Home

Gerechtshof Den Haag, 23-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:542, BK-21/00368

Gerechtshof Den Haag, 23-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:542, BK-21/00368

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
23 maart 2022
Datum publicatie
3 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:542
Formele relaties
Zaaknummer
BK-21/00368

Inhoudsindicatie

Art. 16 en art. 27e AWR. Inspecteur beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Vereiste aangifte niet gedaan. Afwaardering van vorderingen ten laste van de winst niet toegestaan, omdat niet aannemelijk is dat de afgewaardeerde vorderingen bij de verkrijging daarvan volwaardig waren en dat de redenen voor afwaardering zich in de loop van het onderhavige jaar hebben voorgedaan.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-21/00368

in het geding tussen:

(gemachtigde: H.A.M. Freeze)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 april 2021, nummer SGR 19/6849.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 3.322.117 (de navorderingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 163.040 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van € 1.799.788 en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot een bedrag van € 87.399.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 345. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 11 januari 2022 een nader stuk ontvangen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 januari 2022. Partijen zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd. De Inspecteur heeft ter zitting nog een gedingstuk (te weten: de door belanghebbende ingediende aangifte Vpb 2017) overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De activiteiten van belanghebbende bestaan volgens de inschrijving in het handelsregister onder meer uit financiële holdingactiviteiten, projectontwikkeling, investering in havens, toerisme, chartering, shopping-centers en vastgoed in het Mediterraan gebied en deelneming (direct of indirect) in buitenlandse investeringsmaatschappijen op het gebied van onroerende zaken.

2.2.

[A] was in 2015 bestuurder van belanghebbende en hield tot 17 december 2015 4.499 van de 4.500 aandelen in belanghebbende.

2.3.

Op 21 februari 2014 heeft belanghebbende van haar toenmalige aandeelhouder [A] alle aandelen in [B A.G.] (de AG), te [buitenland] verkregen voor een bedrag van € 38.000.000. Het eigen vermogen van de AG bedroeg ten tijde van de overname € 52.137.698.

2.4.

Op 25 februari 2014 is besloten om de AG te liquideren. De activa en passiva bestonden vrijwel uitsluitend uit vorderingen en schulden. Op 28 februari 2014 heeft de AG al haar vorderingen aan belanghebbende uitgekeerd. Belanghebbende heeft na de liquidatie de activa en passiva van de AG op haar balans gezet tegen de boekwaarde die de AG per liquidatiedatum hanteerde. Tot de activa behoorden onder meer de hierna in 2.5 vermelde vorderingen op [C d.o.o.] , [D] , [E] en [F] (hierna ook: de afgewaardeerde vorderingen). In verband met de liquidatie van de AG heeft belanghebbende in haar aangifte Vpb 2014 een resultaat van € 14.244.710 in aanmerking genomen onder toepassing van de deelnemingsvrijstelling.

2.5.1.

De lening aan [C d.o.o.] is verstrekt op 25 april 2012 voor een hoofdsom van € 2.999.999. De lening had ten doel drie leningen bij een hypotheekbank te herfinancieren. De (tussentijds verlengde) looptijd liep tot 1 december 2015. Ten tijde van de liquidatie van de AG bedroeg de vordering op [C d.o.o.] , inclusief bijgeschreven rente, € 3.273.425,81. Bij besluit van 31 december 2014 heeft belanghebbende de vordering voor de helft afgewaardeerd en kwijtgescholden. Bij besluit van 31 januari 2015 heeft belanghebbende vervolgens ook het resterende deel van de vordering (€ 1.636.714) afgewaardeerd en kwijtgescholden. Het vorenbedoelde besluit van 31 december 2014 vermeldt over de redenen voor de kwijtschelding:

“I It is established that [belanghebbende], as the Loaner and [C d.o.o.] , as the Loanee, have entered into the Loan Agreement on 28.02.2014 by overtaking 100% of shares in the company [de AG], with which the Loaner has granted a loan to the Loanee in the amount of 2.999.999,00 EUR with a term of repayment by 31.12.2015 with an annual interest rate of 5%.

Today the principal amount and the accured interests on the basis of the above mentioned

Loan agreement are in total 3.273.425,81 EUR.

II The company [C d.o.o.] in that loan duration period had serious economic problems and was incapable in servicing of the loan orderly. The Company started to operate at a loss

because of insolvency, heavy competition and non sophisticated production resources and

therefore it was not possible to achieve expected profit and service out of these income our

obligations.

Since our evaluation is that the above mentioned loan amount will not be paid in due time and in the future period, hereby we accept and approve the write-off of the principal amount with accrued interest as per 31.12.2014 in whole and in the aggregate amount of EUR 1.636.714 EUR.”

