser dit niet heeft gedaan en hij ook niet voornemens is dit te doen. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende uitgaven in 2017 en 2018 heeft gedaan, dat deze kosten op hem hebben gedrukt en dat hij voldoet aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor de aftrek. Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten.

15. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de stelling van eiser dat hij vanwege het chronisch ziek zijn en zijn handicap te maken heeft met steeds terugkerende kosten in verband daarmee, ontslaat dit eiser niet van de op hem rustende bewijslast en betekent het ook niet dat verweerder niet voor elk nieuw jaar opnieuw mag vragen de kosten te onderbouwen met bewijsstukken. Voor zover eiser zich met zijn stelling dat hij de aangiften voor eerdere jaren wel met stukken heeft bewezen, beroept op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Omdat ieder jaar op zichzelf staat moet eiser voor elk jaar de door hem in zijn aangifte IB/PVV opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten aannemelijk maken, tenzij verweerder een toezegging heeft gedaan waaruit iets anders volgt. Gesteld noch gebleken is dat verweerder een dergelijke toezegging heeft gedaan.

16. Eisers stelling dat in zijn geval sprake is van etnisch profileren door verweerder en dat de aangiften van eiser op basis van zijn dubbele nationaliteit strenger worden gecontroleerd nu dit meeweegt in de selectieregels voor extra toezicht in de inkomstenbelasting, kan niet tot een ander oordeel leiden. Eiser heeft deze stelling onderbouwd met een duplicaat van een brief van de Belastingdienst aan eiser waarin is aangegeven dat eisers gegevens stonden vermeld in de Fraude Signalering Voorziening. Verweerder heeft ter zitting uitdrukkelijk weersproken dat de selectieprocedure rekening houdt met afkomst. Voorts heeft verweerder verklaard dat in de jaren 2008 tot en met 2010 hoge zorgkosten door eiser zijn opgevoerd en als gevolg daarvan een “code 1043” is opgevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat de aangiften nader zijn beoordeeld. Verder heeft verweerder verklaard dat de “code 1043” niet meer van toepassing is op een belastingplichtige indien de aangifte aannemelijk is, maar dat in eisers geval de aangiften telkens niet aannemelijk worden gemaakt wegens het uitblijven van een onderbouwing met stukken voor de betreffende jaren. Deze uitleg acht de rechtbank afdoende. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat eisers aangiften anders worden beoordeeld vanwege zijn dubbele nationaliteit.

17. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing