Home

Gerechtshof Den Haag, 06-10-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2144, BK-21/00258 en BK-21/00259

Gerechtshof Den Haag, 06-10-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2144, BK-21/00258 en BK-21/00259

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
6 oktober 2022
Datum publicatie
21 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2144
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00258 en BK-21/00259
Relevante informatie
Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 3.95 Wet IB 2001, Art. 6.32 Wet IB 2001, Art. 7:2 Awb, Art. 7:3 Awb, Art. 16 AWR

Inhoudsindicatie

3.90, 3.95, 6.32 Wet IB 2001.

Derde uitstelverzoek voor mondelinge behandeling door Hof uitgebreid gemotiveerd afgewezen. Resultaat uit overige werkzaamheden, diverse kosten, giftenaftrek. Interne compensatie. Belastingrente.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-21/00258 en BK-21/00259

in het geding tussen:

(gemachtigde: […] )

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 maart 2021, nummers SGR 18/1993 en SGR 18/1996.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.419 (de navorderingsaanslag 2013). Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.629 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrente 2013).

1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.523 (de navorderingsaanslag 2014). Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.931 aan belastingrente in rekening gebracht (belastingrente 2014).

1.3.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het bezwaar afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 tot een berekend naar een belastbaarinkomen uit werk en woning van € 66.554 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.319;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2014 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.013 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.449;

- vermindert de rentebeschikkingen overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.350,84;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.1.

Een mondelinge behandeling van de zaak was gepland voor 23 maart 2022. Op 7 maart 2022 is van de zijde van belanghebbende een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling ingekomen. De inhoud van deze brief luidt voor zover thans van belang:

“(…)

Ik verzoek u met klem om deze zitting niet door te laten gaan. Daarvoor heb ik 3 redenen die alle drie van zwaarwegend belang zijn.

De eerste reden is dat ik eerdaags een operatie moet ondergaan aan mijn rechterarm, nu al heb ik behoorlijk veel last aan die arm. 4 jaar geleden in de maand maart 2018 ben ik gevallen en heb daarbij mijn elleboog rechts verbrijzeld in de arm zowel de bovenarm, elleboog als onderarm zit een hoeveelheid staal een halve Meccanodoos.

De huisarts verwees mij door naar de Traumachirurg van 4 jaar geleden Dr. (…) zie kopie doorverwijzing d.d. 090222 dat heb ik de griffier ook meegedeeld.

Bij de Trauma Chirurg ben ik geweest op 17 februari 2022 Dr. (…) deze vertelde mij dat afhankelijk van de beschikbaarheid van een 0K ik na de Preoperatieve screening ik zo spoedig als mogelijk de operatie moet ondergaan. Zie kopie van deze afspraak.

Op vrijdag 25 februari 2022 heb ik het gesprek en onderzoek gehad bij de preoperatieve screening met de Anesthesioloog. Deze verklaarde dat ik zo spoedig als mogelijk geopereerd zal worden na de operatie in samenspraak met de chirurg zal ik ongeveer 2 maanden na de operatie met fysio moeten oefenen en de arm zo weinig mogelijk mogen belasten.

Na 14 dagen na 25 februari 2022 kan ik een oproep verwachten zie bijgaand een kopie van de afspraak van 25 februari 2022.

Vanwege deze operatie verzoek ik u om de zitting van 23 maart 2022 niet door te laten gaan en deze te verplaatsen naar een latere datum.

De tweede reden is dat ondergetekende in overleg is met de Belastingdienst [plaats 3] (…) en deze beide heren hebben mij gevraagd het beroepschrift in te trekken omdat zij volledig aan het gestelde in het beroepschrift tegemoet zullen komen. Nu intrekken doe ik pas al e.e.a. gerealiseerd is, daarom kan ik het niet intrekken. Wilt u het een volledige kans geven dat we er voor de volle 100% zullen uitkomen en de zitting verdagen naar een later tijdstip.

De derde reden is dat mij het verweerschrift van de Belastingdienst nog niet heeft bereikt en om commentaar daarop te geven in samenspraak met mijn dient wil ik in die gelegenheid gesteld worden en een exemplaar daarvan te ontvangen.

Al met al voldoende redenen om de zitting te verdagen naar een later tijdstip.”

Het Hof heeft het uitstelverzoek bij brief van 10 maart 2022 gehonoreerd, de zitting uitgesteld en belanghebbende in die brief direct geïnformeerd dat een mondelinge behandeling zou worden gepland op 25 mei 2022.

1.6.2.

De griffier heeft in april 2022 bij partijen telefonisch geïnformeerd naar de status van de door belanghebbende, in de onder 1.6.1 vermelde brief, genoemde onderhandelingen tussen partijen. Nadat bleek dat de daarover door de griffier verkregen informatie van partijen niet eenduidig was, is de planning van de mondelinge behandeling van de zaak voor 25 mei 2022 voortgezet. Op 11 mei 2022 is van de zijde van belanghebbende een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling ingekomen:

“Bijgaand doe ik u toekomen een brief die eerder door mij eind februari 2022 aan u verzonden.

Door de Corona Crisis werden de operaties gepland in 2021 allen doorgeschoven omdat het personeel van de 0K mede werden ingezet voor de werkzaamheden in het ziekenhuis meer handjes aan het bed.

Het Albert Schweitzer Ziekenhuis heeft gepland onder normale omstandigheden dat ik rond de kerst 2021 zou worden geopereerd, maar door enerzijds de ziekte van personeel En anderzijds dat uitstel nodig was vanwege de Corona Crisis, in het ziekenhuis kwamen voornamelijk mensen te liggen die niet gevaccineerd waren.

Ondergetekende is wel gevaccineerd ook met boosters!!

Wachten en nog eens wachten terwijl mijn specialist de traumaspecialist Dr. (…) genoemd op de brief van het ziekenhuis waarin nu eindelijk aangekondigd wordt dat ik onder het mes ga op vrijdag 13 mei 2022, deze week.

Ik moet van de specialist rekening houden met een revalidatietraject waarbij ik aan huis fysiotherapie krijg voor oefenen met mijn arm (rechts) en ik ben met schrijven en handelen rechts.

De eerste 2 volle weken moet ik volledige rust houden, in die periode staat gepland de zitting van uw Hof op woensdag 23 mei 2022, ik verzoek u om uitstel en doorschuiven van deze zitting met 2 maanden.

Na die 2 maanden ben ik zover de specialist en fysiotherapie kunnen zien weer dusdanig hersteld dat ik voorzichtig mijn rechterarm kan gebruiken.

In maart 2018 heb ik met een val mijn rechter elleboog verbrijzeld in mijn gehele rechter arm van pols toto aan de schouder is metaal verwerkt om deze breuken en verbrijzeling op te heffen.

Sedert de zomer van 2021 is steeds meer en meer mijn rechterarm in de namiddag en avond volledig onbruikbaar geworden, nu al is het zo dat ik slechts 2 a 3 uur per dag mijn rechterarm nog kan gebruiken met alle gevolgen van dien.

Mijn client is Ds. [belanghebbende] , door toe3doen van de Belastingdienst hij stond ten onrechte op de zwarte lijst en werd ten onrechte als fraudeur bestempeld is overspannen geraakt en zit nu met een burn out thuis en mag van de medici zich nergens mee bezighouden zeker niet met een rechtszaak.

Mijn ziek zijn en zijn ziek zijn is er de oorzaak van en deels de houding van de Belastingdienst dat de belastingdienst Plv. Directeur [A] Belastingdienst Particulieren Algemeen en de fiscalist van de Belastingdienst [plaats 3] [B] de toezegging hebben gedaan dat ik gerust het beroepschrift kon intrekken omdat geheel aan het bezwaar zou worden tegemoetgekomen worden.

Omdat mijn dient de zekerheid wenste hebben we dat niet gedaan, temeer daar ook nog niet geregeld is dat de toegekende schadevergoeding voor de hulp inroepen van mijn kantoor, de griffierechten en zelfs de reiskosten niet werden uitbetaald aan client maar schimmig zogenaamd zou zijn verrekend, dat kan voor de laatste 2 natuurlijk niet!!

Gezien de toezegging van tegemoetkomen zijn we in gesprek maar dat wordt gehinderd door onze medische conditie zowel client als ik met mijn eenmanszaak en 1 in mijn BV.

Ten tweede de ziekenhuis opname van 13 mei 2022 en operatie op die dag met een herstelperiode revalidatie van 6 weken, alle metaal vanaf de pols toto aan de elleboog wordt uit de rechterarm verwijderd.

Metaal bij de elleboog en bovenarm blijft zitten.

Verzoek ik u beleefd om de zitting voor een laatste maal te verplaatsen.

Bijgaand het bewijs van opname en operatie, de operatieve screening door de anesthesist heb ik gehad.

Bij voorbaat dank voor het door u te verlenen uitstel.”

Het Hof heeft het uitstelverzoek bij brief van 11 mei 2022 gehonoreerd, de zitting uitgesteld en aangekondigd dat de behandeling van de zaken volgt op een nader te bepalen datum.

1.6.3.

Rekening houdend met de door de gemachtigde van belanghebbende in zijn brief genoemde termijn is op 13 juni 2022 een mondelinge behandeling van de zaak gepland voor 25 augustus 2022. Op 17 augustus 2022 is van de zijde van belanghebbende een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling ingekomen:

“Al eerder in verband met een operatie op 10 juni 2022 van mijn rechter onderarm, Daardoor had ik geen kracht in de arm om zelf mijn steunkousen aan te trekken en wordt ik gezwachteld aan beide onderbenen in het ziekenhuis 2 maal in de week in deze maand heb ik een persoonlijk ongeluk gekregen waarbij een grote kom gloeiend hete thee over mijn buik en linker bovenbeen is gekomen.

Alleen ik vertegenwoordig de BV.

Om de andere dag worden de 1e en 2e graads brandwonden verzorgd door mijn huisarts en bij zijn afwezigheid door een plaatsvervangend huisarts.

Ik ben door deze zeer pijnlijke brandwonden niet in staat toto normaal werken en kan mijn client die met een burn-out zit niet bijstaan.

Ik verzoek u dringend de zitting te doen verschuiven.

Daar komt bij dat de belastingdienst [plaats 3] de heer (…) en zijn plv. (…) toegezegd hebben zelf de aangiften terug te brengen in de juiste proporties.

Wegens vakanties van hen lukt dat momenteel niet.

De verwachting is dat ik de gehele maand augustus en een deel van de maand september 2022 uit de roulatie ben gezien de opgelopen brandwonden. De cyclus van nieuwe huid is volgens de arts 28 dagen, zolang zullen de wonden verzorgd worden de wonden zijn open, daarom heb ik een antibiotica kuur gekregen.

Graag verneem ik de nieuwe datum voor de zitting mocht deze nog nodig zijn.”

1.6.4.

Het Hof heeft de gemachtigde bij brief van 17 augustus 2022 als volgt bericht:

“Naar aanleiding van uw verzoek om uitstel bericht ik u als volgt.

Het is niet de eerste keer dat u om uitstel verzoekt in deze zaken. Het Hof verleent daarom niet zonder meer uitstel. Ik verzoek u een medische verklaring te overleggen, waaruit blijkt dat u niet in staat bent de zitting volgende week bij te wonen. Die verklaring moet zijn getekend en gestempeld door de behandelend arts.

Als alternatief bied ik u de mogelijkheid de zitting via MS Teams bij te wonen.

Ik ontvang uw reactie liefst zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor de zitting. Zonder reactie vindt de zitting volgende week donderdag gewoon doorgang.”

1.6.5.

Op 23 augustus 2022 is van de zijde van belanghebbende een herhaald verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling ingekomen met een aantal handgeschreven notities op een afschrift van de onder 1.6.4 bedoelde brief en daarbij gevoegd als documentatie een afsprakenkaart van het Albert Schweitzer ziekenhuis, een verslag van de fysiotherapeut van de gemachtigde van belanghebbende aangaande diens behandeling met betrekking tot zijn elleboog, een uitdraai uit het patiëntendossier van de huisarts van de gemachtigde van belanghebbende en een brief van “ [naam] ”, leverancier van wondzorgmaterialen, aangaande aan belanghebbende geleverde wondzorgmaterialen.

In de uitdraai uit het patiëntendossier is onder meer het volgende opgenomen:

“Journaal

19-08-22

S

LJ Heeft verklaring nodig omdat hij volgende week

S

de zitting niet bij kan wonen op 25/8.

S

Heeft vanwege de brandwonden aan been en buik

S

niet goed voor kunnen bereiden. Heeft ook al

S

papieren van dermatoloog gekregen. Heeft een

S

getekende en gestempelde verklaring van huisarts

S

nodig dat hij daarom de zitting daarom niet bij

S

kan wonen omdat hij geen auto mag rijden door de

S

brandwonden op de buik.

P

huisarts mag geen verklaring maken

P

P

dhr mag wel een uitdraai uit dossier krijgen

P

waarin staat dat er een brandwond is en problemen

P

aan de benen. Ook kan daarbij de med lisjt worden

P

afgedrukt waarin de tramadol staat

15-08-22

S

HJ controle brandwond

O

alle 3 de wonden dicht, nog wel kwetsbare huid.

P

niet meer verbonden, voorzichtig afdrogen etc.

P

Geen controle meer afgesproken.

15-8-22

S

oxa herh

15-8-22

S

HJ loopt op verband schoenen, loopt duidelijk

S

beter en stabieler, is er zelf ook erg blij mee.

(…)

12-08-22

S

HJ kan door zwachtels geen schoenen aan, loopt

S

binnen en buiten op sokken, graag verwijzing Livit

S

voor verbandschoenen.

(…)

02-08-22

S

Thee over de buik en deels bovenbeen gehad. goed

S

gekoeld. Heeft tramadol en pcm 1000mg genomen

S

voor de pijn. (…)

(…)

O

op de buik li een aantal cm’s grootte brandwond.

O

voornamelijk 1e graads. 2 plekken 2e graads.

O

op het been: 1 klein plekje 2e graads, verder 1e

O

graads. Ook enkele cm’s brandwond

(…)”

1.6.6.

In reactie op de onder 1.6.5 vermelde reactie van belanghebbende heeft de griffier telefonisch contact met de gemachtigde van belanghebbende gehad om hem met redenen omkleed te informeren dat geen uitstel wordt verleend. Het Hof heeft de gemachtigde voorts bij brief per spoedkoerier van 23 augustus 2022 en bij aangetekende brief van 23 augustus 2022 als volgt bericht:

“Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van heden, 23 augustus 2022, waarbij u de verbinding heeft verbroken alvorens dit gesprek in zijn geheel tot een afronding heeft kunnen komen, bericht ik u thans als volgt.

U heeft uitstel van de zitting van 25 augustus 2022 (aanstaande donderdag) gevraagd vanwege brandwonden over uw lijf die zijn ontstaan na een ongeluk met hete thee.

Het Hof heeft u op 17 augustus 2022, met redenen omkleed, bericht niet zonder meer uitstel te verlenen, u verzocht een medische verklaring te overleggen waaruit blijkt dat u niet in staat bent de zitting bij te wonen en u in elk geval de gelegenheid geboden om deel te nemen aan de zitting via MS Teams.

Hedenochtend is van uw zijde een reactie binnengekomen in de vorm van enige handgeschreven aantekeningen van uw kant op een afschrift van onze brief van 17 augustus jl., met daarbij gevoegd onder andere een afsprakenkaart van het Albert Schweitzer, een verslag van de fysiotherapeut en een uitdraai uit het dossier van de huisarts.

Het Hof heeft de door u ingezonden stukken bekeken en maakt uit die stukken en met name uit de uitdraai uit het dossier van de huisarts op dat deze geen verklaring wil geven, dat op 15 augustus 2022 alle brandwonden dicht waren, maar dat de huid nog kwetsbaar was, dat een en ander niet meer verbonden hoeft te worden en dat er geen controle meer is afgesproken.

Uit de door u bijgevoegde stukken is niet op te maken dat u niet zelf mag of zou kunnen autorijden of zich naar de zitting zou kunnen laten vervoeren.

Gezien het feit dat dit niet de eerste keer is dat u om uitstel verzoekt in deze zaken en gelet op het voorgaande, laat het Hof u weten dat geen uitstel van de zitting zal worden verleend.

Mocht u toch menen dat het onoverkomelijk is naar de zitting te komen of zich te laten vervoeren naar de zitting, biedt het Hof u de mogelijkheid daaraan deel te nemen via MS Teams. Ik zal u via de mail op het emailadres (…) een link sturen, via welk link u, zonder allerlei applicaties in te hoeven stellen, deel kunt nemen aan de zitting via een videoverbinding.

Ik verneem graag uiterlijk woensdag 24 augustus 2022 van u of bovenvermeld emailadres dat is ontleend aan een emailbericht dat deel uitmaakt van uw dossier, juist is. Het Hof zal alle voorzieningen in ieder geval treffen, zodat niets aan deelname aan de zitting in de weg zal staan. U kunt het Hof berichten via het (…).

We vertrouwen op uw deelname aan de zitting, op een van de voornoemde wijzen.”

1.6.7.1. Op 24 augustus 2022 is van de gemachtigde van belanghebbende per emailbericht een reactie op de afwijzing van het uitstelverzoek (zie 1.6.6) ingekomen. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarbij opnieuw de onder 1.6.5 genoemde documenten gevoegd. Het begeleidende e-mailbericht van de gemachtigde van belanghebbende vermeldt het volgende:

“Ik wend mij tot u als voorzitter van de Belastingkamer bijgaand een brief met alle relevante informatie omtrent mijn medische situatie, verzoek verzetten van de zitting, het risico door sterke pijnstillers is in slaap vallen zodoende kan ik mijn cliënt niet goed bijstaan.

Ik kan morgen niet komen ook per mail met computer niet in staat de zitting te volgen.”

Als bijlage is onder meer een brief van de gemachtigde van belanghebbende gevoegd:

“Hierbij verzoek ik u nogmaals, dringend, om klemmende redenen mijn cliënt uitstel te verlenen voor de behandeling van zijn zaak.

Helaas is de uitdraai uit mijn patiëntendossier het enige dat mijn huisarts mij op korte termijn kan verstrekken.

Mijn huisarts is van mening dat hij als behandelend arts niet een verklaring af mag geven waarin hij verklaart dat ik op medische gronden, die hij niet zelf behandeld en waarvoor op zo kort mogelijke termijn geen terugkoppeling kan komen vanuit de specialisten uit het ziekenhuis Albert Schweitzer te Dordrecht, dat ik niet in staat ben de zitting in persoon bij te wonen omdat ik met mijn blessures, 3 in getal, niet mag reizen zelfstandig en ook niet per auto.

Zijn mening is dat een andere onafhankelijke arts een dergelijke verklaring mag afgeven. U vraagt dus een onmogelijke verklaring in een onmogelijke situatie.

Vandaar dat een uitdraai uit het dossier met alleen de brandwondenkwestie het resultaat is.

In mijn woonkamer staat op medische indicatie sinds de loop van de maand juni 2022 een ziekenhuisbed, ik kan moeilijk naar de slaapetage en etage waar gewerkt wordt.

Brandwonden zijn zeer pijnlijk, op voorschrift van de huisarts slik ik 4 maal per dag 1000 Paracetamol en zwaarder: 4 x tramadol sterkte 500. Ik word delen van de dag in slaap gehouden. Midden in een gesprek gebeurt het regelmatig dat ik in slaap val. In zo’n situatie kan ik mijn client niet optimaal terzijde staan. Ook dat staat in de status die u heeft.

Een eerder verleend uitstel hield verband met een operatie aan mijn linker onderarm, waarvoor in eerste instantie uitstel werd gevraagd omdat ik geopereerd werd op de datum waarop u een zitting, zonder overleg heeft uitgeschreven.

Deze heeft u verdaagd naar 25 augustus 2022, helaas weer zonder deze datum met mij af te stemmen. Als u daar eerder overleg over gepleegd had, had duidelijk naar voren gekomen dat afgezien van de brandwonden, dat ik door de nog slechte staat van mijn rechteronderarm, 2 x maal in de week gezwachteld moest worden aan mijn onderbenen, omdat ik niet zelf met een speciaal apparaat, een handyleg de trekkracht had zelfstandig mijn steunkousen kon aantrekken.

Op 2 augustus 2022 heb ik een grote mok gloeiend hete thee uit over mijn buik en bovenbeen gekregen met 1e en 2e graads brandwonden uit de medische status heeft u e.e.a. kunnen opmaken. De cyclus van een nieuwe huis is 28 dagen onder de voorwaarde dat de wonden niet geïnfecteerd zijn. Nu er is een infectie bijgekomen waarvoor een kuur gevolgd werd. Dat houdt in dat de cyclus langer duurt.

Een ander nadeel is dat ik een diabeet ben en juist wonden, al dan niet open zorgen voor extra voorzichtigheid.

Ook als u een sessie zou doen per mail dan nog zit ik met de bedlegerigheid, niet voor niets is een medische indicatie afgegeven voor een bed in mijn woonkamer. Indien gewenst kan ik een kopie daarvan opvragen als u dat wenst.

Ander nadeel is dat mijn cliënt een burn out heeft, mede veroorzaakt door de Belastingdienst [plaats 1] en dat terwijl er afspraken zijn gemaakt met de plv Directeur [A] en de fiscalist van de Belastingdienst [B] dat zij voor al mijn cliënten in het bijzonder de predikanten de fiscale zaken afdoen vanaf 2012 tot en met 2027 en dat de medewerkers van [plaats 1] en MKB [plaats 2] van de posten van mijn cliënten afblijven.

Ik heb 9 ambtenaren van [plaats 1] voorgedragen aan de Staatssecretaris [C] destijds voor OM art 366 Wetboek van Strafrecht, die zijn ingetrokken en daarbij is de afspraak gemaakt dat [plaats 3] de fiscale zaken afwikkelt.

Dat het ene medisch drama volgt op het andere heb ik niet gewild.

Ik verzoek u dringend om de datum zitting te verdagen naar een redelijk tijdstip waarop ik genezen ben, gaarne in overleg.

(…)”

1.6.7.2. Voorts is op 24 augustus 2022 van de gemachtigde van belanghebbende per brief een reactie op de afwijzing van het uitstelverzoek (zie 1.6.6) ingekomen. De gemachtigde van belanghebbende heeft daarbij opnieuw de onder 1.6.5 genoemde documenten gevoegd en heeft in zijn reactie het volgende opgenomen:

“Wegens het niet geheel in orde zijn van mijn persoon en het niet meewerken van het Gezondheidscentrum om een verklaring af te geven verder dan een uitdraai van de status kunnen zij niet gaan.

Ik kan en mag niet reizen, ik kan en mag niet zelf reizen ik ben dan niet verzekerd.

Wilt u svp de zitting verdagen.”

1.6.8.

De griffier heeft de gemachtigde van belanghebbende bij e-mailbericht van 25 augustus 2022, 09.23 uur, als volgt bericht:

“In reactie op uw herhaalde uitstelverzoek deel ik u hierbij mee dat de zitting van heden, 25 augustus 2022 om 11.30 uur, doorgang zal vinden.

In hetgeen u heeft aangevoerd ziet het Hof, na ampele overweging, ook nu u de gelegenheid wordt geboden via MS Teams deel te nemen, geen aanleiding de zitting niet door te laten gaan.

De griffier zal u bij afzonderlijke mail de link toezenden voor deelname aan de zitting via MS Teams.”

Verder heeft de griffier bij e-mailbericht van 25 augustus 2022, 09.57 uur, aan de gemachtigde van belanghebbende een uitnodiging gezonden om deel te nemen aan de videoverbinding voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 25 augustus 2022 om 11.30 uur.

1.6.9.

De gemachtigde van belanghebbende heeft per e-mailbericht van 10.17 uur gereageerd op de uitnodiging voor de digitale zitting via MS Teams:

“Zie mijn mailbericht van gisteren, ik ben medisch niet in staat ook een video zitting bij te wonen, heb niet kunnen overleggen met client en heb geen reactie kunnen geven die meegenomen kon worden.

Verder zou [plaats 3] de zaak behandelen en niet [plaats 1] , deze eenheid was na gesprek met [C] tesamen met MKB [plaats 2] uit xde behandeling genomen tot en met 2027.

Op grond van deze afspraken heb ik 9 personen die ik voorgedragen had voor artikel 366 Wetboek van Strafrecht weer ingetrokken onderdeel van de afspraak die de Belastingdienst nu zomaar opzij zet.

Dat betekent opnieuw gesprek politiek en Staatssecretaris en waarschijnlijk als u doorzet beroep op Europees Hof inzake EVRM.

De mogelijkheid tot het voeren van EERLIJKE rechtspraak is ontnomen door uw actie en die van Belastingdienst [plaats 1] .

Hierdoor staat de zaak weer open voor politiek en de pers (RTL4 en dagblad TROUW) Belastingdienst schendt de afspraak.”

De gemachtigde van belanghebbende heeft per e-mailbericht van 10.21 uur gereageerd op het e-mailbericht van de griffier van 09.23 uur (zie 1.6.8). Daarin heeft belanghebbende voormelde tekst herhaald, voorafgegaan door de tekst “Ik kom niet!!!” en afgesloten met de tekst “CC conform naar Kamerleden”.

1.6.10.

Het Hof heeft de mondelinge behandeling van 25 augustus 2022 doorgang laten vinden. Het Hof heeft daarbij afgewogen het belang van een goede procesorde, het belang van een tijdige behandeling van de zaak voor een rechtzoekende (en diens wederpartij), rekening gehouden met de ouderdom van de zaken (jaren 2013 en 2014) en de omstandigheden dat meermalen uitstel is verleend, dat uit de door de gemachtigde van belanghebbende ingezonden documentatie is op te maken dat de brandwonden op 15 augustus 2022 dicht waren en uit die documentatie niet blijkt dat de gemachtigde van belanghebbende niet kon of mocht autorijden, zich niet kon laten vervoeren naar de zitting of niet in staat was de zitting per videoverbinding bij te wonen. Het tegendeel blijkt uit de afspraken in de polikliniek in Zwijndrecht dan wel Dordrecht. De gemachtigde kan voor deze behandelingen kennelijk wel de reis vanuit zijn woonplaats naar de genoemde plaatsen maken. Ook blijkt uit het patiëntendossier niet dat de gemachtigde nog steeds tramadol slikt. Verder acht het Hof de zaak in het stadium waarin deze zich bevindt in hoger beroep niet dusdanig omvangrijk dat, mede ook gelet op de inhoud van het hogerberoepschrift en het verweerschrift in hoger beroep, een langdurige voorbereiding en uitgebreid overleg van de gemachtigde met zijn cliënt noodzakelijk zou zijn (geweest) en acht dat daartoe ruim voldoende tijd beschikbaar is geweest. Dit geheel overziende heeft het Hof doorgang van de zitting opportuun geacht. De gemachtigde heeft gedurende elk moment van de zitting de mogelijkheid gehad verbinding te maken via de hem toegezonden link.

1.7.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 augustus 2022, gehouden te Den Haag. De Inspecteur is wel, doch belanghebbende is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende was in 2013 en 2014 werkzaam als predikant. In zijn aangiften IB/PVV voor die jaren heeft hij (onder meer) resultaat uit overige werkzaamheden vermeld. Daarbij heeft hij kosten opgevoerd tot een totaalbedrag van € 17.429 voor 2013 respectievelijk € 42.049 voor 2014. Verder heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV 2013 en 2014 onder meer giftenaftrek in aanmerking genomen tot een bedrag van € 3.074 (na toepassing van de drempel) in 2013 en dit gehele bedrag aan belanghebbende toegerekend, en € 2.418 (na toepassing van de drempel) in 2014, waarvan een bedrag van € 55 aan belanghebbende is toegerekend en het restant aan zijn echtgenote.

2.2.

De Inspecteur heeft de definitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 met dagtekening 23 oktober 2014 respectievelijk 22 april 2016 conform de aangiften vastgesteld.

2.3.

Naar aanleiding van een tweetal signalen uit de praktijk omtrent de werkwijze van de gemachtigde van belanghebbende (de gemachtigde) is de Belastingdienst in de periode mei tot en met augustus 2016 een onderzoek begonnen naar de gemachtigde. Naar aanleiding van de signalen bestond het vermoeden dat hij in door hem verzorgde/ingediende aangiften regelmatig aftrekposten heeft opgevoerd voor kosten die niet zijn gemaakt en/of betaald door de desbetreffende belastingplichtigen. In augustus 2016 heeft de Belastingdienst een memo opgesteld omtrent de uitkomsten van het onderzoek. Naar aanleiding van de resultaten uit het onderzoek heeft de Belastingdienst de FIOD gevraagd een onderzoek in te stellen. Op 23 januari 2017 heeft de FIOD onder de naam “ [naam FIOD-onderzoek] ” een opsporingsonderzoek gestart naar de gemachtigde. Uit het opsporingsonderzoek is het vermoeden ontstaan dat de gemachtigde zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen, medeplegen dan wel doen plegen van het opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting 2012 tot en met 2015 op naam van (onder meer) diverse belastingplichtigen, waardoor te weinig belasting is geheven. Tot het FIOD-PV van dit onderzoek behoren diverse processen-verbaal aangaande onderzoeken van aangiften inkomstenbelasting 2013 en 2014 op naam van diverse klanten van gemachtigde. De daarin opgenomen verklaringen zijn mede aanleiding geweest tot het hiervoor vermelde vermoeden ten aanzien van de gemachtigde. Belanghebbende is niet een van de belastingplichtigen die in het onderzoek is betrokken.

2.4.

Bij brieven van 16 maart 2017 heeft de Inspecteur, naar aanleiding van de onder 2.3 vermelde bevindingen ten aanzien van de gemachtigde, belanghebbende verzocht informatie en bewijsmiddelen te verstrekken over de door hem in zijn aangiften IB/PVV 2013 en 2014 opgevoerde giften en het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden (daarin begrepen de door belanghebbende opgevoerde kosten). Na het uitblijven van een inhoudelijke reactie op deze informatieverzoeken heeft de Inspecteur bij brieven van 26 juli 2017 belanghebbende nog eenmaal in de gelegenheid gesteld de door hem gevraagde informatie voor de jaren 2013 en 2014 te verstrekken en aangekondigd voornemens te zijn over te gaan tot navordering en daarbij de ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden gekomen kosten en de giftenaftrek geheel te corrigeren. Belanghebbende heeft op 30 augustus 2017 alsnog gereageerd en daarbij niet de gevraagde bewijsmiddelen ingebracht. Bij brieven van 20 september 2017 heeft de Inspecteur bericht de aangekondigde correcties te herzien en de navorderingaanslagen dienovereenkomstig op te leggen.

2.5.

Met dagtekening 14 oktober 2017 zijn de eerder aangekondigde navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 opgelegd. Het door belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen aangetekende bezwaar is door de Inspecteur, nadat hij belanghebbende diverse malen in de gelegenheid heeft gesteld het bezwaar alsnog te motiveren, in de uitspraken op bezwaar wegens het ontbreken van de motivering kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.

2.6.1.

Belanghebbende heeft tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen beroep aangetekend bij de Rechtbank. Belanghebbende heeft, in aanvulling op de reeds door hem in de aangifte IB/PVV 2014 opgenomen kosten tot een bedrag van € 42.049, in de beroepsfase nog nader aanspraak gemaakt op een aftrek voor verhuiskosten wegens verhuizing in 2014 tot een bedrag van € 7.750. Voorts heeft belanghebbende in de beroepsfase bij aan de Rechtbank gerichte brief van 1 april 2020 een groot aantal stukken, waaronder de jaaropgaven van belanghebbende en zijn echtgenote, alle bankafschriften van twee gezamenlijke rekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote voor het gehele jaar 2013 en het gehele jaar 2014, overzichten van autoritten, diverse facturen, kwitanties en bonnen, zonder nadere motivering of uitleg daarbij ingediend.

2.6.2.

Nadat ter zitting van de Rechtbank door belanghebbende in persoon werd gesteld dat belanghebbende aan zijn gemachtigde een ordner met kostenoverzichten en onderliggende bewijsstukken had verstrekt die niet door de gemachtigde zijn ingezonden aan de Inspecteur, heeft de Rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De Rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld in onderling overleg te treden. Belanghebbende heeft op 7 oktober 2020 ten kantore van de Belastingdienst alsnog de bedoelde ordners overgelegd. De Inspecteur heeft vervolgens, na mondelinge toelichting daarop door belanghebbende en de gemachtigde in een persoonlijk gesprek, aan de hand van alle in beroep alsnog overgelegde informatie van belanghebbende, bij nader stuk van 19 november 2020 per post weergegeven welke kosten en giften alsnog voor aftrek in aanmerking kunnen komen en daarbij tevens (voor een deel) een beroep op interne compensatie gedaan. Nadat belanghebbende nog in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren, heeft de Rechtbank uitspraak gedaan.

2.6.3.

Bij de uitspraak van de Rechtbank is, van de door belanghebbende in zijn aangiften 2013 en 2014 onder resultaat uit overige werkzaamheden opgenomen kosten – door hem aangevuld in de beroepsfase (zie 2.6.1) – , alsnog een bedrag van € 22.881 voor 2013 respectievelijk € 23.254 voor 2014 in aftrek toegestaan. Verder zijn van de door belanghebbende in zijn aangiften in aanmerking genomen bedragen aan giftenaftrek alsnog een bedrag van € 899 (na toepassing van de drempel) voor 2013 respectievelijk € 317 (na toepassing van de drempel) voor 2014 in aftrek toegestaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“(…)

Nieuw feit

8. Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op verweerder. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de definitieve aanslagen reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat verweerder er in het algemeen op mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de in de aangifte vermelde gegevens, verweerder een nader onderzoek dient in te stellen (vgl. Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

9. De rechtbank is van oordeel dat de aangiften van eiser over de jaren 2013 en 2014 voor verweerder geen aanleiding hoefden te zijn om een nader onderzoek in te stellen. De definitieve aanslagen IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 zijn opgelegd op 23 oktober 2014 en 22 april 2016. Gelet op het hiervoor onder 3 tot 6 beschreven verloop is de rechtbank van oordeel dat verweerder eerst naar aanleiding van het op 9 november 2016 door de FIOD uitgevoerde onderzoek reden had om eiser vragen te stellen over de in de onderhavige jaren geclaimde aftrekposten. Tijdens dat onderzoek is immers het sterke vermoeden ontstaan dat de gemachtigde van eiser in de door hem ingediende aangiften gebruik maakte van gefingeerde getallen. Omdat eiser de vragen die naar aanleiding van het FIOD onderzoek zijn gesteld over de aftrekposten in zijn aangiften over 2013 en 2014 onvoldoende heeft onderbouwd, is daarmee grond voor navordering ontstaan. Verweerder beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Resultaat uit overige werkzaamheden

10. De ontvangsten voor de werkzaamheden als predikant zijn aan te merken als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3.95 van de Wet IB 2001 dient het resultaat te worden bepaald met inachtneming van onder meer de artikelen 3.13 tot en met 3.21 van de Wet IB 2001, alsof de werkzaamheid een onderneming vormt. Dit houdt onder meer in dat de kosten die betrekking hebben op het resultaat in beginsel in aftrek kunnen worden gebracht, indien en voor zover de aftrek daarvan niet wettelijk is uitgesloten of beperkt.

11. De bewijslast voor de opgevoerde kosten rust op eiser. Eiser stelt dat zijn gemachtigde op 5 april 2017 bewijsstukken aan verweerder heeft verstrekt en dat verweerder deze is kwijtgeraakt. Dit staat echter haaks op de tot de gedingstukken behorende e-mail van de gemachtigde aan verweerder van 5 april 2017, waarin om uitstel voor het indienen van bewijsstukken wordt gevraagd. In beroep heeft eiser een stapel stukken overgelegd. Het betreft bankafschriften over het gehele jaar 2013 en 2014 en kopieën van facturen zonder nadere toelichting. Uit de toegestuurde stukken valt niet op te maken op welke kostensoorten de facturen betrekking hebben noch of de kosten zakelijk of privé zijn. Met insturen van een stapel bankafschriften en andere ongeordende bescheiden heeft eiser niet aan zijn bewijslast voor de kostenaftrek voldaan. Eiser mag er geen zoekplaatje van maken. Desalniettemin heeft verweerder na de zitting bij de rechtbank de moeite genomen de door eiser overgelegde stapel stukken door te nemen. In zijn nadere stuk van 19 november 2020 aan de rechtbank geeft verweerder per post aan welke kosten wat hem betreft alsnog in aftrek mogen komen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee meer moeite heeft gedaan dan van hem gevergd kon worden en acht de toon van de gemachtigde in zijn reactie van 11 januari 2021 dan ook ongepast.

Interne compensatie

12. Verweerder concludeert uit de overgelegde stukken dat eiser voor 2013 recht heeft op kostenaftrek van € 22.881 en voor 2014 op kostenaftrek van € 23.254. Verweerder beroept zich echter op interne compensatie voor € 17.459 (2013) respectievelijk € 16.605 (2014).

2013

13. Volgens verweerder heeft eiser in 2013 naast de € 62.619 die is opgenomen in de jaaropgave van [naam organisatie] , € 9.382,77 ontvangen van de Hervormde Gemeende [plaats 4] en € 7.393,27 voor preekbeurten en onkostenvergoedingen van andere Hervormde dan wel Protestante gemeenten. Verweerder heeft in een bijlage bij zijn nadere stuk de betalingen opgesomd. In zijn aangifte IB/PVV 2013 heeft eiser slechts € 5.752 voor predikbeurten elders inclusief reiskostenvergoeding aangegeven; hiervan is in de navorderingsaanslag niet afgeweken. Per saldo vraagt verweerder voor € 12.315 interne compensatie in verband met meer inkomsten uit preekbeurten elders. In zijn reactie van 11 januari 2021 stelt de gemachtigde dat de door verweerder genoemde bedragen, met uitzondering van de aangegeven € 5.752, al zijn inbegrepen in het in de jaaropgave 2013 vermelde Bruto Traktement van de [naam organisatie] . De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit de overgelegde bankafschriften 2013 volgt globaal een bijgeschreven bedrag gerelateerd aan preekbeurten van € 77.000, terwijl op de jaaropgave slechts € 62.619 staat vermeld. De rechtbank kent verweerders beroep op interne compensatie voor 2013 dan ook toe voor € 12.315. Verweerder vraagt daarnaast € 5.144 aan interne compensatie wegens privégebruik auto (aangifte € 3.600, navorderingsaanslag nihil). De gemachtigde heeft in zijn reactie op het nadere standpunt van verweerder gemotiveerd aangegeven dat moet worden uitgegaan van een bijtellingspercentage van 14%, wat leidt tot een bijtelling van € 3.600. De rechtbank zal hiervan uitgaan. De bijtelling van het bruto resultaat op grond van interne compensatie bedraagt voor 2013 dan € 12.315 + € 3.600 = € 15.915.

2014

14. Volgens verweerder heeft eiser naast € 63.983 van de [naam organisatie] , waarvan geen jaaropgave is overgelegd, € 4.378,24 ontvangen van de Hervormde Gemeende [plaats 4] en € 9.663,37 en € 550,07 voor preekbeurten en onkostenvergoedingen van andere Hervormde dan wel Protestante gemeenten. In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft eiser slechts € 3.130 voor predikbeurten elders inclusief reiskostenvergoeding aangegeven; hiervan is in de navorderingsaanslag niet afgeweken. Per saldo vraagt verweerder voor € 11.461 interne compensatie in verband met meer inkomsten uit preekbeurten elders. De rechtbank kent dit beroep op interne compensatie toe. Eiser heeft tegenover wat verweerder heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de betalingen zijn inbegrepen in de jaaropgave van de [naam organisatie] . Verweerder vraagt daarnaast € 5.144 aan interne compensatie wegens privégebruik auto (aangifte € 3.600, navorderingsaanslag nihil). De gemachtigde heeft in zijn reactie op het nadere standpunt van verweerder gemotiveerd aangegeven dat moet worden uitgegaan van een bijtellingspercentage van 14%, wat leidt tot een bijtelling van € 3.600. De rechtbank zal hiervan uitgaan. De bijtelling van het bruto resultaat op grond van interne compensatie bedraagt voor 2014 dan € 11.461 + € 3.600 = € 15.061.

Ambtswoning en pensioenpremie

15. Verweerder past in de navorderingsaanslagen een bijtelling voor gebruik van de ambtswoning toe van € 6.048 (2013) respectievelijk € 6.410 (2014). De hoogte van deze post wordt door de gemachtigde blijkens pagina 4 en pagina 9 bovenaan, van zijn stuk van 11 januari 2021 niet langer bestreden. Verweerder staat in zijn nadere stuk een aftrekpost voor ingehouden pensioenpremie van € 6.373,68 respectievelijk € 6.768 en ingehouden woonbijdrage ambtswoning van € 6.576,84 respectievelijk € 7.137 toe. Deze bedragen zijn gebaseerd op de jaaropgave en aangifte en niet meer in geschil.

Arbeidsbeloning echtgenote

16. Verweerder heeft de in de aangiften IB/PVV opgenomen aftrek van een arbeidsbeloning aan de echtgenote niet in aftrek toegestaan. In zijn nadere stuk heeft verweerder erop gewezen dat de echtgenote voor 2013 geen bedrag heeft aangegeven, voor 2014 € 7.650 (die verweerder niet in de heffing heeft betrokken) en er enkel een contract ligt. Aangezien niet duidelijk is welk bedrag voor welke uren aan de echtgenote is betaald en betalingsbewijzen ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze aftrekpost terecht niet heeft verleend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er recht op bestaat.

Verhuiskosten

17. Pas in zijn e-mail van 6 oktober 2020 verzoekt de gemachtigde om verhuiskostenaftrek van € 7.750 in 2013. De verhuizing heeft echter plaatsgevonden in 2014. Verweerder stelt dat niet gebleken is dat eiser kosten voor zijn verhuizing heeft gemaakt dan wel dat de verhuiskosten niet zijn vergoed. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verhuiskosten op hem hebben gedrukt.

Overige aftrekposten

18. Verweerder neemt verder in zijn nadere stuk € 4.250 afschrijvingskosten auto in aanmerking voor beide jaren. Dit bedrag is niet langer in geschil.

19. Verweerder neemt voorts voor 2013 de volgende aftrekposten in aanmerking, waar de gemachtigde het in zijn stuk van 11 januari 2021 niet mee eens is: € 3.464 autokosten, € 150 vakliteratuur, € 0 kledingkosten, € 45 representatiekosten, € 1.524 kantoor/computerkosten en telefoonkosten en € 497 aan accountantskosten. In totaal komt verweerder voor 2013 op € 22.881 aan aftrekbare kosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, tegenover wat verweerder gemotiveerd heeft aangevoerd in zijn nadere stuk, niet aannemelijk gemaakt dat dit meer moet zijn.

20. Voor 2014 neemt verweerder de volgende aftrekposten in aanmerking waar de gemachtigde het in zijn stuk van 11 januari 2021 niet mee eens is: € 4.979 autokosten en € 120 kantoor/computerkosten en telefoonkosten. In totaal komt verweerder voor 2014 op € 23.254 aan aftrekbare kosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, tegenover wat verweerder gemotiveerd heeft aangevoerd in zijn nadere stuk, niet aannemelijk gemaakt dat dit meer moet zijn.

Saldo

21. Per saldo komt de rechtbank voor 2013 op een bruto resultaat overige werkzaamheden van € 90.334 (navorderingsaanslag € 74.419 + € 15.915 interne compensatie) minus € 22.881 kosten = € 67.453 aan belastbaar resultaat overige werkzaamheden. Voor 2014 is het bruto resultaat overige werkzaamheden van € 88.584 (navorderingsaanslag € 73.523 + € 15.061 interne compensatie) minus € 23.254 kosten = € 65.330 aan belastbaar resultaat overige werkzaamheden.

Aftrek giften

22. Verweerder geeft in zijn nadere stuk aan een bedrag van € 1.826 (2013) respectievelijk € 1.291 (2014) vóór toepassing van de drempel als giftenaftrek te accepteren. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op een hogere aftrek. De drempel bedraagt voor 2013 € 927, zodat € 899 aan giftenaftrek geldt. De drempel bedraagt voor 2014 € 974, zodat € 317 aan giftenaftrek geldt.

23. Gelet op het voorgaande dient het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2013 te worden vastgesteld op € 66.554. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen blijft € 3.319. Het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2014 dient te worden vastgesteld op € 65.013. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen blijft € 8.449.

Hoorplicht

24. Ingevolge artikel 7:3, onder b, van de Awb kan een bestuursorgaan van het horen van een belanghebbende afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is alleen het geval indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is. Het bezwaar is namelijk door eiser ondanks meerdere verzoeken van verweerder daartoe niet nader gemotiveerd noch onderbouwd met stukken. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht kennelijk ongegrond verklaard.

25. Niet gesteld noch gebleken is dat de belastingrente is berekend in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslagen te worden verminderd.

26. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Reiskosten van eiser worden op grond van het Besluit vergoed op basis van openbaar vervoer tweede klas. De rechtbank stelt de reiskostenvergoeding vast op € 17,84. Kosten voor aangetekende verzending komen op grond van het Besluit niet voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.350,84.

(…)”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing