Home

Gerechtshof Den Haag, 28-12-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2775, BK-23/18

Gerechtshof Den Haag, 28-12-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2775, BK-23/18

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 december 2023
Datum publicatie
4 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:2775
Zaaknummer
BK-23/18
Relevante informatie
Art. 4:17 Awb, Art. 6:15 Awb, Art. 8:88 Awb

Inhoudsindicatie

Artikel 6:15 Awb; doorzendplicht; aannemelijk dat belanghebbende bij het indienen van het bezwaarschrift bewust is afgeweken van de correct weergegeven rechtsmiddelverwijzing; kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht; geen bewijs van verzending naar het juiste adres; ingebrekestelling is prematuur; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/18

in het geding tussen:

(gemachtigde: G.A.H. Wiekamp)

en

de invorderingsambtenaar van Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden, de Invorderingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 1 december 2022, nummer ROT 21/4493.

Procesverloop

1.1.

De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende een aanmaning, met dagtekening 23 januari 2021 (de aanmaning), gezonden ter zake van een aan hem voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de gemeentelijke belastingen van de [gemeente] ten bedrage van € 1.034,28 (de aanslag). Bij de aanmaning zijn bij beschikking kosten van vervolging ten bedrage van € 17 in rekening gebracht (de aanmaningskosten). De Invorderingsambtenaar heeft een dwangbevel, met dagtekening 20 maart 2021, aan belanghebbende betekend met bevel tot betaling van de aanslag en de aanmaningskosten. In het dwangbevel heeft de Invorderingsambtenaar voor de betekening bij beschikking een bedrag van € 128 in rekening gebracht (de betekeningskosten).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking inzake aanmaningkosten bezwaar gemaakt en de Invorderingsambtenaar in gebreke gesteld uitspraak op bezwaar te doen. De Invorderingsambtenaar heeft het bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de beschikking inzake aanmaningskosten en een (administratief) beroep tegen de beschikking inzake betekeningskosten. Hij is bij uitspraak van 27 juli 2021 tegemoetgekomen aan de bezwaren en heeft beide vervolgingskosten terugbetaald aan belanghebbende.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld en een verzoek ingediend tot het opleggen van een dwangsom wegens het niet naleven van de wettelijk voorgeschreven beslistermijn. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven. De Invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 10 oktober 2023 nadere stukken met bijlagen ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de aan hem opgelegde aanslag niet op tijd betaald. Hij heeft ook niet via de op het aanslagbiljet of op de website van de [gemeente] vermelde wijze verzocht om uitstel van betaling.

2.2.

De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende een aanmaning, gedagtekend 23 januari 2021, gezonden met het verzoek binnen twee weken na dagtekening het verschuldigde bedrag te voldoen. In verband daarmee heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende de aanmaningskosten in rekening gebracht. De aanmaning vermeldt onder meer:

”Op grond van artikel 7 van de Kostenwet kunt u binnen 6 weken na dagtekening van de aanmaning een bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten indienen bij de invorderingsambtenaar [postadres 1] , onder vermelding van de redenen waarom u bezwaar maakt.”

(…)

Digitale belastingbalie

U kunt via [website] uw openstaande aanslagen inzien en steeds meer zaken zelf regelen. Hiervoor heeft u DIGID nodig.”

2.3.1.

In reactie op de aanmaning heeft belanghebbende op 23 januari 2021 om 10:27 uur een e-mailbericht gezonden aan [e-mailadres] , t.a.v. […] (de gemeentesecretaris) en […] (de wethouder Economische Zaken), met cc aan […] (de bedrijven contactfunctionaris) en […] Secretariaat (secretariaat van de Vereniging […] ). De e-mail aan het secretariaat van de Vereniging […] is aangekomen. Een print van het op 23 januari 2021 om 10:44 uur doorgezonden bericht vermeldt de eerdergenoemde namen en ook de namen […] en […] (in die tijd leden van de vaste Kamercommissie Financiën) en […] . Het bericht vermeldt onder meer:

”Geacht Gemeentebestuur

Verzoek dit bezwaarschrift ook door te zenden aan Gemeentebelastingen en basisinfo Drechtsteden.

Een formeel bezwaar zal ik ook schriftelijk naar u zenden per email en naar de Drechtsteden.

(…)

Ik maak bezwaar tegen deze handelwijze en verzoek u de opgelegde aanmaningskosten van € 187,-- terug te draaien doet u dat niet dan zal ik mijn advocaat Mw. Mr. G.A.H. Wiekamp van […] te [woonplaats] verzoeken om een gerechtelijke procedure te starten (…).

(…)

Dan kunt u daaruit de gemeentelijke belastingen bestrijden.

Mijn werk bestaat uit procedures voeren tegen overheden iop basis van de kostenwet maar ook de Algemene wet bestuursrecht juist tegen gemeenten die de door de regering afgekondigde regels niet al te nauw nemen.

Vooralsnog verzoek ik u mij uitstel van betaling te willen verlenen of kwijtschelding toe te passen en de kosten van de aanmaning te vernietigen.

Dit bezwaar wordt gedaan door [A B.V.] voor haar cliënt [belanghebbende] er wordt een claim gelegd op artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht voor professioneel ingeroepen hulp.

Cliënt kiest domicilie ten kantore van de BV [postadres 2] .

Verzoeke de ontvangst van dit mailbericht te bevestigen.

Met hartelijke groet,

[belanghebbende]

[A B.V.] ”

Het e-mailbericht bevat geen ondertekening.

2.3.2.

De brief waarvan belanghebbende stelt dat hij hem per gewone post naar de [gemeente] heeft gezonden, vermeldt dezelfde dagtekening en tekst als hierboven vermeld en voor zover hier van belang het volgende:

”Gemeentebestuur [woonplaats]

En Gemeentebelastingen en Basisinformatie Drechtsteden

D.t.v. [gemeente]

[postadres 1]

Betreft bezwaarschrifttegen de invorderingsmaatregelen en verzoek om kwijtschelding gemeentelijke belastingen wegens weigeren Corona ondersteuning vaste lasten op grond van leeftijd en ten onrechte toegepaste leeftijdsdiscriminatie [belanghebbende] p/a [postadres 2] ”

De brief bevat geen ondertekening

2.4.

Op 20 maart 2021 heeft de Invorderingsambtenaar belanghebbende een dwangbevel betekend en daarbij de betekeningskosten in rekening gebracht. Het dwangbevel hield in dat het verschuldigde bedrag van de aanslag en de vervolgingskosten binnen twee dagen betaald moet worden. Het bevat tevens de mededeling: “Als u niet betaalt zal met toepassing van de wettelijke voorschriften worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van dit dwangbevel.”

2.5.

Op 27 mei 2021 is beslag gelegd op het ABP-pensioen van belanghebbende. Bij brief van 8 juni 2021 ontving belanghebbende een bericht hierover van het ABP. Op 22 juni 2021 heeft het ABP het pensioen van € 997,03 ingehouden en afgedragen aan de Invorderingsambtenaar. De Invorderingsambtenaar heeft het bedrag op 23 juni 2021 ontvangen.

2.6.

Belanghebbende heeft op 28 mei 2021 de aanslag inclusief de vervolgingskosten (in totaal € 1.179,28) betaald. De Invorderingsambtenaar heeft de betaling op 31 mei 2021 in de administratie verwerkt.

2.7.

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 21 juni 2021, bij de Invorderingsambtenaar ingekomen op 23 juni 2021, verzocht het beslag op te heffen, belanghebbende schadeloos te stellen voor de daardoor ontstane schade en de Invorderingsambtenaar in gebreke gesteld uitspraak op bezwaar te doen. Bij die brief heeft zij een kopie van de brief met dagtekening 23 januari 2021 gevoegd. De Invorderingsambtenaar heeft bij brief van 28 juni 2021 aan de gemachtigde van belanghebbende bericht niet eerder de e-mail of brief met dagtekening 23 januari 2021 van belanghebbende te hebben ontvangen. De Invorderingsambtenaar heeft hierna meteen contact opgenomen met het ABP om het beslag op te heffen. Het door het ABP aan de Invorderingsambtenaar afgedragen bedrag van € 997,03 is op 28 juni 2021 door de Invorderingsambtenaar op de bankrekening van belanghebbende overgemaakt.

2.8.

Bij brief van 21 juli 2021 aan de Invorderingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende namens belanghebbende aanspraak gemaakt op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar.

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar van 27 juli 2021 heeft de Invorderingsambtenaar de beschikkingen vervolgingskosten vernietigd en de vervolgingskosten (in totaal € 145) uit coulance terugbetaald aan belanghebbende.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:

”1. In de aanmaning stond vermeld dat bezwaar daartegen kon worden gemaakt middels verzending van een bezwaarschrift naar de invorderingsambtenaar, [postadres 1] . In reactie op de aanmaning heeft eiser op 23 januari 2021 een email gestuurd, gericht aan drie personen, kennelijk werkzaam bij de [gemeente] , en aan een emailadres van het […] -secretariaat. Voor zover hier van belang luidde die email als volgt: “Verzoek dit bezwaarschrift ook door te zenden aan Gemeentebelastingen en basisinfo Drechtsteden. Een formeel bezwaar zal ik ook schriftelijk naar u zenden per email en naar Drechtsteden.”. In het dossier bevindt zich verder in kopie een schriftelijk stuk afkomstig van eiser, gedateerd 23 januari 2021, gericht aan het gemeentebestuur van [woonplaats] , Gemeentebelastingen en Basisinfo Drechtsteden, dat voor zover van belang ook weer als volgt luidt: “Een formeel bezwaar zal ik ook schriftelijk naar u zenden per email en naar Drechtsteden”. Op 21 juni 2021 heeft eisers gemachtigde verweerder schriftelijk in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.

2. Eiser voert als beroepsgrond aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten vast te stellen dat, nu na in gebrekestelling niet tijdig is beslist, jegens hem de maximale bestuurlijke dwangsom is verbeurd en die dwangsom aan hem toe te kennen. Verweerder stelt dat de verzonden email geen bezwaarschrift is, zeker nu daarin nog een formeel bezwaarschrift wordt aangekondigd.

2.1.

De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser noemt zijn email “bezwaarschrift” op grond van artikel 2:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het mogelijk dat bezwaarschriften als elektronisch bericht naar een bestuursorgaan worden gestuurd, mits kenbaar is gemaakt dat langs die weg bezwaar kan worden gemaakt. Is dat niet het geval, dan is sprake van een bezwaar, dat niet aan een wettelijk vereiste voldoet (artikel 6:6 van de Awb) en kan dat bezwaar niet ontvankelijk worden verklaard.

2.2.

Dat laat onverlet dat een bezwaarschrift wel moet worden ingediend bij het juiste bestuursorgaan. Dat heeft eiser in dit geval niet gedaan. De vraag is vervolgens of het de fout van verweerder is dat dat bezwaarschrift niet naar het juiste bestuursorgaan is doorgezonden (artikel 2.3 van de Awb) en of dat gevolgen moet hebben voor de geldigheid van de ingebrekestelling. De rechtbank meent van niet. De doorzendplicht geldt alleen als een bezwaarschrift is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan. De geadresseerden in eisers email zijn geen bestuursorgaan. Eiser voert in dit verband nog aan dat hij het bezwaarschrift later ook op schrift heeft bezorgd bij verweerder, maar een bewijs daarvan heeft hij niet overgelegd en verweerder stelt verder niets te hebben ontvangen.

2.3.

De conclusie is dus dat niet is vast te stellen dat er ten tijde van de ingebrekestelling een bezwaarschrift bij verweerder was ingediend, of bij een ander bestuursorgaan dat dit had moeten doorzenden. Dat maakt de ingebrekestelling prematuur.

3. Eiser vraagt ook een schadevergoeding ter compensatie van de gevolgen die het beslag voor hem heeft gehad. De rechtbank ziet daar geen reden voor.

3.1.

De schade, zo begrijpt de rechtbank, zou verband houden met het feit dat op 27 mei 2021beslag is gelegd op eisers pensioenuitkering. Op 28 en 31 mei 2021 heeft hij de aanslag en verdere invorderingskosten betaald. Op 23 juni 2021 is eisers gehele pensioen over juni uitgekeerd aan Drechtsteden. Op 28 juni 2021 is hem bericht dat dit bedrag zou worden teruggestort. Waaruit de schade van €500,- die hij zegt te hebben geleden, precies bestaat, heeft eiser niet uiteengezet en verder ook niet met schriftelijke informatie aangetoond. Bovendien heeft hij onvoldoende gedaan om die schade te beperken of te voorkomen. Dat had hij bijvoorbeeld kunnen doen door te reageren op het dwangbevel, dat aan de beslaglegging voorafging. Ook had eiser, toen hij op 8 juni 2021 bericht kreeg dat beslag was gelegd, direct kunnen reageren op het beslag met een verwijzing naar de betalingen die hij inmiddels had verricht. Dat het dwangbevel onrechtmatig was is niet gebleken, immers het vloeide voort uit een belastingaanslag die niet op tijd betaald was. Dat verweerder niet heeft gereageerd op de email die eiser destijds heeft verstuurd kan, gelet op wat hiervoor is overwogen, ook niet worden geduid als onrechtmatig nalaten om tijdig op zijn bezwaarschrift te beslissen.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing