Home

Rechtbank Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4778, AWB - 19 _ 6849

Rechtbank Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:4778, AWB - 19 _ 6849

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 april 2021
Datum publicatie
2 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:4778
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6849

Inhoudsindicatie

Afwaarderingsverlies uit hoofde van vorderingen die relatief kort voor de afwaardering door eiseres zijn overgenomen, is terecht niet in aftrek toegelaten. Eiseres, op wie in dit geval een verzwaarde bewijslast rust, heeft de stelling van verweerder dat de vorderingen op het moment van overname al waardeloos danwel onvolwaardig waren, onvoldoende weerlegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 19/6849

(gemachtigde: H.A.M. Freeze),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (de navorderingsaanslag) opgelegd. Daarbij is belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 september 2019 de navorderingsaanslag verminderd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , drs. [B] en mr. drs. [C] .

Overwegingen

Feiten

1. De activiteiten van eiseres bestaan volgens de inschrijving in het handelsregister

onder meer uit financiële holdingactiviteiten, projectontwikkeling, investering in vastgoed in Mediterraan gebied en deelneming (direct of indirect) in buitenlandse investeringsmaatschappijen op het gebied van onroerende zaken.

2. [bestuurder] ( [bestuurder] ) was in 2015 bestuurder van eiseres. [bestuurder] hield tot 17 december 2015 4.499

van de 4.500 aandelen in eiseres.

3. Op 21 februari 2014 heeft eiseres van haar toenmalige aandeelhouder [bestuurder] alle aandelen

in [internationaal firma] ( [internationaal firma] ) verkregen. De koopprijs bedroeg € 38.000.000. Het eigen vermogen van [internationaal firma] bedroeg ten tijde van de overname € 52.137.698.

4. Op 28 februari 2014 is [internationaal firma] geliquideerd. De activa en passiva bestonden vrijwel

uitsluitend uit vorderingen en schulden. Eiseres heeft na de liquidatie van [internationaal firma] de activa en passiva van [internationaal firma] op haar balans gezet tegen de boekwaarde die [internationaal firma] per liquidatiedatum hanteerde. Tot de activa behoorden onder meer vorderingen op [D] [E] .o.o. ( [D] ), [E] ( [E] ), [F] ( [F] ) en [G] ( [G] ) (de afgewaardeerde vorderingen).

5. Ten tijde van de liquidatie van [internationaal firma] bedroeg de vordering op [D] , inclusief

bijgeschreven rente, € 3.273.425,81. Eiseres heeft bij besluit van 31 december 2014 de vordering voor de helft afgewaardeerd. Bij besluit van 31 januari 2015 heeft eiseres ook het resterende deel van de vordering van € 1.636.714 afgewaardeerd tot nihil.

6. Bij besluit van 13 november 2015 heeft eiseres een voorziening van 50% gevormd

van de op dat moment openstaande vorderingen op [E] , [F] en [G] . De totale voorziening bedraagt afgerond € 2.837.752.

7. Eiseres heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2014 (de aangifte 2014) in

verband met de liquidatie van [internationaal firma] een resultaat van € 14.244.710 onder toepassing van de deelnemingsvrijstelling in aanmerking genomen. Ook heeft eiseres terzake van de afwaardering van de vordering op [D] in 2014 een afwaarderingsverlies van € 1.636.714 onder toepassing van de deelnemingsvrijstelling in aanmerking genomen in de aangifte 2014.

8. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het

doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2015. Na het uitblijven van een reactie heeft verweerder een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting 2015 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.000 (de ambtshalve aanslag) en een verzuimboete opgelegd van € 2.639.

9. Op 23 maart 2018 heeft eiseres een aangifte vennootschapsbelasting 2015

ingediend (de aangifte 2015). De aangegeven belastbare winst bedraagt € -/- 1.531.393.

In de aangifte 2015 is onder meer € 3.630.858 in aftrek gebracht als “waardeveranderingen van vorderingen” (het afwaarderingsverlies). Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Afwaarderingen vorderingen op [D] (resterende 50%): € -/- 1.636.714

Voorziening vorderingen op [E] , [F] en [G] : € -/- 2.837.752

Eliminatie rentebestanddeel € 446.309

Saldering positieve koersresultaten € 397.299

Afwaarderingsverlies € -/- 3.630.858

10. Verweerder heeft de aangifte 2015 aangemerkt als bezwaar tegen de

ambtshalve aanslag. Verweerder heeft eiseres vervolgens om nadere informatie en documentatie verzocht over onder meer de afgewaardeerde vorderingen. Eiseres heeft hier geen gehoor aan gegeven. Verweerder heeft het bezwaar in verband met termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en de bezwaren tegen de aanslag ambtshalve beoordeeld. Verweerder heeft de ambtshalve aanslag gehandhaafd en de boetebeschikking gematigd naar € 1.320.

11. In de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar heeft verweerder

het opleggen van een navorderingsaanslag aangekondigd in verband met het onbeantwoord blijven van zijn vragen over de buitenlandse omzet, het afwaarderingsverlies en andere kosten.

12. Vervolgens heeft verweerder de navorderingsaanslag opgelegd. Verweerder heeft

onder meer niet verantwoorde buitenlandse omzet tot de belastbare winst gerekend. Ook heeft verweerder kosten van schulden/andere rentelasten, andere kosten en het afwaarderingsverlies niet in aftrek toegestaan.

13. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. Bij uitspraak op

bezwaar is verweerder tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres met betrekking tot de aftrekbaarheid van kosten en de buitenlandse omzet. Verweerder heeft zijn standpunt met betrekking tot het afwaarderingsverlies gehandhaafd. De navorderingsaanslag is verminderd naar een belastbare winst van € 2.098.465 en een belastbaar bedrag van € 1.799.788. De belastingrente is verminderd tot € 87.399.

Geschil

14. In geschil is of verweerder beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt.

Indien dit het geval is, is in geschil of het afwaarderingsverlies terecht niet in aftrek is toegelaten. Verder is in geschil of verweerder algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden en of eiseres recht heeft op een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

15. Eiseres stelt dat verweerder niet beschikt over een nieuw feit, waardoor de

navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Het niet tijdig indienen van de aangifte 2015 leidt volgens eiseres niet tot verzwaring van de bewijslast met betrekking tot het afwaarderingsverlies omdat de bewijslast al op haar rust. Eiseres stelt de vorderingen in 2014 terecht tegen de nominale waarde op haar balans te hebben geactiveerd en stelt dat de vorderingen terecht zijn afgewaardeerd. Verweerder heeft in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gehandeld. Voorts heeft eiseres recht op schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb.

16. Verweerder voert aan dat de aangifte 2015 is ingediend na het opleggen van de

ambtshalve aanslag en dat de informatie in de aangifte 2015 een nieuw feit vormt op grond waarvan hij kan navorderen. Nu eiseres de aangifte 2015 niet tijdig heeft ingediend geldt omkering en verzwaring van de bewijslast. De afgewaardeerde vorderingen waren ten tijde van de overname door eiseres reeds waardeloos dan wel onvolwaardig en hadden door eiseres niet tegen boekwaarde op de balans moeten worden opgenomen, maar tegen een lagere waarde waardoor het afwaarderingsverlies niet aftrekbaar is. Verweerder betwist dat sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid tot navorderen

17. Op grond van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan,

indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op verweerder. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit, moet beoordeeld worden of sprake is van feiten die bij het opleggen van de ambtshalve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn.

18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aangifte 2015 beschikt over een

nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Pas bij die aangifte heeft verweerder inzicht gekregen in de vermogenspositie van eiseres en heeft hij het afwaarderingsverlies in beeld gekregen. Die informatie volgde, anders dan eiseres meent, ook niet uit de aangiften omzetbelasting. Van een feit dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn is dus geen sprake. Het betoog van eiseres dat verweerder niet bevoegd is tot navordering omdat hij niet reeds voor het opleggen van de navorderingsaanslag heeft onderbouwd waarom hij bevoegd was tot navordering, treft geen doel nu de wet een dergelijke verplichting niet kent.

Afwaardering vorderingen

19. Eiseres heeft de aangifte 2015 niet tijdig ingediend. Hiermee heeft eiseres niet de

vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e van de AWR gedaan waardoor de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Deze sanctie geldt ook in een geval als het onderhavige, waarbij eiseres opkomt tegen een navorderingsaanslag betreffende een jaar waarover niet de vereiste aangifte is gedaan en nadat, volgend op een ambtshalve aanslag, bij bezwaar alsnog een aangiftebiljet is ingezonden.1Voor zover eiseres zich beroept op het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 20062 slaagt dit niet omdat de rechter in die procedure ambtshalve omkering en verzwaring van de bewijslast heeft toegepast, wat in onderhavige zaak niet het geval is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart tenzij eiseres overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

20. Eiseres heeft niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan met betrekking tot het

afwaarderingsverlies. Zij heeft de stelling van verweerder, inhoudende dat de afgewaardeerde vorderingen op het moment van overname al waardeloos danwel onvolwaardig waren, onvoldoende weerlegd. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat zij onderzoek heeft gedaan naar de volwaardigheid van de vorderingen van [internationaal firma] ten tijde van de overname. Dit had des te meer op de weg van eiseres gelegen nu zij de aandelen in [internationaal firma] in 2014 heeft verkregen voor een bedrag van € 38.000.000 terwijl het eigen vermogen van [internationaal firma] , dat vrijwel geheel uit vorderingen bestond, ten tijde van de overname ruim € 52.000.000 bedroeg, eiseres bij de liquidatie van [internationaal firma] , die een week na de overname plaatsvond, een (onbelast deelnemings)resultaat van ruim € 14.000.000 heeft gerealiseerd en zij in 2015 een afwaarderingsverlies van € 3.630.858 ten laste van haar belastbare winst wil brengen.

21. De rechtbank laat wat eiseres heeft opgemerkt over andere jaren onbesproken nu

deze procedure alleen betrekking heeft op het jaar 2015.

Overige beroepsgronden

22. Van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur door verweerder acht de

rechtbank geen sprake.

23. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding op

grond van 8:88 van de Awb af, reeds omdat eiseres dit verzoek niet heeft gemotiveerd .

24. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de berekende

belastingrente. Dat deze rente in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht is berekend, is gesteld noch gebleken.

25. Gelet op het voorgaande is de navorderingsaanslag, zoals deze luidt na de uitspraak

op bezwaar, niet te hoog vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten 26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, voorzitter, en mr. E.E. Schotte en

mr. S.E. Postema, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2021.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel