Home

Gerechtshof Den Haag, 08-07-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1513, BK-24/670

Gerechtshof Den Haag, 08-07-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:1513, BK-24/670

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
8 juli 2025
Datum publicatie
7 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:1513
Formele relaties
Zaaknummer
BK-24/670
Relevante informatie
Art. 10 Wet Vpb 1969, Art. 6:228 BW, Art. 3 BPB

Inhoudsindicatie

Aanslag Vpb 2017. Compromis bezwaarfase vernietigbaar op grond van dwaling. Verkoop woning en garage door dochtermaatschappij van de fiscale eenheid van belanghebbende aan de zoon van de dga tegen onzakelijke prijs. Korting waarde in het economische verkeer wegens verkoop aan huurder. Bedongen huurprijs voor de woning aan de zoon van de dga is eveneens onzakelijk. Winstcorrecties zijn terecht.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/670

in het geding tussen:

(gemachtigde: A. Bremmer)

en

(vertegenwoordiger: [A] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 mei 2024, nummers SGR 22/3565, SGR 22/3567 en SGR 22/3568.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 344.590 negatief (de aanslag Vpb 2017). Bij beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) heeft de Inspecteur het verlies voor het jaar 2017 vastgesteld op € 344.590 (de verliesbeschikking 2017).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag Vpb 2017 en de verliesbeschikking 2017 afgewezen. De Inspecteur heeft tevens uitspraken op bezwaar gedaan met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen Vpb voor de jaren 2015 en 2016 (de aanslagen Vpb 2015 en 2016), alsmede de voor deze jaren bij beschikking vastgestelde verliezen (de verliesbeschikkingen 2015 en 2016).

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 365 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op de aanslagen te verminderen overeenkomstig deze uitspraak;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 250;

- veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.250;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.777,50; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 559 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 23 januari 2025. De onderhavige zaak is ter zitting gezamenlijk behandeld met de zaak met nummer BK-24/664. Al hetgeen in de ene zaak wordt aangevoerd, wordt geacht in de andere zaak te zijn aangevoerd, tenzij het specifiek op de desbetreffende zaak betrekking heeft. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de Vpb waartoe onder meer [B.V. 1] en [B.V. 2] als dochtermaatschappijen behoren. [B] (de dga) houdt alle aandelen in belanghebbende.

2.2.

[B.V. 2] is in 2017 onder andere eigenaar van een woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) en een nabijgelegen garage aan de [adres 2] (de garage). [B.V. 2] verhuurt de woning vanaf 1 september 2008 aan de zoon van de dga, [C] (de zoon). De maandelijkse huur van de woning bedraagt € 1.200.

2.3.

Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel zijn de activiteiten van [B.V. 2] :

“De planning en ontwikkeling van onroerend goed, het uitvoeren van onroerend goed projecten voor eigen rekening of in opdracht van derden, alsmede de handel in, de huur en verhuur van onroerend goed, alles in de ruimste zin des woords.”

2.4.

[B.V. 2] verkoopt op 22 december 2017 de woning en de garage aan de zoon voor een bedrag van respectievelijk € 246.760 (= 62% van de WOZ-waarde voor 2017, waardepeildatum 1 januari 2016) en € 28.000 (= de WOZ-waarde voor 2017, waardepeildatum 1 januari 2016), in totaal € 274.760.

2.5.

Tot de gedingstukken behoort een brief van 22 juli 2019 van de Belastingdienst aan [Accountants- en belastingadvieskantoor] met betrekking tot de correctie van de aangiften in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 van de dga en zijn echtgenote (ten behoeve van het opleggen van conserverende aanslagen). Deze brief vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“(…) Verder valt op dat de WOZ-waarde 2018 is gestegen tot € 513.000 (WOZ-waarde 2017: € 398.000). Uit www.wozwaardeloket.nl maak ik op dat de WOZ-waardes van panden in de omgeving hoger zijn dan de WOZ-waarde van de [adres 1] . Zo zijn de WOZ-waardes 2017 voor de [adres 3] € 470.000 en [adres 4] € 493.000. De WOZ-waardes zijn hoger, terwijl de oppervlakten kleiner zijn. Oppervlakten: [adres 3] : 150m2, [adres 1] : 255m2 en [adres 4] : 140m2. (…)”

2.6.

De Inspecteur raakt medio 2019 naar aanleiding van de bezwaarprocedure over de aanslag Vpb 2015 van belanghebbende op de hoogte van de verkoop van de woning en de garage in 2017. De aangifte IB/PVV 2017 van de dga en meer specifiek de verkoop wordt daarom als één van de lopende punten tussen partijen op 9 maart 2020 besproken in een gesprek tussen de dga (mede als vertegenwoordiger van de belanghebbende) en de Inspecteur.

2.7.

De Inspecteur heeft bij e-mail van 18 maart 2020, voor zover van belang, het volgende geschreven:

“In verband met bezwaar vpb 2015 van [belanghebbende] / […] en de aanslagregeling 2017 en ib vader en zoon [de dga] heb ik een verzoek tot taxatie van woonhuis [adres 1] te [woonplaats] en de garage [adres 2] te [woonplaats] ingediend.”

2.8.

De taxateur van de Belastingdienst heeft bij e-mail van 27 maart 2020 op het verzoek van de Inspecteur als volgt gereageerd:

“Met de informatie die ik nu heb kom ik tot de volgende WEV’s:

Voor de WEV per 22/12/2017 kom ik uit op €870.000 voor het woonhuis en voor de garagebox op €44.000.

Voorde WEV per 31/12/2015 kom ik uit op €700.000 voor het woonhuis en voor de garagebox op €37.500.

Omdat ik moet uitgaan van metrages van de BAG (die vaak wel enigszins afwijken), heb ik

bouwtekeningen opgevraagd bij het Stadsarchief. Als eea nog gaat afwijken hoor je nog. Als ik voor de tijd dat jij alles definitief nodig hebt niks meer ontvang, dan blijft het dit.”

2.9

De Inspecteur verstuurt op 7 augustus 2020 aan de dga een brief waarin hij de fiscale gevolgen van de overdracht van de woning en garage voor de IB, Vpb, schenkbelasting en overdrachtsbelasting uiteenzet. Deze brief dient tevens als voornemen voor de (bij de aanslag) op te leggen correcties en de vergrijpboete. De brief luidt, voor zover van belang, als volgt:

Uw reactie op de waarde van € 914.000

Telefonisch heb ik u op 16 juli jl. aangegeven dat de taxateur op een totale waarde uitkomt van € 914.000. U komt hierop terug in uw mail van 17 juli jl. Inzake de waardering van de woning ultimo 2015 voor de conserverende aanslag inkomstenbelasting 2015, haalt u twee woningen aan die begin 2016, [adres 5] , en november 2017, [adres 6] , verkocht zijn. De WOZ-waarde 2017 (waardepeildatum 1 januari 2017) van [adres 5] bedroeg
€ 355.000 en de verkoopprijs ook. De WOZ-waarde 2018 (waardepeildatum 1 januari 2017) van [adres 6] bedroeg € 428.000 en de verkoopprijs € 375.000. U leidt hieruit af dat de WOZ-waarde eerder aan de hoge dan de lage kant is vastgesteld. U geeft vervolgens aan dat gezien de eenvormigheid van de woningen de WOZ-waarde een betrouwbare maatstaf is voor de woning. U vergelijkt hier echter appels met peren. Uit de achterliggende gegevens volgt dat de door u genoemde woningen aanzienlijk kleiner qua woonoppervlak en perceelgrootte zijn dan de woning.

[adres 1] : woonoppervlakte: 255m2 en perceelgrootte: 434m2

[adres 5] : woonoppervlakte: 136m2 en perceelgrootte: 243m2

[adres 6] : woonoppervlakte: 120m2 en perceelgrootte: 243m2

Van eenvormigheid is dus zeker geen sprake. Het is simpel te achterhalen dat deze woningen niet vergelijkbaar zijn met de woning. Mijns inziens is dit eerder een indicatie dat de WOZ-waarde van de woning te laag was. De WOZ-waarde is zoals bekend een indicatie van de waarde in het economische verkeer. Ook niet meer dan dat. Dat blijkt ook uit onderstaande.

Uw analyse is om een andere reden niet zuiver. Immers op het moment van verkoop is slechts de WOZ-waarde van het jaar van verkoop bekend. U gaat bij de [adres 5] en [adres 6] uit van de WOZ-waarde van het jaar volgend op het jaar van verkoop. Gemeentes hanteren de verkooptransacties voor de vaststelling van de WOZ-waarde. Het is dan ook niet vreemd dat bijvoorbeeld de WOZ-waarde 2017 van [adres 5] gelijk is aan de verkoopprijs van deze woning in 2016 ad € 355.000. In de bijlage heb ik vergelijking gemaakt van de WOZ-waarde van de diverse woningen aan de [straat] zoals bekend op de datum van verkoop, en de verkoopprijs. Hieruit volgt een ander beeld dan door u geschetst. De verkoopprijzen zijn op één uitzondering na allemaal (significant) hoger dan de WOZ-waarde.

Conclusie ten aanzien van waarde

Op basis van voorgaande kom ik tot de conclusie dat de waarde van de woning op de verkoopdatum d.d. 22 december 2017 ten minste € 870.000 bedroeg en € 44.000 voor de garage. Ik houd geen rekening met een afslag voor verhuur om het simpele feit dat de koper de huurder is en er dan geen sprake is van een waarde drukkende factor. Immers vervalt het huurcontract omdat de koper en verhuurder dezelfde persoon zijn, namelijk [de zoon].

De door mij aangehouden waarde wordt ook ondersteund door een door uzelf aangedragen waarderingsmethode (zie onder het kopje “Waarderingsmethode inzake het bezwaar vennootschapsbelasting 2015”).

Gevolgen voor de diverse belastingsoorten

Hierna ga ik in op de gevolgen voor de vennootschapsbelasting van [belanghebbende], de inkomstenbelasting van de [de dga], de schenkbelasting en de overdrachtsbelasting.

In het algemeen merk ik op dat als uitgangspunt voor transacties tussen gelieerde partijen de waarde in het economische verkeer geldt. Onzakelijke elementen die worden overeengekomen tussen gelieerde partijen dienen uit de gehanteerde prijs te worden geëlimineerd. In dit geval vindt er een transactie plaats tussen [B.V. 2] en [de zoon]. (…) [De dga] is 100% aandeelhouder en directeur van [belanghebbende]. Laatstgenoemde is 100% aandeelhouder van [B.V. 2] . [De dga] is tevens directeur van [B.V. 2] . Er is via de uiteindelijk aandeelhouder van [B.V. 2] (de verkoper), [de dga], sprake van gelieerdheid met [de zoon] (de koper). In dit geval dient de prijs dus aangepast te worden van in totaal € 274.760 (de prijs tussen gelieerde partijen) tot € 914.000 (de waarde in het economische verkeer).

Vennootschapsbelasting

[B.V. 2] heeft om haar indirect aandeelhouder, [de dga], te bevoordelen, tegen een te lage waarde de woning en de garage verkocht aan [de zoon]. Er is sprake van een uitdeling door [B.V. 2] aan [belanghebbende] die op haar beurt een uitdeling doet aan haar aandeelhouder [de dga]. Een uitdeling van winst aan een aandeelhouder kan worden omschreven als een bewuste vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder(s) als zodanig, die leidt tot een verarming van de vennootschap, waarbij de onttrekking van vermogen plaatsvindt uit winst of winstreserves, dan wel uit binnen afzienbare tijd te behalen winst. Voor een uitdeling is vereist dat er sprake is van dubbele bewustheid. Dat wil zeggen dat de vennootschap haar aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen en de aandeelhouder moet het voordeel als zodanig hebben willen aanvaarden. De bevoordelingsbedoeling kan worden afgeleid uit een groot verschil tussen het bij zakelijke verhoudingen overeen te komen bedrag en het overeengekomen bedrag (zie o.a. HR 24 februari 1988, nr. 23 776, BNB 1988/202 en HR 4 september 1996, nr. 31 067, BNB 1997/42). In dit geval wordt voldaan aan het vereiste van de dubbele bewustheid aangezien de gehanteerde prijs van in totaal € 274.760 een groot verschil laat zien met de prijs zoals overeengekomen in zakelijke verhoudingen van in totaal € 914.000. Gezien de grootte van het voordeel van € 639.240 moet worden aangenomen dat zowel de BV als [de dga] zich daarvan bewust waren. [B.V. 2] heeft zich een voordeel laten ontgaan met het oogmerk om (de zoon) van haar indirect aandeelhouder te bevoordelen. Een (vermomde) uitdeling raakt de winst van de vennootschap op grond van artikel 10 lid 1 onderdeel a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet. Dat wil zeggen dat het verschil tussen de gehanteerde prijs en de zakelijke prijs gecorrigeerd dient te worden. Ik ben dan ook voornemens om de winst in 2017 van [belanghebbende] te verhogen met € 639.240.”

2.10.

Tussen belanghebbende en de Inspecteur heeft op 5 oktober 2020 een hoorgesprek plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig: de dga, mede als vertegenwoordiger van belanghebbende, de gemachtigde, de heer [D] als tweede gemachtigde en namens de Belastingdienst de heer [E] (boete-fraudecoördinator) en de heer [A] (inspecteur). Tijdens het gesprek zijn partijen onder meer overeengekomen dat de verkoopprijs voor de woning en de garage wordt gecorrigeerd naar € 567.000, dat voor het verschil met de gehanteerde verkoopprijs van € 274.760 geen sprake zou zijn van een winstuitdeling en dat de koper voor dit verschil een hypothecaire geldlening verstrekt. Afgesproken wordt deze overeenstemming en de overeenstemming op andere punten vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst.

2.11.

Tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur heeft op 7 en 8 oktober 2020 een e-mailwisseling plaatsgevonden. De e-mail van belanghebbende van 7 oktober 2020 vermeldt het volgende:

“Mijn bespreking liep uit waardoor ik u niet meer kon bellen. Ik heb met de heer [D] overlegd en wij kwamen tot de conclusie dat het opleggen van een aanslag inkomstenbelasting 2017 tot behoud van rechten tegen de afspraak, niet gewenst en ook niet nodig is.

Wij hebben een compromis gesloten voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. De verwerking van het compromis voor de vennootschapsbelasting in een VSO kost tijd, omdat veel zaken in elkaar grijpen. De verwerking van het compromis voor de inkomstenbelasting is echter heel simpel, namelijk geen uitdeling in 2017. Dus als er verder geen correcties door te voeren zijn, kan de aangifte gewoon worden gevolgd. Het compromis kunnen we eenvoudig vastleggen in een VSO inkomstenbelasting, die vanwege de gemaakte afspraken heel beknopt kan zijn. Het betreft alleen de afgesproken waarde van EUR 567.000 voor de woning, met een hypothecaire lening voor het verschil met de koopprijs. En verder een conserverende aanslag 2015 gebaseerd op waarde [straat 2] van EUR 35.000 en waarde [straat] op EUR 398.000 en vervolgens intrekking bezwaar.

De VSO vennootschapsbelasting kan later uitgewerkt worden, waarbij het wellicht handig is even te wachten op de uitspraak van het Hof op 13 oktober. Niettemin is het wel verstandig alle basisafspraken even vast te leggen in een mail. Ik zal dat morgen ter hand nemen.”

2.12.

De e-mail van de Inspecteur van 8 oktober 2020 luidt als volgt:

“Zoals vanochtend telefonisch besproken kom ik terug op het afgelopen maandag gesloten compromis inzake “[de dga]”. Onderdeel van het compromis is de waarde van de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] . Tijdens het gesprek is de woonoppervlakte uitgebreid ter sprake gekomen. [De dga] heeft gezegd dat de woning vergelijkbaar is met [adres 5] met uitzondering van het feit dat er een garage bij de woning is getrokken. Op de garage is ook nog een verdieping gebouwd. De oppervlakte van de verbouwde garage is door [de dga] geschat op 2x12m2. De woning ( [adres 1] ) is verder qua oppervlakte gelijk aan nummer [adres 5] . Dat betekent dat de woning een oppervlakte zou hebben van 136m2+24m2=160m2. Uitgaande van deze oppervlakte hebben wij uitgaande van een aantal veronderstellingen zelfs nog een rekensom gemaakt van de waarde van de woning. [De dga] heeft tijdens de bespreking ook meerdere keren aangegeven dat de verbouwing “slechts” € 160.000 heeft gekost, in plaats van het hogere bedrag dat geactiveerd was. Ik heb mij bij het sluiten van het compromis mede op het aantal m2 van de woning gebaseerd.

Gisteren ontving ik van mijn taxateur een luchtfoto van de [adres 1] (zie onderstaand). Daarop is duidelijk te zien dat naast dat de garage is verbouwd (zijkant van de woning), er aan de achterkant ook een aanzienlijke uitbouw heeft plaatsgevonden. De woning ( [adres 1] ) is daarmee qua oppervlakte totaal niet te vergelijken met nummer [adres 5] en is aanzienlijk groter.

Bij het compromis heb ik mij dus gebaseerd op de verkeerde feiten zoals door [de dga] gepresenteerd. Er is dan ook geen compromis tot standgekomen.

Ik stel u in de gelegenheid om met een herzien nieuw compromisvoorstel te komen. Daarbij stel ik de volgende aanvullende voorwaarden:

1. een hogere waarde van de [adres 1] en garage dan het eerdergenoemde bedrag van € 567.000.

2. u gaat er mee akkoord dat ik een aanslag inkomstenbelasting 2017 aan [de dga] opleg met een correctie voor een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 639.240. Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst zal ik de aanslag verminderen.

3. (…).

Ik stel u in de gelegenheid om uiterlijk maandag 12 oktober met een voorstel te komen. Ik bekijk dan of ik het acceptabel vind. Indien dat niet het geval is handhaaf ik mijn correctie (inclusief boete) conform mijn voornemen van 7 augustus jl.”

2.13.

De gemachtigde van belanghebbende reageert op 9 oktober 2020 als volgt op de e-mail van de Inspecteur:

“Afgelopen maandag hebben wij na een lange sessie, waarin de lopende geschilpunten uitvoerig de revue zijn gepasseerd, compromissen gesloten voor verschillende belastingsoorten. De aanleiding was een hoorgesprek in verband met de boete bij primitieve aanslag.

Er is een compromis gesloten over de fiscale gevolgen van de overdracht van de woning [adres 1] te [woonplaats] , (...). Het compromis hield in:

Kwestie [straat]

 De prijs waarvoor de woning inclusief garage is verkocht wordt gecorrigeerd naar EUR 567.000. Voor het verschil met de gehanteerde overdrachtsprijs (EUR 274.760) verstrekt verkoper een hypothecaire geldlening van EUR 292.240 aan koper. Het belastbaar bedrag voor de VPB 2017 wordt gecorrigeerd met EUR 292.240. De voorgenomen heffing Inkomstenbelasting wegens verkapte winstuitdeling (AB-winst) en schenkbelasting vervallen. Over het verschil zal alsnog overdrachtsbelasting worden afgedragen.

(…)

Wij hechten eraan de afspraken van dit compromis na te komen en zullen dan ook geen nieuw compromisvoorstel doen. Wij zullen uitleggen waarom.

 De kwestie [straat] staat al meer dan een jaar op de agenda. Het pand is getaxeerd door uw collega die uitkwam op een waarde van EUR 914.000. Voor die taxatie heeft hij toegang tot alle openbare en overheidsinformatie. Bij die taxatie is echter geen rekening gehouden met het vigerende huurcontract.

 Wij hebben tijdens de bespreking uitdrukkelijk gesteld dat de huurovereenkomst een waarde drukkende werking heeft.

 Bij de transactie in 2017 is destijds uitgegaan van de waarderingsregels voor Box 3, te weten WOZ waarde gecorrigeerd voor de leegwaarderatio.

 Het is van algemene bekendheid dat de waarde van een verhuurde woning zich beweegt tussen 16 en 20 maal de jaarhuur. Uitgaande van een geïndexeerde huur komen we dan op een maximale waarde van EUR 1.362 X 12 X 20 = EUR 326.880

 Uiteindelijk is alles van verschillende kanten gewikt en gewogen en hebben we elkaar gevonden in een gecorrigeerde prijs van EUR 567.000. Voor [de dga] betekent dat een verkoopprijs die grofweg het dubbele is van de waarde in het economische verkeer van de verhuurde woning.

 Beide partijen hebben op alle fronten inschikkelijkheid betoond om tot een compromis te komen.

Naar onze mening kunt u dan niet achteraf op basis van een google-luchtopname concluderen dat er geen compromis tot stand is gekomen.

Van onze kant zullen wij uitvoering geven aan het compromis en wij geven u in overweging hetzelfde te doen. Overigens hoeft wat ons betreft geen energie gestoken te worden in een vaststellingsovereenkomst. De afspraken zoals hiervoor weergegeven zijn helder en eenvoudig uitvoerbaar.”

2.14.

Tot de gedingstukken behoort een intern verslag van de Belastingdienst van 23 november 2020. Dit verslag vermeldt, voor zover van belang, het volgende:

“Casus

Gesprek

Compromis en stuklopen compromis

Div overleg

“1.8.Beperkingen en/of bijzondere uitgangspunten

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing