Home

Gerechtshof Den Haag, 10-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2280, BK-22/01294 en BK-22/01295

Gerechtshof Den Haag, 10-11-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2280, BK-22/01294 en BK-22/01295

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
10 november 2023
Datum publicatie
4 januari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2280
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/01294 en BK-22/01295
Relevante informatie
Art. 15 Wet OB 1968, Art. 29 Wet OB 1968, Art. 67f AWR

Inhoudsindicatie

Artikel 29, lid 7 Wet OB. In aftrek gebrachte omzetbelasting terecht gecorrigeerd.

Nultarief ten onrechte toegepast. Dat de goederen Nederland hebben verlaten is niet geloofwaardig.

De vergrijpboete is terecht opgelegd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-22/01294 en BK-22/01295

in het geding tussen:

(gemachtigde: J.S. van Daal)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 november 2022, nummers SGR 21/1731 en SGR 21/1732.

Procesverloop

1.1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 30 september 2018 van € 177.818 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 44.454 en € 5.611 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.2.

Belanghebbende heeft voor het tweede kwartaal van 2018 verzocht om teruggaaf van omzetbelasting van € 125.711. De Inspecteur heeft bij beschikking de teruggaaf geweigerd.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslag en de teruggaafbeschikking afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep op ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 360. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart het beroep SGR 21/1731 gegrond voor zover het betrekking heeft op de vergrijpboete;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;

- vernietigt de vergrijpboete;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het beroep SGR 21/1732 ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft voorts incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft bij brief van 20 maart 2023 verzocht om beperkte kennisneming, zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van een aantal bij zijn verweerschrift gevoegde stukken. Het verzoek betreft de namen en andere persoonsgegevens van ambtenaren van de Nederlandse en Duitse fiscus. Bij bericht van 19 april 2023 en 22 mei 2023 heeft belanghebbende laten weten geen bezwaar te hebben tegen het anonimiseren van de desbetreffende gegevens.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 september 2023. Partijen zijn verschenen. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten maar partijen de gelegenheid gegeven een compromis te bereiken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat na de zitting naar partijen is gestuurd. Aangezien partijen er niet uit zijn gekomen, heeft het Hof uitspraak gedaan.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 16 september 2016. In het uittreksel bij de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van belanghebbende als volgt omschreven:

“SBI-code: 46901 - Niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen

Het uitoefenen van een detailhandel in partijhandel, in alle opzichten, waaronder de im- en export van deze partijgoederen.”

2.2.

Tot 22 mei 2018 hield [A jr.] alle aandelen in belanghebbende. Vanaf 22 mei 2018 worden alle aandelen in belanghebbende gehouden door [B.V. 1] , waarvan de vader van [A jr.] ( [A sr.] ) de directeur grootaandeelhouder en bestuurder is. [A sr.] was ook vóór 22 mei 2018 betrokken bij belanghebbende.

2.3.

Over het tijdvak 1 januari tot en met 31 maart 2018 (het eerste kwartaal van 2018) heeft belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting van € 92.581 verzocht. De Inspecteur heeft deze teruggaaf verleend.

2.4.

Over het tijdvak 1 april tot en met 30 juni 2018 (het tweede kwartaal van 2018) heeft belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting van € 125.711 verzocht. Dit bedrag bestaat voor € 69.499 uit omzetbelasting die betrekking heeft op vier facturen, gedagtekend 8 mei 2018, afkomstig van [B.V. 2] .

2.5.

Over het tijdvak 1 juli tot en met 30 september 2018 (het derde kwartaal van 2018) heeft belanghebbende in haar aangifte omzetbelasting melding gemaakt van intracommunautaire leveringen voor een bedrag van € 1.114.430. Op 2 oktober 2018 heeft zij ter zake hiervan opgave gedaan van intracommunautaire prestaties. Belanghebbende heeft in dit kader een factuur overgelegd met dagtekening 31 augustus 2018 gericht aan [GmbH 1] te Keulen voor de levering van een partij sportschoenen. Hierop heeft zij het omzetbelastingtarief van 0% (het nultarief) toegepast. Volgens belanghebbende zijn de schoenen naar Keulen vervoerd door transportbedrijf [GmbH 2] .

2.6.

Op 29 augustus 2018 is een boekenonderzoek gestart bij belanghebbende. Onderzocht is de aftrek van voorbelasting door belanghebbende over het eerste en tweede kwartaal van 2018. De bevindingen uit het boekenonderzoek zijn neergelegd in een controlerapport met dagtekening 6 augustus 2019 (het controlerapport).

2.7.

Het controlerapport vermeldt onder meer:

“3.2 Voorbelasting

De voorbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 heeft voor een bedrag van € 217.773 betrekking op facturen van [B.V. 2] (...) Op deze facturen worden sportschoenen in rekening gebracht aan [belanghebbende]. In totaal gaat het om 15.483 paar sportschoenen. Van het bedrag van € 217.773 is € 92.409 in het eerste kwartaal van 2018 gefactureerd en € 125.364 in het tweede kwartaal van 2018.

(...)

De schoenen werden volgens [A sr.] afgeleverd op het adres [adres 1] in [woonplaats 1] . (...) Volgens [A sr.] werden de schoenen na enkele uren door [A jr.] per vrachtauto naar het adres [adres 2] in [woonplaats 1] vervoerd. Hier woont volgens [A sr.] (...) de heer (…) [C] . (...) Volgens [A sr.] hebben de schoenen daar een paar maanden gestaan. (...)

[A sr.] heeft op 11 december 2018 verklaard dat hij de schoenen nog niet betaald heeft. Inclusief omzetbelasting gaat het om een bedrag van € 1.254.788,64. (...)

Volgens de bankafschriften van [belanghebbende] heeft de [Bank GmbH] in 2018 getracht een aantal bedragen te incasseren van de bankrekening van [belanghebbende]. (...)

Omdat er niet genoeg saldo op de rekeningen stond, zijn de bedragen direct weer teruggeboekt (...).

Op 4 september 2018 heb ik een derdenonderzoek ingesteld bij [B.V. 2] (...). Uit het onderzoek is gebleken dat de eerste acht facturen aan [B.V. 2] zijn voldaan door [GmbH 3] . De laatste vier facturen, alle gedateerd op 8 mei 2018 zijn niet voldaan. Het factuurbedrag van deze vier facturen bedraagt € 400.448,05 (inclusief omzetbelasting).

(...)

3.3

Intracommunautaire levering

(...)

(…) Er is door [belanghebbende] op 2 oktober 2018 een opgaaf intracommunautaire prestaties gedaan voor dit bedrag. Volgens de opgaaf heeft dit bedrag volledig betrekking op een Duits BTW-nummer (DE (…) […] ).

(...) heb ik [A sr.] op 30 augustus 2018 per e-mail verzocht om een afspraak te maken op de locatie waar de voorraad schoenen zich bevindt. [A sr.] heeft op 3 september 2018 per e-mail laten weten dat de partij sportschoenen inmiddels is verkocht. Als bijlage heeft hij de verkoopfactuur meegezonden (in PDF).

(…)

(…) Op de factuur worden 15.483 paar sportschoenen (...) in rekening gebracht. Het factuurbedrag is € 1.114.430. Er is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Op de factuur staat een Duits BTW-nummer vermeld (DE (…) […] ). Op de factuur staat verder vermeld: “Betalingstermijn 30 dagen volgens afspraak”.

(...)

Op 7 september 2018 heb ik van [A sr.] (...) ontvangen (...) twee vervoersdocumenten, (...) pakbonnen en (...) een e-mail d.d. 30 augustus 2018 om 19.10 uur van [B] (...).

Volgens de e-mail haalt de eerste truck de goederen morgen op en de tweede truck op zaterdag. Dat zijn (vrijdag) 31 augustus 2018 en (zaterdag) 1 september 2018.

In de e-mail staat de naam van het transportbedrijf vermeld: [GmbH 2] , Duitsland. De kentekens van de trucks staan in de e-mail vermeld (tomorrow [kenteken 1] en Saturday [kenteken 2] ).

Er zijn twee CMR’s (vervoersdocumenten) (...) waarvan één in de groene kleur en één in de blauwe kleur. Op de CMR staat vermeld dat het groene blad het exemplaar is voor de vervoerder en het blauwe blad het exemplaar voor de geadresseerde. Volgens beide CMR’s is de afzender van de goederen [belanghebbende], (…) [adres 2] in [woonplaats 1] en is de geadresseerde [GmbH 1] , [adres 3] in Köln. Op beide CMR’s staat een stempel van [GmbH 2] . Op de groene CMR (31 augustus 2018) staat als kenteken van de vrachtauto vermeld [kenteken 3] en op de blauwe CMR (1 september 2018) staat als kenteken van de vrachtauto vermeld [kenteken 1] . Dit stemt niet overeen met de e-mails. Op de groene CMR staan 33 pallets vermeld en op de blauwe CMR 31 pallets (...). Op beide CMR’s ontbreekt een handtekening voor ontvangst. (...)

(…)

Tijdens het slotgesprek verklaarde [A sr.] dat er nog steeds niet betaald is.

(...)

(…) Volgens [A sr.] heeft [B] het transport naar Duitsland betaald en heeft hij de vrachtwagens ook geregeld.

(...)

De Duitse autoriteiten hebben aangegeven een onderzoek te hebben ingesteld bij [GmbH 2] . In de administratie zijn geen documenten of facturen aangetroffen waaruit het transport van goederen van [belanghebbende] naar [GmbH 1] blijkt.

Met betrekking tot [GmbH 1] hebben de Duitse autoriteiten verklaard dat dit bedrijf geen omzetbelasting (MwSt) heeft betaald met betrekking tot de intracommunautaire leveringen die [belanghebbende] heeft doorgegeven. Daarnaast kon (…) [B] (…) niet door de Duitse autoriteiten getraceerd worden. (...) Zij hebben daarnaast aangegeven dat op het adres [adres 3] in Keulen een groothandelsmarkt voor voedsel is gevestigd, waar 200 bedrijven zijn gevestigd. Daarnaast hebben zij aangegeven dat de verdenking bestaat dat [GmbH 1] een zgn. missing trader is geworden.

Verder heb ik geconstateerd dat het Duitse BTW-nummer van [GmbH 1] per 1 oktober 2018 is beëindigd.

3.4

Onderzoek politie

Tijdens het boekenonderzoek is mij gebleken dat er door de politie een onderzoek is ingesteld naar [belanghebbende], [A sr.] en [A jr.] . Op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (...) heb ik inzage gekregen in het dossier van de politie.

De aanleiding voor het onderzoek is een aangifte van fraude (oplichting en valsheid in geschrifte) door [GmbH 3] . Deze aangifte is gedaan op 6 november 2018.

(...)

Volgens de twee CMR’s die [A sr.] mij heeft gemaild, zouden de schoenen (op 64 pallets) op 31 augustus 2018 en 1 september 2018 zijn afgehaald van het adres [adres 2] in [woonplaats 1] . [A sr.] heeft op 11 december 2018 verklaard dat de schoenen een paar maanden op dit adres hebben gestaan en dat er voldoende ruimte was. Op dit adres woont volgens [A sr.] een kennis, de heer (…) [C] . De heer [C] is door de politie als getuige gehoord. Hij heeft verklaard (...) dat er ongeveer 30 pallets tijdelijk waren opgeslagen in een kas bij de woning. Volgens de heer [C] heeft [A jr.] deze pallets per busje gebracht en drie tot vier weken later met hetzelfde busje weer opgehaald. Volgens de heer [C] moest hij twee keer rijden. De heer [C] heeft verklaard dat er geen Duitse vrachtwagen is geweest om de pallets op te halen. De politiemedewerkers hebben ook de vader van de heer [C] gesproken. Zijn zoon woont nog thuis. De vader verklaarde dat er gedurende drie tot vier weken pallets van een vriend van zijn zoon in de schuur hebben gestaan. Tevens verklaarde hij dat er nooit Duitse vrachtauto’s bij hem op het terrein zijn geweest om de pallets van [A jr.] op te halen.

(...)

3.5

Standpunt

(…)

(…) Gelet op het feit dat [Bank GmbH] namens [GmbH 3] in het tweede kwartaal van 2018 tevergeefs heeft getracht om bij [belanghebbende] eerdere leveringen te incasseren is reeds in het tweede kwartaal komen vast te staan dat de laatste vier facturen niet betaald zullen worden. (…) Ik zal daarom een correctie aanbrengen van € 69.499.

(…)

Omdat de 15.483 paar schoenen niet meer aanwezig zijn, ben ik er wel van uit gegaan dat alle schoenen zijn verkocht. Nu niet is aangetoond dat de goederen naar Duitsland zijn vervoerd, zal het nultarief worden geweigerd. Dit betekent dat het algemene omzetbelastingtarief van 21% moet worden toegepast. Ik ben ervan uit gegaan dat de vergoeding € 1.114.430 bedraagt. Hierover is € 234.030 omzetbelasting verschuldigd.

(…)

Boete

“Vraag:

Antwoord:

Vraag:

Antwoord:

Vraag:

Antwoord:

Antwoord:

Vraag:

Antwoord:

Antwoord:

Vraag:

Antwoord:

Vraag:

Antwoord:

Vraag:

Antwoord:

Oordeel van de Rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing