Home

Gerechtshof Den Haag, 16-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:122, BK-22/134

Gerechtshof Den Haag, 16-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:122, BK-22/134

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 januari 2024
Datum publicatie
5 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:122
Zaaknummer
BK-22/134
Relevante informatie
Art. 6:5 Awb, Art. 6:6 Awb, Art. 8:24 Awb, Art. 22 WOZ

Inhoudsindicatie

Artikel 6:6 en 8:24, lid 2 Awb; ontbreken van een machtiging op naam van en ondertekend door belanghebbende. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het Hof komt niet toe aan de beoordeling van het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/134

in het geding tussen:

[Y] , beweerdelijk namens [X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Capelle aan den IJssel, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 11 februari 2022, nummer ROT 21/3478.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2020 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 261.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2021 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag).

1.2.

[Y] heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de beschikking en de aanslag ambtshalve gehandhaafd.

1.3.

[Y] heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 49. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

[Y] heeft op 23 maart 2022, 17 november 2023 en 5 december 2023 nadere stukken ingediend. De Heffingsambtenaar heeft, via het digitale portaal, op 21 november 2023 een volmacht overgelegd.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 5 december 2023. Partijen zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

1.7.

Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof van [Y] op 7 en 29 december 2023 nadere stukken ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft op de desbetreffende stukken verder geen acht geslagen.

Feiten

2.1.

Bij brief van 10 maart 2021, door de Heffingsambtenaar ontvangen op 31 maart 2021, heeft [Y] bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. De brief vermeldt:

“De volmacht annex opdracht van de belanghebbende is aangehecht. (…)”

2.2.

Bij brief van 14 april 2021 heeft de Heffingsambtenaar aan [Y] een ontvangstbevestiging gezonden. In deze ontvangstbevestiging is, voor zover van belang, opgenomen:

“U geeft in uw bezwaarschrift aan dat de machtiging is bijgesloten. Dit is helaas niet het geval. Ik verzoek u daarom vriendelijk (…) om mij vóór 28 april 2021 een voor belastingjaar 2021 geldende schriftelijke machtiging toe te sturen.

Indien de machtiging niet door u wordt verstrekt, dan kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.”

2.3.

[Y] heeft vervolgens een ondertekende volmacht, gedateerd maart/april 2021, zonder naam, aan de Heffingsambtenaar gezonden.

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 mei 2021 heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2.5.

Bij brief van 18 juni 2021 heeft [Y] beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Het beroepschrift vermeldt:

“De volmacht annex opdracht (die in het kader van de bezwaarprocedure per omgaande werd in- en nagezonden), voor zover nog nodig, bevindt zich óók reeds in het dossier van verweerder in prima als tweede bijlage bij het -wel degelijk óók tijdig ingediende- bezwaarschrift, dat door verweerder als eerste bij de zogenaamde A-stukken zal worden overgelegd. (…)”

Als bijlage bij deze brief is een volmacht, met datering februari/maart/april 2021, gevoegd. De volmacht is ondertekend door [A] .

2.6.

Bij brief van 23 juni 2021 attendeert de Rechtbank [Y] erop dat het beroepschrift niet aan de voorwaarden voldoet die aan een beroepschrift worden gesteld. In de brief is het volgende verzoek opgenomen:

“Uw beroepschrift voldoet niet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. Hieronder is aangekruist aan welke voorwaarden alsnog moet worden voldaan.

U moet:

(…)

X een schriftelijke machtiging toesturen waaruit blijkt op welke za(a)k(en) deze betrekking heeft en waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen en ondertekend door [belanghebbende]

(…)”

2.7.

Bij brief van 10 augustus 2021 herhaalt de Rechtbank het onder 2.6 opgenomen verzoek.

2.8.

Bij brief van 14 augustus 2021 reageert [Y] als volgt:

“(…) én het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt reeds deel uit van uw dossier c.q. is (nogmaals)-al dan niet in kopie- bijgevoegd! (…)”

Bij deze brief is e-mailcorrespondentie tussen [Y] en [B] van 25 april 2021 gevoegd, evenals een machtiging, met dagtekening 25 april 2021, ondertekend door [B] .

2.9.

De Rechtbank doet op 11 februari 2022 uitspraak en verklaart het beroep ongegrond.

2.10.

Bij brief van 14 februari 2022, door het Hof ontvangen op 16 februari 2022, heeft [Y] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Het hogerberoepschrift vermeldt, voor zover in hoger beroep relevant:

“Namens belanghebbende, [belanghebbende] , zie verder het volledige procesdossier terzake de beroepsprocedure, wordt hierdoor tijdig hoger beroep ingesteld tegen de -in het geheel niet meer ondertekende- uitspraak van de Rechtbank Rotterdam d.d. 11 februari jl., welke kwestie aldaar bekend is onder het zaaknummer 21/3478. Kopie van die beslissing is aangehecht. De volmacht c.a. maakt reeds deel uit van het Rechtbankdossier.”

2.11.

Bij aangetekende brief van 17 februari 2022 heeft het Hof [Y] in de gelegenheid gesteld om de bij het ingestelde hoger beroep geconstateerde verzuimen te herstellen. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:

“U heeft hoger beroep ingesteld in de bovenvermelde zaak. Het hogerberoepschrift voldoet niet aan de hierna aangekruiste vereisten. U heeft verzuimd:

[x] de gronden van het hoger beroep te vermelden;

(…)

[x] een op uw naam gestelde volmacht over te leggen.

Het gerechtshof stelt u in de gelegenheid het verzuim/de verzuimen uiterlijk op 17 maart 2022 te herstellen. U wordt verzocht de stukken in tweevoud in te dienen. De termijn wordt niet verlengd.

Indien u aan deze uitnodiging niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”

2.12.

Bij brief van 16 maart 2022, door het Hof ontvangen op 23 maart 2022, heeft [Y] de gronden van het hoger beroep aangevuld. De brief vermeldt, voor zover relevant in hoger beroep, het volgende:

“Ik constateer dat de desbetreffende volmacht zich MOET bevinden in het dossier van de Rechtbank Rotterdam. Kennelijk heb ik abusievelijk verzuimd om een kopie in het dossier te bewaren. Wilt u aub nog een keertje kijken?”

2.13.

[Y] heeft bij brieven van 23 maart 2022 en 11 april 2022 een beroep gedaan op betalingsonmacht inzake griffierecht. De griffier van het Hof heeft het beroep afgewezen. Het griffierecht is op 15 april 2022 betaald.

2.14.

Bij brief van 13 november 2023 heeft het Hof [Y] uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling van onderhavige zaak. De uitnodiging vermeldt:

“Als u [Hof: belanghebbende] zelf niet naar de zitting komt, kan een gemachtigde namens u de zitting bijwonen. Uw gemachtigde dient dan in bezit te zijn van een behoorlijke, door u ondertekende volmacht. Als u al eerder een volmacht hebt ingestuurd, is dat niet nodig.”

Geschil in hoger beroep

3. In geschil is of het hoger beroep ontvankelijk is.

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep

Proceskosten

Beslissing