Home

Rechtbank Den Haag, 26-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14408, 8682531

Rechtbank Den Haag, 26-11-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:14408, 8682531

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
26 november 2020
Datum publicatie
25 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:14408
Formele relaties
Zaaknummer
8682531

Inhoudsindicatie

vervaltermijn niet tijdig ingeroepen, osv niet rechtsgeldig, billijke vergoeding en transitievergoeding

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

esm/c

zaaknummer: 8682531/20-50456

Datum: 26 november 2020

Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij in de zaak van het verzoek,

verwerende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,

gemachtigde: mr. R. van Viersen,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FieldworK B.V.,

kantoorhoudende te Leidschendam,

verwerende partij in de zaak van het verzoek,

verzoekende partij in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek,

gemachtigde: mr. M. Assink.

Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1 Het procesverloop

1.1.

De werknemer heeft een verzoek gedaan om de werkgever te veroordelen ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen. De werkgever heeft een verweerschrift ingediend en een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend.

1.2.

Op 16 september 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

1.3.

De werknemer heeft op 18 september 2020 een wrakingsverzoek ingediend, waarop door de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2020 is beslist. De wrakingskamer heeft het verzoek van de werknemer afgewezen.

1.4.

Vervolgens is bepaald heden beschikking te wijzen.

2 De feiten

2.1.

De werknemer, geboren op [geboortedag] 1981, is op 11 november 2019 in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van een project. Nadat deze overeenkomst is geëindigd, hebben partijen op 13 januari 2020 een arbeidsovereenkomst gesloten voor de duur van 1 jaar (project) op grond waarvan de werknemer vanaf 3 februari 2020 werkzaamheden zou gaan verrichten voor [x] , een opdrachtgever van de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van [functie 1] , met een salaris van € 3.700,00 bruto per maand, uitgaande van een werkweek van 40 uur.

2.2.

De werknemer heeft zich op 5 februari 2020 ziek gemeld.

2.3.

[betrokkene 1] , [functie 2] van de werkgever, heeft de werknemer op 5 februari 2020 telefonisch op de hoogte gesteld van een aangekondigd executoriaal loonbeslag.

2.4.

Per e-mail van gelijke datum bericht [betrokkene 1] de werknemer het volgende:

“Bij aanvang van onze samenwerking hebben wij met elkaar afgesproken dat ik jou zou informeren zodra een deurwaarder zich bij FieldworK meldt. Vandaag heeft een deurwaarder zich bij FieldworK gemeld en conform afspraak heb ik jou hiervan op de hoogte gebracht. Voordat wij de samenwerking met elkaar zijn aangegaan heb jij al een keer de hoorn op de haak gegooid en ben je tegen mij uitgevallen.

(...)

Zojuist hang jij weer op midden in een telefoongesprek.”

2.5.

Hierop volgt een e-mailwisseling tussen de werknemer en de werkgever, waarin de werknemer aan de werkgever onder meer heeft geschreven:

“Wij hadden niet de afspraak gemaakt om beslag te laten leggen op mijn loon terwijl er sprake is van een misdrijf van een organisatie die de wet op verschillende wijze heeft overtreden om tot dit punt te komen. Mijn accu was leeg, daardoor was de telefoon uitgevallen. ”

2.6.

Op 11 februari 2020 heeft de werknemer een e-mailbericht gestuurd aan een medewerker van de bedrijfsarts en aan [betrokkene 1] met de volgende inhoud:

“De oorspronkelijke afspraak stond op 26-02-2020 ingepland, ik had een verzoek bij de werkgever neergelegd om de afspraak na de 26ste in te plannen. De werkgever geeft aan dat dit niet mogelijk is en begon mij de les te lezen. Wat is hierin wettelijk vastgesteld.

[betrokkene 1] ,

Uw toon tijdens mijn ziekte staat mij absoluut niet aan. Dit is de laatste keer, als je mij de les wil lezen dan graag middels een wetsartikel.”

2.7.

Op 19 maart 2020 is de werknemer gezien door de bedrijfsarts, die heeft vastgesteld dat de werknemer vanaf week 13 (23 maart 2020) drie dagen per week gedurende drie uur per dag zou kunnen re-integreren. Het doel is volledige werkhervatting door middel van een opbouwschema, aldus de bedrijfsarts.

2.8.

Op 23 maart 2020 zou een gesprek over de re-integratie van werknemer plaatsvinden tussen de werknemer en de werkgever, maar die afspraak is verplaatst naar en gehouden op 25 maart 2020.

2.9.

Tijdens het gesprek op 25 maart 2020 is gesproken over de re-integratie van de werknemer en is de werknemer een vaststellingsovereenkomst voorgelegd met daarin een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze overeenkomst heeft de werknemer niet getekend.

2.10.

Op 26 maart 2020 heeft de werkgever aan de werknemer laten weten hem te willen laten re-integreren. Deze re-integratie zou gaan plaatsvinden bij de werkgever op kantoor in Amsterdam vanaf maandag 30 maart 2020 om 10:00 uur.

2.11.

De werkgever heeft de werknemer op 30 maart 2020 om 17:01 uur een e-mail gestuurd, waarin onder meer staat dat de werknemer tegen de afspraken in niet was komen opdagen voor zijn re-integratiewerkzaamheden en de werkgever de werknemer oproept om de volgende dag om 10:00 uur op kantoor in Amsterdam te verschijnen, met als sanctie in geval van niet verschijnen een loonstop met ingang van 31 maart 2020.

2.12.

Bij e-mail van 30 maart 2020 om 17:05 uur heeft de werknemer zich opnieuw ziek gemeld bij de werkgever.

2.13.

Bij brief van 1 april 2020 van de gemachtigde van de werkgever aan de werknemer krijgt de werknemer een loonstop opgelegd met ingang van 31 maart 2020, vanwege het voor de tweede keer weigeren om passende arbeid in het kader van re-integratie te komen verrichten en wordt de werknemer opgeroepen voor een gesprek op 2 april 2020 om 10:00 uur op kantoor van werkgever om afspraken te maken, waaronder het plan van aanpak en om conform het opbouwschema passende arbeid te komen verrichten.

2.14.

Bij brief van 3 april 2020 heeft de gemachtigde van de werkgever aan de werknemer bericht dat de werknemer geen gehoor heeft gegeven aan de oproep en dat het loon van de werknemer zal worden stopgezet.

2.15.

Bij e-mails van 4 en 5 april 2020 heeft de werknemer een reactie gestuurd aan [betrokkene 1] , [functie 2] van de werkgever, waarin hij aangeeft dat het plan van aanpak nog niet is ondertekend dat er sprake is van een arbeidsconflict omdat de werkgever hem ten onrechte oproept om werkzaamheden te komen verrichten tijdens ziekte en hem ten onrechte een loonstop heeft opgelegd. De werknemer verzoekt tevens om mediation.

2.16.

Bij brief van 9 april 2020 van de gemachtigde van de werkgever aan de werknemer heeft de werkgever onder meer aangegeven mediation niet nodig te vinden om te komen tot een plan van aanpak.

2.17.

Op 9 april 2020 is de werknemer bij de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts adviseert in het rapport van de periodieke evaluatie van 10 april 2020 het volgende:

“Ik adviseer de werkgever en werknemer in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen. Ik acht [verzoeker] medisch gezien in staat tot een dergelijk gesprek. Indien er na dit gesprek nog niet tot een oplossing is gekomen, dan is het verstandig om daarbij een externe partij te betrekken die de werkgever en werknemer beiden in vertrouwen hebben.

(...)

Ik verwacht dat [verzoeker] met 2-4 weken weer kan hervatten met de re-integratieopbouw in werk, beginnende met 3 dagen van 3 uur. Bouw vervolgens in goed overleg elke week verder op zoals eerder gegeven advies.

Wanneer werkgever en werknemer niet in overeenstemming komen met betrekking tot dit advies adviseer ik een deskundigenoordeel aan te vragen bij het UWV.”

2.18.

De werkgever heeft de werknemer bij brief van 14 april 2020 opgeroepen voor een gesprek op 16 april 2020 om 10:00 uur.

2.19.

Bij e-mail van 15 april 2020 heeft de gemachtigde van de werknemer aan de werkgever bericht:

“De situatie van [verzoeker] is verslechterd en er is vanochtend contact geweest met de Bedrijfsarts. De Bedrijfsarts zal de situatie opnieuw beoordelen en zal met een nieuwe rapportage komen. Het gesprek morgen zal derhalve ook geen doorgang vinden.”

2.20.

De bedrijfsarts heeft in het bericht van 22 april 2020 “terugkoppeling spreekuur” gemeld dat er aanvullend contact heeft plaatsgevonden met de werknemer en de werkgever. Verder is het eerder gegeven advies herhaald. Tevens is gemeld dat de verwachting is dat de werknemer vanaf week 18 of week 19 gestart weer kan hervatten met de re-integratieopbouw in werk, beginnende met 3 dagen van 3 uur.

2.21.

De werkgever heeft de werknemer vervolgens opgeroepen om te starten met werkzaamheden op mandag 4 mei 2020.

2.22.

Bij bericht van 1 mei 2020 heeft de werknemer aan de werkgever bericht dat zijn klachten zijn verslechterd en dat hij een second opinion wil.

2.23.

Op 12 mei 2020 heeft de (gemachtigde van) werknemer een viergesprek voorgesteld, waarmee de werkgever heeft ingestemd.

2.24.

Bij e-mail van 20 mei 2020 om 08:48 uur heeft de gemachtigde van de werknemer aan de gemachtigde van de werkgever het volgende bericht:

“ [verzoeker] heeft mij zojuist gebeld en heeft aangegeven momenteel geen toegevoegde waarde te zien in een gesprek. Ik heb begrepen dat de bedrijfsarts die de second opinion uitvoert gisteren bij [verzoeker] op bezoek is geweest. Ik zal deze week nog met een nadere reactie komen.”

2.25.

De bedrijfsarts heeft in de periodieke evaluatie van 3 juni 2020 het volgende opgenomen.

“Stand van zaken

Er zijn geen medische beperkingen meer voor het uitvoeren van het werk.

Er heeft een second opinion door een andere bedrijfsarts plaatsgevonden. Ik begrijp dat er gesprekken gaande zijn met een mediator om samen tot een oplossing te komen.

Advies

Medisch gezien acht ik [verzoeker] in stat om zijn werk weer te hervatten voor de volledige uren. In overleg zou eerst met halve dagen gestart kunnen worden.

(...)

Gemaakte afspraken

Er wordt geen vervolgafspraak ingepland. Wij wachten de betermelding af.”

2.26.

In juni 2020 hebben partijen twee gesprekken gevoerd met een mediator. Het laatste gesprek was op 18 juni 2020 om 14:30 uur. Bij dit gesprek was naast de mediator en de werknemer, [betrokkene 1] , [functie 2] , namens de werkgever aanwezig.

2.27.

Nadat het gesprek van 18 juni 2020 was geëindigd, heeft de werknemer om 14:37 uur een Whatsapp-bericht gestuurd aan [betrokkene 1] van de werkgever met als inhoud:

“Jij gaat kapot.”

2.28.

Om 15:49 uur dezelfde dag stuurt de werknemer de volgende Whatspp-berichten aan [betrokkene 1] :

“Dit is mijn reactie op je kut bericht tijdens mijn ziekte. Ik ben woedend denk je macht op mij ui te oefenen idioot.”

En vervolgens om 19:29 uur:

Correctie ik ga je financieel kapotmaken na al de leugens die je verteld en tracht mijn reputatie te derven. Zielig figuur.”

2.29.

Bij brief van 18 juni 2020 van de gemachtigde van werkgever heeft de werkgever de werknemer op 18 juni 2020 op staande voet ontslagen. In deze brief staat onder meer het navolgende:

In de tweede op 18 juni 2020 om 14:30 uur aangevangen en ca.10/15 minuten durende mediationbijeenkomst bij [y] – waarbij zowel u, de mediator als [betrokkene 1] van Fieldwork aanwezig waren - heeft u zich (ernstig) misdragen, waarbij u zowel [betrokkene 1] en/of de mediator (op ernstige wijze) heeft bedreigt. U bent vrij kort na aanvang van de mediation gaan schreeuwen. U is verzocht om daarmee op te houden . U heeft daarbij in de richting van [betrokkene 1] aangegeven dat u hem “weet te vinden” en/of woorden van gelijke aard en/of (bedreigende) strekking. Ook heeft u na de afsluiting van de mediation [betrokkene 1] een Whatsapp bericht gestuurd met de tekst:” jij gaat kapot”. Dergelijk (ernstige bewoordingen jegens een werkgever zijn volstrekt onacceptabel.

In de besluitvorming heeft cliënte betrokken dat u eerder bent gewaarschuwd voor onwenselijk gedrag, zoals tijdens de vorige arbeidsovereenkomst bij [Z] , waarin u zich eerst richting [betrokkene 2] en vervolgens telefonisch naar cliënte onwenselijk gedroeg. U bent daar (mondeling) voor gewaarschuwd. Begin februari 2020 heeft [betrokkene 1] o.a. benoemd dat hij een aantal onaangename emailberichten van u heeft ontvangen en heeft hij geconstateerd dat u de hoorn schreeuwend op de haak hebt gegooid. [betrokkene 1] heeft daarbij wederom aangegeven dat hij uw manier van doen ongepast en onacceptabel vind.”

2.30.

Bij e-mail van 18 juni 2020 om 17:43 uur heeft de werknemer in reactie op de brief van 18 juni 2020 aan de gemachtigde van de werkgever en [betrokkene 1] het volgende geschreven:

“Ik ben een man voor woord. Wat ik bedoel met jij gaat kapot wordt daarmee bedoeld Fieldwork. Verder ga ik niet in op uw onzin want zo was de Mediation niet verlopen.

(...)

Ik mag schreeuwen boos worden en een gesprek beëindigen dit is toegestaan volgens de Nederlandse wetgeving. [betrokkene 1] voelt zich duidelijk bedreigd omdat hij weet dat hij fout zit en leugens blijft opstapelen.”

2.31.

Op 24 juni 2020 heeft [betrokkene 1] aangifte van bedreiging door de werknemer gedaan bij de politie.

3 Het verzoek

3.1.

De werknemer verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de procedure, de werkgever te veroordelen om:

a. aan de werknemer te voldoen het verschuldigde salaris ad. € 3.700,00 bruto per maand vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantietoeslag, vanaf 1 april 2020, althans (subsidiair) vanaf 18 juni 2020, tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn;

b. aan de werknemer te verstrekken de salarisspecificaties vanaf 18 juni 2020, waarin de betaling van sub a zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250,00 per dag, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000,00 voor elke dag dat de werkgever, na 5 dagen na het wijzen van de beschikking, niet voldoet aan de beschikking;

c. aan de werknemer te betalen de wettelijke verhoging van 50% wegens vertraging over het

aan de werknemer toekomende loon ex artikel 7:625 8W;

d. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel buitengerechte-lijke incassokosten;

e. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c en d genoemde kosten vanaf het

opeisbaar worden van die bedragen tot de dag der algehele voldoening;

In de hoofdzaak

In hoofdzaak verzoekt de werknemer dat de werkgever wordt veroordeeld tot:

Primair

a. betaling van een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW ad € 55.960,00 bruto, en € 500.000,00 netto aan reputatieschade;

b. betaling van de transitievergoeding, welke minimaal € 960,99 bedraagt (tenzij de einddatum op een later moment komt te liggen dan 1 augustus 2020, dan de transitie-vergoeding op basis van die einddatum);

c. betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd.

d. betaling van het achterstallige loon inclusief emolumenten aan de werknemer vanaf 1 april 2020 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst komt te eindigen.

e. een positief getuigschrift van de werkgever.

Subsidiair

a. betaling van een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, dan wel van rechtswege zou zijn geëindigd.

b. betaling van het achterstallige loon inclusief emolumenten aan de werknemer vanaf 1 april 2020 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst komt te eindigen.

c. in het geval er wordt vastgesteld dat er wel sprake zou zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van de werknemer, beroept de werknemer zich op artikel 7:673 lid 8 BW waarbij de werknemer (al dan niet naast de billijke vergoeding, tevens) betaling van de transitievergoeding van minimaal € 960,99 vordert (tenzij de einddatum op een later moment komt te liggen, dan de transitievergoeding op basis van die einddatum);

d. een positief getuigschrift van de werkgever.

In incident en hoofdzaak (primair en subsidiair)

De werknemer verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de werkgever te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van de in deze te wijzen beschikking.

Ter zitting van 16 september 2020 heeft de gemachtigde van de werknemer ter aanvulling op zijn subsidiaire vordering de vernietiging van het ontslag op staande voet gevorderd.

3.2.

De werknemer heeft ter onderbouwing van zijn vorderingen het navolgende aangevoerd. De werknemer heeft verzocht om ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De werknemer is op onjuiste en valse gronden op staande voet ontslagen. Volgens de werknemer moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat herstel van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet mogelijk is omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding bestaat uit het salaris tot het einde van de arbeidsovereenkomst, te weten 3 februari 2021 en daarbij 4 maanden extra salaris. Daarbij speelt een rol dat de werkgever de werknemer ziek heeft gemaakt, dat hij nog steeds ziek is en dat de werknemer al maanden geen loon meer ontvangt met als gevolg grote schulden. De werknemer heeft nog steeds geen ander werk gevonden. Hij is nog steeds ziek en is niet in staat te solliciteren.

De werknemer is ook zwart gemaakt door de werkgever en er zijn onwaarheden over hem verspreid bij opdrachtgevers en collega’s. Daardoor heeft de werknemer reputatieschade geleden. Omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, heeft de werknemer daarnaast op grond van de wet recht op een transitievergoeding.

Voorts verzoekt hij om achterstallig loon uit te betalen vanaf 1 april 2020 tot het moment de arbeidsovereenkomst op juiste wijze is geëindigd. De werkgever heeft ten onrechte het loon stopgezet. De werkgever is keer op keer op de stoel van de bedrijfsarts gaan zitten. De werknemer kan door het handelen van de werkgever en het verloop van de mediation niet terugkeren op de werkvloer.

4 Het verweer en voorwaardelijk tegenverzoek

5 De beoordeling

6 De beslissing