Home

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2288, 2200167220

Gerechtshof Den Haag, 16-11-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2288, 2200167220

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 november 2022
Datum publicatie
17 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:2288
Formele relaties
  • Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2020:5609
Zaaknummer
2200167220

Inhoudsindicatie

Veroordeling wegens zware mishandeling met de dood als gevolg (art. 302 lid 2 Sr). Bij een ruzie over de prijs van een pizza grijpt de verdachte de eigenaresse van de pizzeria bij de keel. Drie dagen later overlijdt zij aan de gevolgen van een herseninfarct. Overwegingen over voorwaardelijk opzet en over causaal verband tussen gedragingen verdachte en overlijden. Eventueel nalatig handelen arts niet relevant voor redelijke toerekening. Zwaardere straf dan door de rechtbank is opgelegd: 34 maanden onvoorwaardelijk. Geen toekenning shockschade aan nabestaanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001672-20

Parketnummer: 10-741056-18

Datum uitspraak: 16 november 2022

TEGENSPRAAK

meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 onder A primair en subsidiair en onder B tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 onder A meer subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en zijn schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als nader in het vonnis omschreven. Tenslotte is de vordering tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

A.

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel gepakt en/of

- die [slachtoffer] tegen een muur geduwd en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel vastgehouden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstige hersenzwelling met tekenen van herseninklemming en/of een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdale bloeding), heeft toegebracht, door

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel te pakken /of

- die [slachtoffer] tegen een muur te duwen en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel vast te houden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel heeft gepakt en/of

- die [slachtoffer] tegen een muur heeft geduwd en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgehouden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel te pakken/of

- die [slachtoffer] tegen een muur te duwen en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel vast te houden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

OF

B.

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel heeft gepakt en/of

- die [slachtoffer] tegen een muur heeft geduwd en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgehouden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel heeft gepakt en/of

- die [slachtoffer] tegen een muur heeft geduwd en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgehouden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel te pakken/of - die [slachtoffer] tegen een muur te duwen en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel vast te houden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen;

2.

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of brandstichting, door die [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of dreigend de woorden toe te voegen "ik kom hier terug en ik brand alles plat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de in dat vonnis vermelde beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging en dat de verdachte ter zake van het onder 1 onder A meer subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tenslotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt onder meer tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. Ook beslist het hof anders ten aanzien van de strafoplegging.

Vrijspraak feit 1 onder A primair

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder

1. onder A primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de verdediging - dient te worden vrijgesproken.

Deelvrijspraak feit 2

Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Het dossier houdt niets in waaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] kennis heeft genomen van de doodsbedreigingen zoals die volgens anderen zijn geuit door de verdachte. Het hof zal de verdachte daarom daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 onder A subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam aan

[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ernstige hersenzwelling met tekenen van herseninklemming en/of een bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdale bloeding), heeft toegebracht, door

- die [slachtoffer] met kracht bij haar keel te pakken en/of

- die [slachtoffer] tegen een muur te duwen en/of

- die [slachtoffer] bij haar keel vast te houden en/of

- met kracht (gedurende meerdere seconden) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen,

terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;

2.

hij op of omstreeks 11 juli 2018 te Rotterdam

[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of brandstichting, door die [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of dreigend de woorden toe te voegen "ik kom hier terug en ik brand alles plat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - op gronden als vermeld in de pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verdachte ter zake van feit 1 dient te worden vrijgesproken van alle onder A tenlastegelegde varianten waarin causaal verband wordt aangenomen tussen het handelen van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer, alsmede van de onder B tenlastegelegde varianten, waarbij dat causale verband niet wordt aangenomen, met uitzondering van de eenvoudige mishandeling.

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.

Op 11 juli 2018 is in de pizzeria Piccola Italia een woordenwisseling ontstaan over het verschil in prijs van een pizza Margherita in de pizzeria ten opzichte van de afhaalprijs tussen de verdachte en [slachtoffer], de aangeefster/het slachtoffer, tevens eigenaresse van de pizzeria. Daarbij dreigde de verdachte alles plat te zullen branden.

Tijdens die woordenwisseling heeft de verdachte het slachtoffer op enig moment bij de keel gepakt.

Het slachtoffer voelde dat de verdachte met zijn rechterhand met kracht haar keel dichtkneep en dat zij geen lucht meer kreeg. Ook voelde zij een hevige pijn. Vervolgens voelde zij zich slap worden en werd zij licht in haar hoofd.

Twee medewerkers van de pizzeria hebben ingegrepen en hebben de verdachte van het slachtoffer afgehaald en naar buiten begeleid. Enkele minuten nadat de man de pizzeria had verlaten zag één van de medewerkers (getuige [getuige]) bij het slachtoffer rode striemen in haar hals.

Het slachtoffer was na het voorval hevig ontdaan.

Zij heeft kort daarna bij de politie aangifte gedaan van poging tot doodslag, mishandeling en bedreiging.

Tijdens de aangifte is door de politie gezien dat zij rode vlekken aan beide zijden van haar nek had. Op het moment dat zij aangifte deed, vertelde zij dat ze steeds meer pijn kreeg in haar nek en richting haar borst. Ze voelde zich niet goed en had ook flinke hoofdpijn. Ook signaleerde de politie dat het slachtoffer tijdens de aangifte erg overstuur was en regelmatig huilde. Op advies van de verbalisanten is zij diezelfde avond nog naar de huisartsenpost gegaan. Daar is haar bloeddruk gemeten, die te hoog bleek, en heeft zij kalmeringstabletten voorgeschreven gekregen.

Een dag later, op donderdag 12 juli 2018, werden de klachten erger. Het slachtoffer klaagde in de ochtend al over vreselijke hoofdpijn. Ze had die nacht ook nauwelijks geslapen. De halfzus van het slachtoffer verklaarde dat zij het slachtoffer in de ochtend had gezien en dat het slachtoffer zich niet goed voelde. Zij kon niet goed meer uit haar woorden komen, zag lijkbleek en zakte op een gegeven moment door haar benen, waarbij haar mond scheef wegzakte naar de rechterkant.

Dit trok later weer weg, maar het slachtoffer ging zich steeds slechter voelen. Ze was erg moe en bleef vreselijke hoofdpijn houden. In de middag heeft zij opnieuw een huisarts bezocht omdat ze nog steeds hoofdpijn had en pijn in haar nek. Haar bloeddruk werd weer gemeten (en bleek nog verhoogd) en de huisarts schreef haar extra kalmeringsmiddelen voor.

Die avond vond een dochter van het slachtoffer haar in bed. Zij zag dat het niet goed ging met haar moeder.

Haar mond hing scheef en ze was nagenoeg niet aanspreekbaar. De dochter zag ook dat de linkerkant van het lichaam van haar moeder ter hoogte van haar hand/arm er slapjes bij hing. Ook had ze urine en ontlasting laten lopen.

De ambulance kwam en eenmaal in het ziekenhuis bleek het slachtoffer een herseninfarct te hebben gekregen.

Op 14 juli 2018 om 6.23 uur is zij aan de gevolgen van dit herseninfarct overleden.

Door de verdediging is in hoger beroep - op gronden zoals in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat, gelet op de aard en de geringe mate van het toegepaste geweld, en de aard en de geringe ernst van het letsel, in dit geval, ook naar algemene ervaringsregels, niet kan worden aangenomen dat sprake is geweest van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin.

Het hof overweegt als volgt.

Zoals hiervoor reeds is overwogen is het hof – met de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof is echter van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte (minst genomen) voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in dit geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.

De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Het hof is van oordeel dat op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen en de verklaring van de verdachte is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer met kracht bij de keel heeft gepakt en vervolgens relatief lang, ongeveer 10 a 12 seconden, de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen.

Het vastpakken en -houden en het dichtknijpen van de keel moet daarbij met kracht hebben plaatsgevonden, ook gezien het feit dat de verdachte haar tegelijkertijd tegen de muur duwde. Hierbij komt nog de omstandigheid dat de verdachte 1.90 m lang is en – ook middels eigen waarneming van het hof - een fors postuur heeft, terwijl uit de aangifte blijkt dat het slachtoffer een stuk kleiner van gestalte was.

Daarbij komt dat het slachtoffer duidelijk heeft verklaard dat zij geen lucht meer kreeg, dat zij licht werd in haar hoofd, dat zij slap werd en dat zij zich voelde wegzakken. Ook dat duidt erop dat haar keel gedurende langere tijd met kracht werd dichtgeknepen.

Op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen kan voorts worden vastgesteld dat verdachte erg boos was en pas stopte met het dichtknijpen van de keel toen hij door een werknemer van de pizzeria, [werknemer], van het slachtoffer werd afgetrokken. Pas op dat moment liet de verdachte de keel van het slachtoffer los.

Verdachte heeft aldus met kracht gedurende langere tijd geweld uitgeoefend op de keel van het slachtoffer, met een zodanige druk dat ook de ademhaling werd belemmerd en de greep rode vlekken achterliet aan beide zijden van de nek van het slachtoffer.

Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsstreek een zeer kwetsbaar gebied van het lichaam is, waar zich onder meer de luchtpijp en (slag)aders bevinden.

De halsstreek is zeer gevoelig voor samendrukking waardoor als gevolg van zuurstoftekort en/of verminderde

doorbloeding grote schade aan het lichaam, waaronder met name ook de hersenen, kan worden toegebracht.

De verdachte had dit kunnen en ook moeten weten.

Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte, door te handelen zoals bewezen verklaard, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat daardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van die kans.

Voor wat betreft de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, overweegt het hof dat de bewezen verklaarde gedragingen naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is het hof niet gebleken.

In dat kader hecht het hof eraan nogmaals op te merken dat de verdachte de keel van het slachtoffer pas losliet toen hij door één van de medewerkers van de pizzeria van het slachtoffer af werd getrokken.

Aldus is het hof van oordeel dat de verdachte (in ieder geval) voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.

De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of het uiteindelijk fatale letsel en de dood van het slachtoffer op 14 juli 2018 redelijkerwijs als gevolg van de bewezen verklaarde handelingen van de verdachte op 11 juli 2018 aan de verdachte kunnen worden toegerekend.

Het hof overweegt dat in het onderhavige geval niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de gedragingen van de verdachte in de keten van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het overlijden van het slachtoffer een noodzakelijke factor zijn geweest voor het ingetreden gevolg. Voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan (de gedragingen van) de verdachte is dan ten minste vereist dat wordt vastgesteld dat dit gedrag een onmisbare schakel kan hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat ook aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedragingen van de verdachte is veroorzaakt.

Het hof heeft in dit verband acht geslagen op het sectierapport d.d. 13 december 2018, het NFI-rapport van 16 juli 2019 en de FARR-rapporten (van respectievelijk

29 september 2019 en 7 november 2019). Uit deze rapportages volgt dat het herseninfarct waaraan het slachtoffer uiteindelijk is overleden, is veroorzaakt door een bloedstolsel in een bloedvat in de hersenen.

Dit bloedstolsel kan afkomstig zijn uit het hart of de halsslagader. Bij het slachtoffer was sprake van meerdere stolsels in het hart. Het FARR-rapport van 7 november 2019 benoemt in dit verband drie mogelijkheden voor het ontstaan van deze bloedstolsels, waarvan er één zijn oorsprong vindt in een langer bestaande aandoening.

De andere twee mogelijkheden kunnen gelegen zijn in een recent ontstane aandoening, die onder meer veroorzaakt kan zijn door fysieke en/of lichamelijke stress.

De beroerte van het slachtoffer kan tenslotte ook zijn ontstaan door een vernauwde halsslagader aan de linkerzijde. In voornoemd FARR-rapport staat voorts dat een stolsel in de halsslagader of in het hart op ieder moment kan loslaten en een beroerte kan veroorzaken in de hersenen. Het loslaten van het stolsel kan daarbij veroorzaakt worden door hevige stress of directe druk op de hals. Het overlijden kan niet los worden gezien van de bestaande medische aandoeningen aan de bloedvaten en het hart van het slachtoffer.

Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de bewezen verklaarde gedragingen van de verdachte naar hun aard geschikt zijn om een bloedstolsel te doen loslaten, met een herseninfarct bij het slachtoffer tot gevolg. Zowel het door de verdachte toegepaste geweld op de hals als de lichamelijke en psychische stress als gevolg van deze geweldshandelingen, kunnen, al dan niet in combinatie met elkaar, hebben geleid tot het loslaten van een stolsel en daarmee tot het herseninfarct en het overlijden van het slachtoffer. Het handelen van de verdachte kan aldus een onmisbare schakel hebben gevormd in de gebeurtenissen die hebben geleid tot de dood van het slachtoffer.

De vraag is vervolgens of ook aannemelijk is dat het overlijden met een aanzienlijke mate van waarschijn-lijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt.

Uit de bewijsmiddelen volgt dat het slachtoffer op

11 juli 2018 gewoon aan het werk was in de pizzeria en dat zij op dat moment al ruim 2 jaar vrij was van klachten samenhangend met de hersenen en het hart. Duidelijk is voorts dat het slachtoffer direct vanaf het moment van het tegen haar door de verdachte uitgeoefende (forse) geweld serieuze, aanhoudende en toenemende pijnklachten en andere lichamelijke klachten kreeg.

Gelet op de aard en het verloop van deze klachten, zoals die blijken uit (onder meer) de aangifte en de waarnemingen van familieleden, waarbij onder meer sprake was van een uitstraling van de pijn in de nek naar de borst en het hoofd, en de korte tijdspanne waarbinnen de klachten verergerden en waarbinnen het slachtoffer vervolgens is overleden aan (de gevolgen van) een herseninfarct, is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat het in de bewezenverklaring genoemde letsel en het (vervolgens als gevolg daarvan) overlijden van het slachtoffer met een aanzienlijke mate van waarschijn-lijkheid door de gedragingen van de verdachte zijn veroorzaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het naar zijn oordeel hoogst onwaarschijnlijk is dat een andere omstandigheid die geen verband houdt met de gedragingen van de verdachte tot de genoemde gevolgen heeft geleid.

In dat kader overweegt het hof dat de omstandigheid dat het slachtoffer bekend was met onder meer hartklachten en in het verleden een beroerte heeft gehad aan het voorgaande niet af doet. Zoals reeds vastgesteld, was het slachtoffer immers al (meer dan) 2 jaar klachtenvrij, waardoor naar het oordeel van het hof de kans dat het slachtoffer onafhankelijk van het op haar uitgeoefende geweld - maar wel min of meer precies op datzelfde moment - de klachten en het verdere verloop daarvan enkel door ziekte heeft ontwikkeld, dusdanig klein is dat deze mogelijkheid in redelijkheid kan worden uitgesloten.

Het voorgaande betekent dat het bewezen verklaarde letsel en het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs aan de verdachte kunnen worden toegerekend.

Dat de verdachte niet op de hoogte was van de medische voorgeschiedenis van het slachtoffer, zoals door de verdediging is aangevoerd, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg.

Datzelfde geldt voor de stelling van de verdediging dat de artsen in het onderhavige geval nalatig zouden hebben gehandeld, en dat wanneer dat niet was gebeurd het slachtoffer wellicht nog in leven zou zijn geweest.

Het hof overweegt dat uit de jurisprudentie volgt dat eventueel medisch nalatig handelen, niet in de weg staat aan de toerekening van de gevolgen aan het handelen van de verdachte (HR 23 december 1980, NJ 1981/534).

Gelet op het bovenstaande is het hof dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling,

ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Anders dan de eerste rechter is het hof van oordeel dat er sprake is van een voltooid delict, nu aan het slachtoffer het in de tenlastelegging omschreven zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, terwijl de verdachte ook (minst genomen voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 onder A (als subsidiair ten laste gelegd) en 2 bewezenverklaarde levert op:

1 zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;

2 bedreiging met brandstichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich in een pizzeria om een futiliteit (de prijs van een pizza Margherita) schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer, de eigenaresse van de pizzeria, door haar met kracht bij haar keel te pakken, tegen een muur te duwen en gedurende enige tijd haar keel dicht te knijpen. Ook heeft hij haar ernstig bedreigd.

Op zichzelf zijn dit al ernstige feiten, aangezien de verdachte hiermee een grove inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Dat het slachtoffer enkele dagen later is overleden aan de gevolgen van het handelen van de verdachte is een strafverzwarende omstandigheid.

Hoewel het hof begrijpt dat ook de verdachte het overlijden niet heeft gewild, is het fatale herseninfarct wel toe te rekenen aan zijn handelen. De laatste twee dagen die het slachtoffer leefde, heeft zij niet alleen angst, maar ook steeds erger wordende lichamelijke klachten ervaren. Die dagen moeten ook voor de nabestaanden een kwelling zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de ter terechtzitting afgelegde slachtoffer-verklaringen. Ook heeft het plotselinge overlijden van het slachtoffer tevens echtgenote, zus en (schoon)moeder grote impact gehad (en heeft het dat nog steeds) op het leven van de nabestaanden.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.

19 oktober 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder dit jaar een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen in verband met het voorhanden hebben van cocaïne, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts blijkt daaruit dat hij in het verleden weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten met een geweldscomponent, doch gelet op de sindsdien verstreken tijd zal het hof die in het kader van de straftoemeting niet ten nadele van de verdachte mee wegen.

Ook heeft het hof kennisgenomen van de over de verdachte opgestelde reclasseringsrapportages, waaronder de rapportage d.d. 17 oktober 2022. Hieruit komt naar voren dat de verdachte sinds zijn schorsing van de voorlopige hechtenis op 12 oktober 2018 onder toezicht staat van Reclassering Nederland. Tijdens dit toezicht volgde hij een behandeling bij de forensische polikliniek van De Waag in verband met aanwijzingen voor tekortschietende impulsregulatie/gebrekkige frustratietolerantie. Deze behandeling rondde hij positief af. Tijdens het ruim vier jaar durende toezicht hield verdachte zich aan zijn meldplichtafspraken. De partner, zijn kinderen en zijn ouders zijn sterk beschermende factoren in het leven van de verdachte. Naar de professionele inschatting van de reclassering is de kans op recidive lager dan gemiddeld omdat de verdachte de afgelopen jaren adequaat aan de voor hem geldende risicofactoren heeft gewerkt.

Het hof komt - alles afwegende – tot een hogere straf dan de eerste rechter en is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van

36 maanden in beginsel een passende en geboden reactie vormt. De in eerste aanleg opgelegde straf doet – mede gelet op de zwaardere kwalificatie van het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde handelen – onvoldoende recht aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde.

De raadsman kan daarom ook niet worden gevolgd in zijn voorstel te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest (92 dagen), al dan niet in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, in hoger beroep is overschreden.

De termijn in hoger beroep is immers aangevangen op

10 juli 2020 toen het hoger beroep namens de verdachte werd ingesteld. Omdat het hof uitspraak doet op

16 november 2022 is de termijn in hoger beroep met ruim vier maanden overschreden.

Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat het hof in plaats van de eerder genoemde in beginsel passende en geboden gevangenisstraf een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden zal opleggen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Voorlopige hechtenis

Het hof ziet – net als de advocaat-generaal - geen aanleiding de voorlopige hechtenis te laten herleven en de verdachte in dat kader zijn vrijheid te benemen. De voorlopige hechtenis van de verdachte is vier jaar geleden geschorst. In de tussentijd is de verdachte niet opnieuw met politie of justitie in aanraking gekomen voor soortgelijke strafbare feiten.

Ook overigens is het hof niet gebleken van gronden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis. Dat de verdachte thans ook in hoger beroep ter zake van het tenlastegelegde is veroordeeld tot een langdurige vrijheidsstraf doet daar in de omstandigheden van het geval niet aan af. Het hof zal dan ook de opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis bevelen.

Vorderingen tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces hebben [partner slachtoffer] (partner), [zoon slachtoffer] (zoon), [oudste dochter slachtoffer] (oudste dochter), [middelste dochter slachtoffer] (middelste dochter) en

[jongste dochter slachtoffer] (jongste dochter) zich als benadeelde partijen gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade in verband met shockschade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde.

[middelste dochter slachtoffer] en [jongste dochter slachtoffer] vorderen daarnaast ook nog een bedrag aan materiële schadevergoeding.

In hoger beroep zijn deze vorderingen in volle omvang aan de orde.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door en namens de verdachte betwist voor wat betreft de vergoeding van geleden immateriële schade in verband met shockschade.

Naar het oordeel van het hof hebben de benadeelde partijen [middelste dochter slachtoffer] en [jongste dochter slachtoffer] aangetoond dat tot een bedrag van respectievelijk € 4.740,- (begrafeniskosten) en € 237,32 (bloemen voor die begrafenis) materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.

De vorderingen van de benadeelde partijen zullen derhalve tot die bedragen worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf

11 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.

Shockschade

Het hof stelt voorop dat het leed en het verdriet van de nabestaanden niet ter discussie staat. Los hiervan, dienen de vorderingen naar hun juridische merites te worden beoordeeld.

Shockschade ziet op psychisch letsel en komt slechts onder strenge voorwaarden voor vergoeding in aanmerking. Zo is op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarbij moet komen vast te staan dat dit geestelijk letsel is ontstaan als gevolg van het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, waardoor een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en ECLI:NL:HR:2014:528).

Het hof merkt daarbij nog op dat shockschade gezien deze grondslag niet gelijk kan worden gesteld met affectieschade, waarbij het leed van een naaste of nabestaande centraal staat.

In het onderhavige geval kan worden vastgesteld dat de benadeelde partijen geen van allen aanwezig zijn geweest bij het geweldsincident tussen de verdachte en het slachtoffer. Volgens de raadsvrouw van de benadeelde partijen zijn zij echter wel geconfronteerd met de gevolgen van dit incident doordat zij de gezondheid van het slachtoffer (partner/moeder) in twee dagen hard achteruit hebben zien gaan en doordat zij aanwezig waren op het moment dat zij overleed.

Ondanks dat de benadeelde partijen niet aanwezig zijn geweest bij het incident is het onder omstandigheden mogelijk dat een confrontatie met het slachtoffer op een later moment ook kan leiden tot de toewijzing van shockschade. Of er sprake is van toewijsbare schade is

afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij onder meer de aard van het letsel van het slachtoffer op het moment van de confrontatie een rol kan spelen.

De benadeelde partijen hebben gedurende een aantal dagen gezien dat het steeds slechter ging met het slachtoffer en zij waren aanwezig bij het overlijden of hebben haar gezien direct nadat zij was overleden. Het slachtoffer had op dat moment geen uitwendig (zichtbaar) letsel.

Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken in onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat het leed van de nabestaanden veroorzaakt werd door een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het bewezenverklaarde, als bedoeld in de rechtspraak over shockschade. Uit de door de benadeelde partijen thans overgelegde (medische) stukken en uit de daarop gegeven toelichting blijkt overigens ook onvoldoende van een onderscheid tussen de geestelijke problematiek bij de nabestaanden die (uitsluitend) het gevolg is van het verdriet omtrent het overlijden van het slachtoffer als gevolg van het strafbare feit, en de schade die (mogelijk) het gevolg is van de confrontatie met het slachtoffer. Voor een goed beeld dient nader onderzoek plaats te vinden. De vaststelling van de gestelde schade vereist derhalve een degelijker en uitvoeriger onderbouwing dan thans in de overgelegde stukken en de ter zitting gegeven toelichting wordt geboden.

De behandeling van de vorderingen levert - voor zover deze zien op shockschade - naar het oordeel van het hof dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De genoemde benadeelde partijen dienen daarom in zoverre in hun vorderingen

niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Zij kunnen hun vorderingen voor dit deel slechts aan de burgerlijke rechter voorleggen.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman van de verdachte heeft een verzoek gedaan tot het horen als deskundigen van de behandelaars van de benadeelde partijen indien het hof zou overwegen de gevraagde shockschade toe te wijzen. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, ligt er voor het hof geen verzoek meer voor waarop beslist dient te worden.

Kosten

Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [middelste dochter slachtoffer] en [jongste dochter slachtoffer] gedeeltelijk worden toegewezen, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Nu de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen voor wat betreft de shockschade, zal het hof bepalen dat de kosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de eigen kosten draagt.

Betaling aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers

[middelste dochter slachtoffer]en [jongste dochter slachtoffer]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van respectievelijk € 4.740,- en € 237,32 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de slachtoffers [middelste dochter slachtoffer] en [jongste dochter slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder

1 onder A primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 onder A subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 onder A en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 (vierendertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [middelste dochter slachtoffer]

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste

Vordering van de benadeelde partij [jongste dochter slachtoffer]

Verklaart de benadeelde partijen [partner slachtoffer],