Het besluit van 31 januari 2015 vermeldt onder meer:

“II After further detailed consulting and a new evaluation of the company [C d.o.o.] , with the result of a hopeless collection of our receivables, hereby we accept and approve a further write-off of the remaining principal amount with accrued interest as per 31.01.2015 in whole and in the aggregate amount of EUR 1.636.714 EUR.

III It is established that on the basis of the above mentioned Decision the Loanee has no further obligations towards our company.”

2.5.3.

De lening aan [D] is verstrekt op 3 mei 2012 voor een hoofdsom van € 1.190.759. De (tussentijds verlengde) looptijd liep tot 31 december 2015. De rente bedroeg 5% per jaar.

2.5.4.

De lening aan [E] is verstrekt op 10 december 2012 voor een hoofdsom van € 830.842. De (tussentijds verlengde) looptijd liep tot 10 december 2015. De rente bedroeg 5% per jaar. Op 19 februari 2013 is een tweede lening verstrekt aan [E] voor een hoofdsom van € 1.177.830. De looptijd liep tot 19 februari 2016. De rente bedroeg 5% per jaar.

2.5.6.

De lening aan [F] is verstrekt op 30 september 2013 voor een hoofdsom van € 1.856.987. De looptijd liep tot 30 september 2018. De rente bedroeg 2,5% per jaar.

2.5.7.

Tot de gedingstukken behoren memo’s die de Inspecteur in de bezwaarfase van belanghebbende heeft ontvangen met betrekking tot meetings met de debiteuren [D] en [E] . Het memo van een op 18 december 2014 gehouden meeting met [D] vermeldt onder meer:

Repayment outlook:

[D] informs about serious problems with his apartment projects in Zagreb (financing issues with bank, 90 days default of payment, nearly no demand for apartments in this price category, due debts to suppliers)

[D] in various negotiations with potential investors concerning properties in Zagreb (price differences, economic crises, serious reduction of the m2/EUR price)

[D] asks for further repayment prolongation - will not be able to handle the actual repayment date of 03.05.2015

Promises repayment - also partially - as soon as possible, but first clarifying the situation with the bank - maybe refinancing and other possible solutions”

Het memo van een op 19 januari 2015 gehouden meeting met [E] vermeldt onder meer:

Repayment outlook:

After several meetings and conversations from the year 2014 [E] explains his total insolvency. Furthermore, he informs me [ [A] ; Hof] about his health condition - tranquilizer therapy.

On my enquiry about some compensation (substitution, assets and similar) we agree to talk about in detail when his health status is a bit better.”

2.5.8.

Bij besluit van 13 november 2015 heeft belanghebbende een voorziening van 50% gevormd van de op dat moment openstaande vorderingen, inclusief bijgeschreven rente, op [D] , [E] en [F] . De totale voorziening bedraagt afgerond € 2.837.752. Het vorenbedoelde besluit van 13 november 2015 vermeldt over de redenen voor het vormen van de voorziening:

“After a detailed analysis from our side regarding the above mentioned loans, which implicate various meetings with the above mentioned debtors and the examination of their actual and future financial situation as well as their economical potential, we have come to a conclusion that we are forced to build some appropriate and conservative provisions.

(…) the provisions should not be build for 100% of the outstanding amounts, as we are still convinced that the company should be able to acquire, at the worst, a partial amount of the given loans.

This financial consideration is based and relies on some possible but questionable debtors future business earning potentials and the fact, that our company is not the exclusive creditor when talking about the priority and settlement of the debt repayments.”

Aanslagregeling 2015

2.6.

Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand om aangifte Vpb te doen voor het jaar 2015. Met dagtekening 11 november 2017 heeft de Inspecteur de aanslag ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 1.000 en een verzuimboete opgelegd van € 2.639.

2.7.

Op 23 maart 2018 heeft belanghebbende een aangifte Vpb 2015 ingediend. De aangegeven belastbare winst bedraagt -/- € 1.531.393. De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als bezwaar tegen de aanslag. In de aangifte is onder meer € 3.630.858 in aftrek gebracht als “waardeveranderingen van vorderingen” (het afwaarderingsverlies). Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Afwaarderingen vorderingen op [C d.o.o.] (resterende 50%):

-/- € 1.636.714

Voorziening vorderingen op [D] , [E] en [F] :

-/- € 2.837.752

Eliminatie rentebestanddeel

€ 446.309

Saldering positieve koersresultaten

€ 397.299

Afwaarderingsverlies

-/- 3.630.858

2.8.

De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht om nadere informatie over, onder meer, de afgewaardeerde vorderingen. Belanghebbende heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek. De Inspecteur heeft vervolgens bij uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2018 het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar ambtshalve beoordeeld, waarbij hij – nu niet was gereageerd op het verzoek om informatie – de aanslag heeft gehandhaafd. De verzuimboete heeft hij verminderd tot een bedrag van € 1.320.

De navorderingsaanslag

2.9.

In de vooraankondiging van de in 2.8 vermelde uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur laten weten voornemens te zijn een navorderingsaanslag over het jaar 2015 op te leggen in verband met het onbeantwoord blijven van zijn vragen over het afwaarderingsverlies, buitenlandse omzet en in de aangifte opgevoerde andere kosten en kosten van schulden/andere rentelasten.

2.10.

De Inspecteur heeft met dagtekening 24 november 2018 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Hij heeft daarbij niet-verantwoorde buitenlandse omzet tot de belastbare winst gerekend en de kosten van schulden/andere rentelasten, andere kosten en het afwaarderingsverlies niet in aftrek toegestaan.

2.11.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende. De Inspecteur heeft evenwel zijn standpunt met betrekking tot het afwaarderingsverlies gehandhaafd, omdat hij op grond van de door belanghebbende in de bezwaarfase verstrekte informatie van mening is dat de afgewaardeerde vorderingen al onvolwaardig waren voorafgaand aan de overdracht van de aandelen in de AG.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

Bevoegdheid tot navorderen

17. Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op verweerder. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de ambtshalve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn.

18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aangifte 2015 beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Pas bij die aangifte heeft verweerder inzicht gekregen in de vermogenspositie van eiseres en heeft hij het afwaarderingsverlies in beeld gekregen. Die informatie volgde, anders dan eiseres meent, ook niet uit de aangiften omzetbelasting. Van een feit dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn is dus geen sprake. Het betoog van eiseres dat verweerder niet bevoegd is tot navordering omdat hij niet reeds voor het opleggen van de navorderingsaanslag heeft onderbouwd waarom hij bevoegd was tot navordering, treft geen doel nu de wet een dergelijke verplichting niet kent.

Afwaardering vorderingen

19. Eiseres heeft de aangifte 2015 niet tijdig ingediend. Hiermee heeft eiseres niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de AWR gedaan waardoor de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Deze sanctie geldt ook in een geval als het onderhavige, waarbij eiseres opkomt tegen een navorderingsaanslag betreffende een jaar waarover niet de vereiste aangifte is gedaan en nadat, volgend op een ambtshalve aanslag, bij bezwaar alsnog een aangiftebiljet is ingezonden.1 Voor zover eiseres zich beroept op het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 20062 slaagt dit niet omdat de rechter in die procedure ambtshalve omkering en verzwaring van de bewijslast heeft toegepast, wat in onderhavige zaak niet het geval is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart tenzij eiseres overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

20. Eiseres heeft niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan met betrekking tot het afwaarderingsverlies. Zij heeft de stelling van verweerder, inhoudende dat de afgewaardeerde vorderingen op het moment van overname al waardeloos danwel onvolwaardig waren, onvoldoende weerlegd. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij onderzoek heeft gedaan naar de volwaardigheid van de vorderingen van [de AG] ten tijde van de overname. Dit had des te meer op de weg van eiseres gelegen nu zij de aandelen in [de AG] in 2014 heeft verkregen voor een bedrag van € 38.000.000 terwijl het eigen vermogen van [de AG], dat vrijwel geheel uit vorderingen bestond, ten tijde van de overname ruim € 52.000.000 bedroeg, eiseres bij de liquidatie van [de AG], die een week na de overname plaatsvond, een (onbelast deelnemings)resultaat van ruim € 14.000.000 heeft gerealiseerd en zij in 2015 een afwaarderingsverlies van € 3.630.858 ten laste van haar belastbare winst wil brengen.

21. De rechtbank laat wat eiseres heeft opgemerkt over andere jaren onbesproken nu deze procedure alleen betrekking heeft op het jaar 2015.

Overige beroepsgronden

22. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur door verweerder acht de rechtbank geen sprake.

23. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding op grond van 8:88 van de Awb af, reeds omdat eiseres dit verzoek niet heeft gemotiveerd .

24. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de berekende belastingrente. Dat deze rente in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend, is gesteld noch gebleken.

25. Gelet op het voorgaande is de navorderingsaanslag, zoals deze luidt na de uitspraak op bezwaar, niet te hoog vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing