Home

Gerechtshof Den Haag, 21-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1125, BK-24/882

Gerechtshof Den Haag, 21-05-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1125, BK-24/882

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/02074)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
21 mei 2025
Datum publicatie
25 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:1125
Zaaknummer
BK-24/882
Relevante informatie
Art. 6:12 Awb, Art. 6:15 Awb, Art. 8:42 Awb, Art. 8:54 Awb, Art. 8:55 Awb

Inhoudsindicatie

Belanghebbende had bij de Rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken tot herziening van opgelegde aanslagen. In geschil is of de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en zo ja, of de Inspecteur een dwangsom is verschuldigd voor het niet ( tijdig) beslissen op ingediende verzoeken. Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/882

in het geding tussen:

(gemachtigde: M. Jonkman)

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 oktober 2024, nummer SGR 23/2526.

Procesverloop

1.1

De Inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd voor de jaren 2014 en 2016 (de aanslagen).

1.2.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken tot herziening van de aanslagen. Ter zake daarvan is € 50 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend op 2 november 2024, 8 november 2024, 10 maart 2025 en 1 april 2025.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 april 2025. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een tweetal pleitnota’s overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek op [datum] en op [datum] berichten naar het Hof gestuurd met het verzoek die stukken in het geding te betrekken. Het Hof heeft die verzoeken afgewezen op de grond dat het Hof in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding heeft gevonden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Het Hof zal de berichten van belanghebbende van [datum] dan ook niet tot de gedingstukken rekenen en geen acht slaan op de inhoud daarvan. De berichten zullen wel aan het dossier worden toegevoegd.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft een brief van 1 november 2022 overgelegd (de verzoeken), die het volgende vermeldt:

“Doorhalen wat niet van toepassing is

Aan:

Belastingdienst / kantoor Heerlen.

Inspecteur & Ontvanger & Toeslagen.

P/ A [postadres]

Heerlen

Aan:

Digitale rechtspraak

Hof Den Haag SGR -BK 21/00563 t/m 00564

Rechtbank Den Haag SGR 21-302,303,2752

Rechtbank Rotterdam ROT 21/1998 ROT 22/3793

Aan:

Staatssecretaris […]

[postadres]

Den Haag

Onderwerpen:

Primair: Herzieningsverzoek inkomstenbelasting, omzetbelasting & toeslagen 2014

Conform standpunt Advocaat-Generaal d.d. 21 juni 2021 e.v.

Subsidiair: (AVG) verzoek zwarte lijst [belanghebbende]/ BSN-nummer […]

Ambtshalve herzieningsverzoek opheffen weigeringsgronden

Inzage FSV dossier i.v.m. grondslag en oorzaak voor bovenstaande procedures. Bezwaarschrift: 22 juni 2022 jo […] aanvulling 31 oktober 2022"

Op de eerste pagina van deze brief staat een stempel met de tekst:

“Ingekomen

Receptiepost/baliepost

28 apr. 2023

DIS-locatie [postadres]

Rotterdam”

De in deze brief genoemde zaaknummers van het Hof zien op een zaak ten aanzien van de omzetbelasting die mede ziet op het jaar 2014. De Rechtbank heeft in die zaak op 26 mei 2021 uitspraak gedaan en het Hof op 19 oktober 2023.

2.2.

Op 23 november 2022 heeft de plv. Hoofddirecteur Fiscale en Juridische Zaken van het Ministerie van Financiën de ontvangst van de verzoeken bevestigd. De brief vermeldt als conclusie dat de verzoeken geen aanleiding geven om met belanghebbende in gesprek te gaan.

2.3.

Belanghebbende heeft een formulier ‘dwangsom bij niet tijdig beslissen’ met dagtekening 20 januari 2023 overgelegd, waarin de Belastingdienst in gebreke wordt gesteld voor het te laat beslissen op de brief van 1 november 2022.

2.4.

Op 23 maart 20023 heeft de AVG-behandelaar van de Belastingdienst namens de Minister van Financiën de ontvangst van de verzoeken bevestigd en deze aangemerkt als een verzoek in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

2.5.

Verder heeft belanghebbende een brief met dagtekening 25 april 2023 overgelegd, geadresseerd aan “Staatssecretaris van Financiën/ (Onafhankelijke) Inspecteur Belastingdienst”. De brief vermeldt een postbusadres te Den Haag, en de vet gedrukte tekst BALIE AFGIFTE. De brief vermeldt als onderwerp:

“Ingebrekestelling Herzieningsverzoek 2014 Inkomstenbelasting verbonden met onrechtmatige FSV registratie zoals schriftelijk medegedeeld door uw Minister op 31 maart 2022 /Discriminatie en schending van grondrechten

Juridische grondslag herzieningsverzoek: ELCI NL HR 2021 :1748 20 dec 2021, HR 2022 14:20/01374”.

De brief heeft als aanhef:

“Geachte Staatssecretaris, (onafhankelijke) behandelaar,”

Op de eerste pagina van deze brief staat een stempel met de tekst:

“Ingekomen

Receptiepost/baliepost

28 apr. 2023

DIS-locatie [postadres]

Rotterdam”

2.6.

Belanghebbende heeft op 3 oktober 2024 een formulier ‘dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ingediend bij de Inspecteur, waarin de Inspecteur in gebreke wordt gesteld voor het te laat beslissen op de brief van 1 november 2022. De verzoeken zijn daarbij als bijlage opgenomen. De ontvangst van dit stuk wordt bevestigd in een afgiftebewijs van de receptie van de Belastingdienst aan de [postadres] te Rotterdam, dat met een stempel is gedateerd op 4 oktober 2024. De Inspecteur heeft de verzoeken aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering ten aanzien van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2014 en dat verzoek op 26 februari 2025 afgewezen. Op 24 maart 2025 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“6. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet op de verzoeken heeft beslist. Hij stelt dat de verzoeken duidelijk aan verweerder zijn gericht en dat hij de verzoeken naar het

standaard postbusadres van de Belastingdienst in Heerlen heeft gestuurd. Ter zitting heeft

hij verklaard dat andere door hem naar dit adres verzonden brieven altijd aankomen. Voor

zover de brieven niet op het juiste adres zijn aangekomen, geldt volgens eiser een

verplichting om de verzoeken door te sturen naar het bevoegde bestuursorgaan.

7. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en stelt dat de

verzoeken nooit bij hem zijn ingediend.

8. Omdat verweerder de ontvangst van de verzoeken betwist, rust op eiser de

bewijslast om aannemelijk te maken dat de verzoeken zijn verzonden. Naar het oordeel van

de rechtbank is eiser niet in zijn bewijslast geslaagd. Verweerder wijst er terecht op dat het

in de verzoeken genoemde postbusadres ( [postadres] Heerlen) niet het

(post)adres van één van de geadresseerden is. Het beroep van eiser op de doorzendplicht van

artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht slaagt evenmin. Daarbij merkt de rechtbank

op dat de adressering op de verzoeken (zie onder 1.) te onduidelijk is. Voor zover de

verzoeken al door een ander bestuursorgaan zijn ontvangen, kan onder deze omstandigheden

niet worden verwacht dat dit bestuursorgaan de brieven naar verweerder doorstuurt. De door

eiser overgelegde brief van de AVG-behandelaar van de Belastingdienst met dagtekening

23 maart 2023, leidt niet tot een ander oordeel. In deze brief bevestigt de AVG-behandelaar

weliswaar de ontvangst van een ‘verzoek van 1 november 2022', maar daaruit blijkt niet dat

het om de onderhavige verzoeken gaat.

9. Nu geen sprake is van door eiser ingediende verzoeken om ambtshalve herziening,

kan ook geen sprake zijn van een in gebreke blijven van verweerder om te beslissen. De

brief van 20 januari 2023 kan daarom niet als ingebrekestelling worden aangemerkt en

daaraan kunnen geen rechtsgevolgen worden verbonden. Eiser heeft geen recht op een

dwangsom.

10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep tegen het niet tijdig beslissen

niet-ontvankelijk te worden verklaard.

11. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade. Uitgangspunt is

dat aanspraak bestaat op vergoeding van immateriële schade indien de redelijke termijn voor

de behandeling in de bezwaar- en de beroepsprocedure is overschreden. Die termijn

bedraagt voor de bezwaar- en beroepsprocedure tezamen twee jaar.[1] Wat er ook zij van dit

verzoek, nu geen sprake is van bij verweerder ingediende verzoeken, kan evenmin sprake

zijn van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst het verzoek om

vergoeding van immateriële schade af.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing