Home

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1163, BK-24/661

Gerechtshof Den Haag, 04-03-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1163, BK-24/661

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 maart 2025
Datum publicatie
7 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:1163
Formele relaties
Zaaknummer
BK-24/661
Relevante informatie
Art. 20b Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Aanslag Vpb 2018. Vaststellingsovereenkomst. Staat compromis in de weg aan afwaardering van onroerende zaken? Uitleg van het compromis.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/661

in het geding tussen:

(gemachtigde: R.M. Barendse)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 mei 2024, nummer SGR 23/5536.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 270.349 negatief. In de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 4.067 aan dividendbelasting verrekend, hetgeen heeft geresulteerd in een teruggaaf naar dat bedrag. Bij beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 heeft de Inspecteur het verlies voor het jaar 2018 vastgesteld op € 270.349 (de verliesbeschikking).

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verliesbeschikking ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 365. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van € 559 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 2 oktober 2024 een nader stuk, aangeduid als conclusie van repliek, ingediend.

1.5.

De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 januari 2025. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende fungeert als houdstervennootschap voor de heer [A] en als moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. In het onderhavige jaar was de vennootschap [B B.V.] een dochtermaatschappij binnen deze fiscale eenheid. [B B.V.] exploiteerde een productiegerichte paardenhouderij (de paardenhouderij). Het bestuur van [B B.V.] bestond uit familieleden van [A] . De zoon van [A] voerde de dagelijkse leiding over de activiteiten van [B B.V.] . De activiteiten van belanghebbende zelf hielden in onderhavig jaar geen verband met het houden van paarden.

2.2.

[B B.V.] heeft in oktober 2003 voor een bedrag van € 1,2 miljoen een complex van onroerende zaken aan de [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaken) aangekocht. De onroerende zaken bestonden uit onder meer een dienstwoning, paardenschuur, rijbak en grasland. [B B.V.] heeft vervolgens additionele roerende en onroerende zaken aangekocht.

2.3.

Sinds haar oprichting in 2003 heeft [B B.V.] op vennootschappelijk niveau ieder jaar verliezen geleden. Deze verliezen zijn binnen de fiscale eenheid gesaldeerd met de positieve resultaten van belanghebbende.

2.4.

Naar aanleiding van een onderzoek voor de omzetbelasting heeft de Inspecteur bij brief van 4 september 2017 de zakelijkheid van de kosten voor de paardenhouderij ter discussie gesteld. In de correspondentie die daarop volgde heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende aangedrongen op een redelijke en pragmatische oplossing.

2.5.

Op 3 mei 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende per e-mail een compromisvoorstel aan de Inspecteur gedaan. Bij e-mail van 12 september 2018 heeft de Inspecteur daarop gereageerd, waarbij hij onder meer het volgende naar voren heeft gebracht:

“In uw mail van 15 augustus verzoekt u mij schriftelijk aan te geven wat wij aangepast willen zien in uw voorstel.

Hiertoe refereer ik naar onze bespreking van 6 juni jl. waarin ik u heb aangegeven dat we graag zouden zien dat we (tevens) afspraken gaan maken over toekomstige geldverstrekkingen vanuit de Holding aan [B B.V.] , (wat ons betreft is dit een prive aangelegenheid)

Daarnaast willen we afspraken maken over de bepaling van het (maximale) liquidatieverlies/ opgeofferd bedrag,

Als laatste item resteert het vastgoed.”

2.6.

Bij e-mail van 26 september 2018 heeft de toenmalige gemachtigde de zojuist aangehaalde e-mail als ‘cryptisch’ aangeduid en laten weten dat hij niet begrijpt wat wordt bedoeld met de opmerking over de onroerende zaken (‘het vastgoed’). Bij e-mail van 3 oktober 2018 heeft de Inspecteur dat als volgt verhelderd:

“(…). In ons gesprek van 7 juni jl. hebben we gesproken over “het vastgoed” dat voor de paardenexploitatie wordt gebruikt. In hetzelfde gesprek heb ik aangegeven dat we hierover afspraken moeten maken. We zijn vervolgens niet nader ingegaan op de inhoud van de afspraken aangezien deze nog gemaakt moeten worden.”

2.7.

Nadat de toenmalige gemachtigde van belanghebbende op 26 november 2018 twee alternatieve compromisvoorstellen aan de Inspecteur had gezonden, heeft deze bij e-mail van 29 november 2018 het volgende tegenvoorstel gedaan:

“(…)

• [De zoon van [A] ] begint een nieuwe BV ( [C B.V.] ) per 1.1.2019.

• De activa vanuit [B B.V.] worden ingebracht tegen boekwaarde, deze activa worden gefinancierd via eigen vermogen (door schenkingen),

• Het vastgoed blijft achter bij [B B.V.] .

• Het vastgoed wordt verhuurd door [B B.V.] aan [C B.V.] , hiervoor wordt een zakelijke prijs berekend.

• Er worden geen verliezen meegegeven aan [C B.V.] .

• De bestaande schuldvorderingen van [belanghebbende] op [B B.V.] worden nimmer afgewaardeerd ten laste van de fiscale winst.

• Toekomstige geldleningen aan [C B.V.] , verstrekt door de heer/mevrouw [A] danwel hun (on)middellijke vennootschappen, kunnen nimmer worden afgewaardeerd ten laste van de fiscale winst/inkomen.

• 50% van alle kosten en lasten van [B B.V.] zijn fiscaal niet aftrekbaar in 2017 en 2018.

• Herbeoordeling van het ondernemerschap bij [C B.V.] na 5 jaar.”

2.8.

Op 5 december 2018 heeft de toenmalige gemachtigde hierop gereageerd en verzocht om de kostencorrectie voor 2017 en 2018 achterwege te laten.

2.9.

Uit interne correspondentie van de Inspecteur van 6 december 2018 blijkt dat bij hem twijfels leefden over dit verzoek. Een ambtenaar schreef:

“(…). Enerzijds heb ik het gevoel dat zij nu beloond worden voor het lang laten lopen van de discussie: 2017 en 2018 directe verrekening / Vpb-subsidie komt er dan zo maar nog bij.

Bovendien is het een carte blanche want we hebben nog geen exploitatiecijfers gezien over deze jaren.

Wat mij ook tegenstaat dat wij nu eerst punten moeten laten vallen en zij daarna pas willen gaan uitwerken..”

Een collega reageerde:

“(…)


Ik ben het wel met je eens dat als wij nu al toestemming geven voor 2018, dat ze hiermee carte blanche hebben voor 2018. Immers 2018 is nog niet eens afgelopen en in één maand kun je nog een hoop doorvoeren. Deze ruimte moeten wij en mogen wij ze niet geven ondanks de redelijke vertrouwen die er is.”

2.10.

Op 10 december 2018 heeft de Inspecteur telefonisch gesproken met de toenmalige gemachtigde. In een interne e-mail van die datum schrijft de Inspecteur daarover:

“Zojuist [de toenmalige gemachtigde] gesproken:

- Hij erkent wel dat ik gezegd heb dat er wat aan de huidige jaren moet worden gedaan, maar dacht net als anderen dat de compromis richting ging om dat niet te doen;

- Hij stelt dat [A] al zo moeilijk doet en dat dit verkeerd viel;

- Hij begrijpt ons ook wel dat wij niet willen worden verrast door grote verliezen 17 en 18;

Ik heb suggestie gedaan om het verlies te matigen door -als een soort veldinventaris- de boekwaarden 2018 van de veulens op te boeken (kosten te activeren), waarvan immers zo veel verwacht wordt.

- Hij gaat iig [D] opdracht geven om ons snel met exploitatiecijfers van [B B.V.] aan te leveren over 2017 èn 2018.

Samenvattend, wij gaan niet op voorhand de kostencorrectie 2017 en 2018 intrekken en [de toenmalige gemachtigde] gaat door met de uitwerking van het compromis en wij krijgen spoedig inzicht in cijfers.”

2.11.

Op 13 december 2019 schreef de toenmalige adviseur van belanghebbende:

“Zoals afgesproken zou ik nog even nakijken wat de resultaten 2017 en 2018 zullen zijn.

Zoals bekend kwam het resultaat 2016 ( mede als gevolg van het overlijden van een aantal paarden) uit op een bedrag ad € 358.000

Het verlies 2017 komt uit op een bedrag ad € 221.000 en het verlies 2018 op geschat € 192.000

Hierbij dient de volgende toelichting:

(…)

2018.

In deze cijfers zit eveneens een bedrag aan loonkosten van 55K welke in prive belastbaar zijn, de rente ad 36K welke als bate binnen de holding wordt verantwoord en wederom 36 aan afschrijving.

Per saldo dan een afschrijving van slechts 65K.”

2.12.

Op 19 december 2018 stuurde de Inspecteur het volgende bericht:

“Dank voor de snelle reactie op de punten uit onze mail van 29 november jl. in vervolg onze bespreking van heden.

Voor de duidelijkheid willen wij bij het één na laatste punt nog toevoegen, dat geen hogere lasten in mindering op de fiscale winst zullen gebracht dan de bedragen zoals genoemd in de e-mail van [de toenmalige gemachtigde] van 13 december jl.”

2.13.

In reactie hierop stuurde de toenmalige gemachtigde van belanghebbende op eveneens 19 december 2018 het volgende bericht aan de Inspecteur:

“Ik ben akkoord met jouw aanvulling.”

2.14.

Tot de gedingstukken behoort een door de Inspecteur opgesteld document waarin hij de gang van zaken rondom de totstandkoming van het compromis samenvat. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

“(…). Vervolgens laat [B B.V.] een bedrijfsontwikkelingsplan opstellen ( [naam] ) waaruit [A] concludeert zakelijk bezig te zijn, echter wij zien grote verschillen tussen de praktijk van [B B.V.] en het bedrijfsmodel [naam] . Voorts ‘complicatie’ t.a.v. ‘schrappen van onderneming’ is dat er relatief aanzienlijk vastgoed is (grond en stallen boekwaarde € 1,7 mln.) wat naar aard wèl onderneming is. (…)

Uiteindelijk gaat de discussie richting het afzonderen van de paardenexploitatie uit de FE [fiscale eenheid, naar het Hof begrijpt]. (…)

In bespreking op 27 nov., met [de echtgenote van [A] ] erbij, komt er toch zicht op een oplossing door nieuwe start met paardenexploitatie in eigen BV van [de zoon van [A] ] tegen zakelijke huurprijs. Op allerlaatste moment draait [de toenmalige gemachtigde] toch weer naar overdracht vastgoed en omzetting leningen naar agio plus BOR. Dat hebben we gepareerd. Nu gaat alleen de paardenexploitatie over waardoor de directe verliesverrekening word gestopt en tevens zakelijke opbrengst voor het vastgoed en verdere verliezen door verliezen op leningen etc. wordt voorkomen.”

2.15.

Het fiscale resultaat van [B B.V.] over 2017 (zoals opgenomen in de aangifte vennootschapsbelasting 2017 van belanghebbende) bedroeg € 221.487 negatief, inclusief een bedrag van € 2.153 aan afschrijvingen op bedrijfsgebouwen en -terreinen.

2.16.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 1.153.926 negatief. Daarin is onder meer begrepen een afwaardering van de onroerende zaken (€ 883.577) en een afwaardering van de voorraad paarden (€ 170.094).

2.17.

Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de afwaardering van de onroerende zaken gecorrigeerd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

“10. Een fiscaal compromis is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het BW. Partijen zijn gebonden aan een rechtsgeldig overeengekomen vaststellingsovereenkomst, ook als sprake is van een mogelijk onjuist uitgangspunt. In beroep kunnen partijen zich aan deze overeenkomst niet eenzijdig onttrekken.[1]

11. De eerdere gemachtigde van eiseres is per e-mail van 19 december 2018 akkoord gegaan met het fiscale compromis. Eiseres voert aan dat de inhoud van dit compromis ruimte biedt aan afwaardering van het vastgoed op het niveau van de fiscale eenheid van eiseres in 2018.

12. Naar het oordeel van de rechtbank staat de inhoud van het compromis deze afwaardering echter niet toe. De tekst van het compromis (“dat geen hogere lasten in mindering op de fiscale winst zullen gebracht dan de bedragen zoals genoemd in de e-mail van de heer [eerdere gemachtigde] van 13 december jl”) is niet voor een andere uitleg vatbaar. De rechtbank kan de stelling van eiseres dat het compromis geen betrekking zou hebben op het vastgoed niet volgen. Het vastgoed stond in 2018 ten dienste van de activiteiten van de paardenhouderij van [B B.V.] en onderdeel van het compromis was dat het vastgoed zou achterblijven bij de fiscale eenheid en tegen een zakelijke prijs zou worden verhuurd. Omdat het compromis geen afwaardering van het vastgoed toestaat, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige gronden van eiseres.

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

(…)

[1] HR 21 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0157.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing