Gerechtshof Den Haag, 01-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:638, 200.290.905/01
Gerechtshof Den Haag, 01-03-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:638, 200.290.905/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 1 maart 2022
- Datum publicatie
- 2 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2022:638
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2020:14408, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 200.290.905/01
Inhoudsindicatie
De werknemer is op staande voet ontslagen wegens bedreiging van de werkgever. Het hof oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en veroordeelt de werknemer tot terugbetaling van de hem door de kantonrechter toegekende vergoeding.
Uitspraak
Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.290.905/01
Zaaknummer rechtbank : 8682531/20-50456
beschikking van 1 maart 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep, verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: voorheen mr. L. van der Wijngaart te Rotterdam (onttrokken),
tegen
Fieldwork B.V.,
gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
verweerster in principaal hoger beroep, verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Fieldwork,
advocaat: mr. M.J.I. Assink te Rijswijk (ZH).
1 De zaak in het kort
[verzoeker] is door Fieldwork op staande voet ontslagen wegens bedreiging van de werkgever. Het hof oordeelt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en veroordeelt [verzoeker] tot terugbetaling van de hem door de kantonrechter toegekende vergoedingen.
2 Procesverloop
[verzoeker] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 24 februari 2021, onder aanvoering van acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Den Haag op 26 november 2020 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 22 juni 2021 is ter griffie van het hof een verweerschrift in principaal appel, tevens beroepschrift in (voorwaardelijk) incidenteel appel van Fieldwork ingekomen.
Op 24 januari 2022 heeft een (meervoudige) mondelinge behandeling plaatsgehad, waarbij [verzoeker] - met bericht - niet is verschenen. Fieldwork heeft voorafgaand aan die behandeling nadere producties overgelegd. Van deze mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Het hof heeft in aanvulling hierop kennis genomen van de volgende stukken:
- een wrakingsverzoek van [verzoeker] van 27 mei 2021 en een beschikking van de Wrakingskamer van 12 juli 2021, waarin [verzoeker] niet-ontvankelijk is verklaard;
- een wrakingsverzoek van [verzoeker] van 6 januari 2022 en een beschikking van de Wrakingskamer van 20 januari 2022, waarin [verzoeker] niet-ontvankelijk is verklaard, met bepaling dat in deze zaak een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen;
- vele e-mails van [verzoeker] persoonlijk, gericht aan de griffie van het hof.
Uitspraak is bepaald op heden.
3 Feiten
De kantonrechter heeft in de bestreden beslissing onder 2.1 tot en met 2.31 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Met inachtneming van deze feiten en wat verder in hoger beroep is komen vast te staan, gaat het in deze zaak om het volgende.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1981, is op 11 november 2019 in dienst getreden bij Fieldwork op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een project. Op 13 januari 2020 hebben partijen opnieuw een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een project gesloten. Het project is in de arbeidsovereenkomst als volgt omschreven: “Voor Vialis (...) bent u als Werkvoorbereider verantwoordelijk voor het opzetten van een kwalitatief werkvoorbereidingssysteem, met de maximale duur van één jaar, uiterlijk tot 3 februari 2021.”. [verzoeker] had laatstelijk een salaris van € 3.700,- bruto per maand, exclusief vakantiebijslag, op basis van een werkweek van 40 uur.
[verzoeker] heeft zich op 5 februari 2020 ziek gemeld.
[directeur], directeur HR van Fieldwork, (hierna: [directeur]) heeft [verzoeker] op 5 februari 2020 telefonisch op de hoogte gesteld van een executoriaal loonbeslag. Per e-mail van gelijke datum heeft [directeur] [verzoeker] het volgende bericht:
“Bij aanvang van onze samenwerking hebben wij met elkaar afgesproken dat ik jou zou informeren zodra een deurwaarder zich bij FieldworK meldt. Vandaag heeft een deurwaarder zich bij FieldworK gemeld en conform afspraak heb ik jou hiervan op de hoogte gebracht. Voordat wij de samenwerking met elkaar zijn aangegaan heb jij al een keer de hoorn op de haak gegooid en ben je tegen mij uitgevallen. (...) Zojuist hang jij weer op midden in een telefoongesprek (...) Communicatie zoals jij deze zojuist betracht (...) vindt ik ongepast en ik ben van mening dat FieldworK dit ook niet verdiend! (...)”.
Hierop is een e-mailwisseling gevolgd tussen [verzoeker] en [directeur], waarin [verzoeker] onder meer heeft geschreven:
“We hadden niet de afspraak gemaakt om beslag te laten leggen op mijn loon terwijl er sprake is van een misdrijf van een organisatie die de wet op verschillende wijze heeft overtreden om tot dit punt te komen. Mijn accuu was leeg, daardoor was de telefoon uitgevallen. ”
Op 11 februari 2020 heeft [verzoeker] een e-mail gestuurd aan de arbodienst ArboNed en [directeur] met de volgende inhoud:
“De oorspronkelijke afspraak stond op 26-02-2020 ingepland, ik had een verzoek bij de werkgever neergelegd om de afspraak na de 26ste in te plannen. De werkgever geeft aan dat dit niet mogelijk is en begon mij de les te lezen. Wat is hierin wettelijk vastgesteld.
@[directeur] ,
Uw toon tijdens mijn ziekte staat mij absoluut niet aan. Dit is de laatste keer, als je mij de les wil lezen dan graag middels een wetsartikel.”
Fieldwork heeft daarop gereageerd in een e-mail van 14 februari 2020. Fieldwork heeft in deze e-mail gewezen op de inhoud van de artikelen 13 en 14 van de Arbeidsomstandighedenwet en onder meer het volgende geschreven: “Daarnaast heb je mij een aantal emailberichten gestuurd waarin jij mij onder meer verwijt dat ik je de les lees, dat mijn toon je niet aanstaat en je hebt mij schreeuwend opgebeld en de hoorn op de haak gegooid. Ik vind dit een bijzonder onaangename manier van doen en vraag je hiermee op te houden.”
Op 19 maart 2020 heeft de bedrijfsarts van Fieldwork vastgesteld dat [verzoeker] vanaf week 13 drie dagen per week gedurende drie uur per dag zou kunnen re-integreren. Het doel was om middels een opbouwschema te komen tot volledige werkhervatting begin mei 2020.
Tijdens een gesprek tussen partijen op 25 maart 2020 is gesproken over de re-integratie van [verzoeker] en heeft Fieldwork aan [verzoeker] een beëindigingsovereenkomst aangeboden. Deze overeenkomst heeft [verzoeker] niet getekend.
Op 26 maart 2020 heeft [verzoeker] per e-mail aan Fieldwork bericht dat hij zo snel mogelijk wil starten met zijn re-integratie.
Op 27 maart 2020 heeft Fieldwork per e-mail aan [verzoeker] laten weten dat een ander project voor hem gezocht zou worden omdat bij Vialis alle projecten waren stopgezet. Voorlopig werd [verzoeker] voor zijn re-integratie in staat gesteld om passende werkzaamheden te verrichten op het kantoor van Fieldwork in Amsterdam; [verzoeker] werd daar verwacht op maandag 30 maart 2020 om 10:00 uur. [verzoeker] heeft geen gevolg gegeven aan deze oproep.
Fieldwork heeft [verzoeker] op 30 maart 2020 om 17:01 uur per e-mail opgeroepen om de volgende dag om 10:00 uur op het kantoor in Amsterdam te verschijnen. Daarbij heeft Fieldwork vermeld dat het loon van [verzoeker] met ingang van 31 maart 2020 zou worden stopgezet als hij niet zou verschijnen.
Bij e-mail van 30 maart 2020 om 17:05 uur heeft [verzoeker] zich opnieuw ziek gemeld bij Fieldwork. In een e-mail om 17:12 uur, eveneens op 30 maart 2020, heeft [verzoeker] aan Fieldwork geschreven:
“Wilt u tevens in mijn personeelsdossier vermelden dat de beslaglegging van DPA ook gedeeld is met andere collega’s dan u. Er staat duidelijk in de brief vermeld vertrouwelijk. Speel geen vieze spelletjes meer met mij. (...)”.
In een e-mail om 18:22 uur op diezelfde datum heeft [verzoeker] nogmaals gereageerd. [verzoeker] heeft de oproep van Fieldwork om op kantoor te verschijnen daarin aangeduid als een ‘dreigbrief’ en het ‘walgelijk’ en ‘misselijkmakend’ genoemd dat Fieldwork dreigde met een loonstop.
Bij brief van 1 april 2020 heeft Fieldwork [verzoeker] bericht dat de loonbetaling daadwerkelijk stopgezet werd met ingang van 31 maart 2020, en [verzoeker] opgeroepen voor een gesprek op het kantoor van Fieldwork op 2 april 2020 om 10:00 uur over onder meer het plan van aanpak, en om conform het opbouwschema passende arbeid te verrichten. In de brief is verder verzocht om op te houden met het gebruik van termen als ‘dreigbrief’, ‘walgelijk’, ‘vieze spelletjes’ en ‘misselijkmakend’ omdat Fieldwork dit niet gepast achtte en deze termen volgens Fieldwork geen recht deden aan de situatie.
Bij brief van 3 april 2020 heeft Fieldwork aan [verzoeker] bevestigd dat hij geen gehoor heeft gegeven aan de oproep om op 2 april 2020 op kantoor in Amsterdam te verschijnen en dat de stopzetting van het loon gehandhaafd zou worden totdat [verzoeker] zijn re-integratieverplichtingen onverkort zou nakomen.
Bij e-mail van 4 april 2020 heeft [verzoeker] aan [directeur] onder meer bericht dat hij zich opnieuw had ziekgemeld en dat hij niet bereid was om het voorgestelde plan van aanpak te ondertekenen. [verzoeker] heeft daarbij verzocht om een mediator in te schakelen voor het opstellen van een nieuw plan van aanpak.
Bij brief van 9 april 2020 heeft Fieldwork [verzoeker] nogmaals verzocht om het plan van aanpak te ondertekenen.
Op 9 april 2020 is [verzoeker] gezien door de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft vervolgens het volgende geadviseerd:
“Ik adviseer de werkgever en werknemer in gesprek te gaan om samen tot een oplossing te komen. Ik acht meneer [verzoeker] medische gezien in staat tot een dergelijk gesprek. Indien er na dit gesprek nog niet tot een oplossing is gekomen, dan is het verstandig om daarbij een externe partij te betrekken die de werkgever en werknemer beiden in vertrouwen hebben. (...) Ik verwacht dat meneer [verzoeker] met 2-4 weken weer kan hervatten met de re-integratieopbouw in werk, beginnende met 3 dagen van 3 uur. Bouw vervolgens in goed overleg elke week verder op zoals eerder gegeven advies. Wanneer werkgever en werknemer niet in overeenstemming komen met betrekking tot dit advies adviseer ik een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV.”
Fieldwork heeft [verzoeker] bij brief van 14 april 2020 opgeroepen voor een gesprek op
16 april 2020 om 10:00 uur.
Bij e-mail van 15 april 2020 heeft mr. M. van der Veen, de toenmalige gemachtigde van [verzoeker] , aan Fieldwork bericht dat de situatie van [verzoeker] was verslechterd en dat zijn situatie opnieuw zou worden beoordeeld door de bedrijfsarts. Het gesprek op 16 april 2020 kon derhalve geen doorgang vinden, aldus mr. Van der Veen.
De bedrijfsarts heeft in een bericht van 22 april 2020 gemeld dat het eerder gegeven advies ongewijzigd bleef. De bedrijfsarts verwachtte dat [verzoeker] vanaf week 18 of week 19 de re-integratieopbouw zou kunnen hervatten, beginnende met 3 dagen van 3 uur.
Fieldwork heeft [verzoeker] vervolgens opgeroepen om te starten met werkzaamheden op
4 mei 2020.
Bij bericht van 1 mei 2020 heeft [verzoeker] aan Fieldwork bericht dat zijn klachten waren toegenomen en dat hij een second opinion wilde.
Op 12 mei 2020 heeft mr. Van der Veen een viergesprek voorgesteld, waarmee Fieldwork heeft ingestemd. Bij e-mail van 20 mei 2020 om 08:48 uur heeft mr. Van der Veen het volgende bericht:
“ De heer [verzoeker] heeft mij zojuist gebeld en heeft aangegeven momenteel geen toegevoegde waarde te zien in een gesprek. Ik heb begrepen dat de Bedrijfsarts die de second opinion uitvoert gisteren bij de heer [verzoeker] op bezoek is geweest. Ik zal deze week nog met een nadere reactie komen. (...)”
De bedrijfsarts heeft in de periodieke evaluatie van 3 juni 2020 het volgende opgenomen:
“Stand van zaken
Er zijn geen medische beperkingen meer voor het uitvoeren van het werk. Er heeft een second opinion door een andere bedrijfsarts plaatsgevonden. Ik begrijp dat er gesprekken gaande zijn met een mediator om samen tot een oplossing te komen.
Advies
Medisch gezien acht ik meneer [verzoeker] in staat om zijn werk weer te hervatten voor de volledige uren. In overleg zou eerst met halve dagen gestart kunnen worden.”
In juni 2020 hebben partijen twee gesprekken gevoerd onder begeleiding van een mediator waarbij Fieldwork vertegenwoordigd werd door [directeur]. Het tweede en laatste gesprek was op 18 juni 2020 om 14:30 uur en heeft maar enkele minuten geduurd. Nadat dit gesprek was geëindigd, heeft [verzoeker] om 14:37 uur een WhatsApp-bericht gestuurd aan [directeur] met als inhoud:
“Jij gaat kapot.”
Om 15:49 uur dezelfde dag heeft [verzoeker] aan [directeur] het volgende WhatsApp-bericht gestuurd: “Dit is mijn reactie op je kut bericht tijdens mijn ziekte. Ik ben woedend denk je macht op mij ui te oefenen idioot.”
Bij brief van 18 juni 2020 heeft Fieldwork [verzoeker] op staande voet ontslagen. In deze brief staat onder meer het volgende:
“In de tweede op 18 juni 2020 om 14:30 uur aangevangen en ca.10/15 minuten durende mediationbijeenkomst bij Resultmediation – waarbij zowel u, de mediator als de heer [directeur] van Fieldwork aanwezig waren - heeft u zich (ernstig) misdragen, waarbij u zowel de heer [directeur] en/of de mediator (op ernstige wijze) heeft bedreigt. U bent vrij kort na aanvang van de mediation gaan schreeuwen. U is verzocht om daarmee op te houden . U heeft daarbij in de richting van de heer [directeur] aangegeven dat u hem “weet te vinden” en/of woorden van gelijke aard en/of (bedreigende) strekking. Ook heeft u na de afsluiting van de mediation de heer [directeur] een Whatsapp bericht gestuurd met de tekst:” jij gaat kapot”. Dergelijke (ernstig) bedreigende bewoordingen jegens een werkgever zijn volstrekt onacceptabel.
In de besluitvorming heeft cliënte betrokken dat u eerder bent gewaarschuwd voor onwenselijk gedrag, zoals tijdens de vorige arbeidsovereenkomst bij Stedin, waarin u zich eerst richting [A] en vervolgens telefonisch naar cliënte onwenselijk gedroeg. U bent daar (mondeling) voor gewaarschuwd. Begin februari 2020 heeft de heer [directeur] o.a. benoemd dat hij een aantal onaangename emailberichten van u heeft ontvangen en heeft hij geconstateerd dat u de hoorn schreeuwend op de haak hebt gegooid. De heer [directeur] heeft daarbij wederom aangegeven dat hij uw manier van doen ongepast en onacceptabel vind.”
Bij e-mail van 18 juni 2020 om 17:43 uur heeft [verzoeker] in reactie op de ontslagbrief aan mr. Assink en [directeur] het volgende geschreven:
“Ik ben een man voor woord. Wat ik bedoel met jij gaat kapot wordt daarmee bedoeld Fieldwork. Verder ga ik niet in op uw onzin want zo was de Mediation niet verlopen.(...)
Ik mag schreeuwen boos worden en een gesprek beëindigen dit is toegestaan volgens de Nederlandse wetgeving. Dhr. [directeur] voelt zich duidelijk bedreigd omdat hij weet dat hij fout zit en leugens blijft opstapelen.”
Op 24 juni 2020 heeft [directeur] bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door [verzoeker] .