Home

Gerechtshof Den Haag, 13-03-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:860, BK-24/589 en BK-24/590

Gerechtshof Den Haag, 13-03-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:860, BK-24/589 en BK-24/590

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/01725)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
13 maart 2025
Datum publicatie
28 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:860
Formele relaties
Zaaknummer
BK-24/589 en BK-24/590
Relevante informatie
Art. 13 Wet Vpb 1969

Inhoudsindicatie

Aanslagen Vpb 2018 en 2019. Art. 3, lid 2, art. 10, lid 3, art. 11, lid 4, en art. 23, lid 4, letters a en b, Verdrag Nederland-Brazilië. Belanghebbende ontvangt Interest on Net Equity (IoNE) uit haar deelneming in Brazilië. IoNE kwalificeert voor toepassing van het Verdrag Nederland-Brazilië als dividend en niet (tevens) als interest. Overeenstemming in MAP-besluit uit 2022 niet van belang voor onderhavig jaar, reeds omdat dit besluit eerst in werking treedt op het moment dat het op deugdelijke wijze is bekendgemaakt. Belanghebbende heeft recht op een tax sparing credit van 25%.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-24/589 en BK-24/590

in het geding tussen:

[X] B.V. (voorheen: [X-1] B.V.) te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigden: C.A.P.M. Prevaes en L.M. Hendriks)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 april 2024, nummers SGR 22/5044 en SGR 23/2709.

Procesverloop

Jaar 2018 (BK-24/589)

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 27.487.237 (de aanslag 2018). De aftrek elders belast is daarbij vastgesteld op € 3.967.518. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 84.452 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2018).

1.1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag 2018 en de beschikking belastingrente 2018 afgewezen.

Jaar 2019 (BK-24/590)

1.2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 23.442.113 (de aanslag 2019). De aftrek elders belast is daarbij vastgesteld op € 4.488.733. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 89.553 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2019).

1.2.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag 2019 en de beschikking belastingrente 2019 afgewezen.

Beide jaren

1.3.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroepen bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft griffierechten geheven van tweemaal € 365.

1.3.2.

De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

verhoogt de aftrek elders belast op de aanslag vennootschapsbelasting 2018 naar € 4.959.397 en vermindert de bij deze aanslag berekende belastingrente dienovereenkomstig;

-

verhoogt de aftrek elders belast op de aanslag vennootschapsbelasting 2019 naar € 5.610.915 en vermindert de bij deze aanslag berekende belastingrente dienovereenkomstig;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.147;

-

veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 353;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.370; en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 730 (2 x € 365) aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 januari 2025. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is in 2018 en 2019 de moedermaatschappij van een fiscale eenheid. [A B.V.] maakt als dochtermaatschappij deel uit van deze fiscale eenheid. Tezamen houden zij alle aandelen in [B Ltda] (de deelneming). De deelneming is gevestigd in Brazilië.

2.2.

Belanghebbende heeft in 2018 en 2019 van de deelneming inkomen ontvangen; op 19 december 2018 een bruto inkomen van $ 23.428.188 (€ 19.837.585), op 23 december 2019 een bruto inkomen van $ 17.852.532 (€ 15.946.880) en op 27 december 2019 een bruto inkomen van $ 7.273.143 (€ 6.496.778). Dit inkomen kwalificeert naar Braziliaans recht als “juros sobre o capital próprio” (in het Engels aangeduid als “Interest on Net Equity”, hierna ook: IoNE).

2.3.

Belanghebbende heeft in haar aangiften Vpb 2018 en 2019 in verband met de ontvangen IoNE een bedrag aan te verrekenen bronbelasting in aanmerking genomen van € 4.959.396 (25% van € 19.837.585) (2018), respectievelijk € 5.610.915 (25% van € 22.443.658 (= € 15.946.880 + € 6.496.778)) (2019). Belanghebbende heeft aldus het voorkomingspercentage (de zogeheten tax sparing credit) gehanteerd dat op grond artikel 23, lid 4, letter a, van het belastingverdrag Nederland-Brazilië1(het Verdrag) geldt voor ontvangen dividenden als bedoeld in artikel 10 van het Verdrag.

2.4.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen de in aanmerking genomen tax sparing credit gecorrigeerd met € 991.879 naar € 3.967.396 (2018), respectievelijk met € 1.122.821 naar € 4.488.733 (2019). De Inspecteur heeft aldus de tax sparing credit van 20% van toepassing geacht die op grond van artikel 23, lid 4, letter b, van het Verdrag geldt voor ontvangen interest als bedoeld in artikel 11 van het Verdrag.

2.5.

Op 27 augustus 2020 is in de Staatscourant het Besluit kwalificatie Braziliaanse interest on net equity2 gepubliceerd. In dit besluit staat onder meer het volgende:

“1. Inleiding

In de praktijk blijkt onduidelijkheid te bestaan over de kwalificatie van de Braziliaanse “Juros sobre o capital próprio” (in het Engels aangeduid met “Interest on net equity” dan wel “Allowance for corporate equity”) voor de toepassing van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federatieve Republiek Brazilië tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belastingen met betrekking tot het inkomen[1] (hierna: “het Belastingverdrag”). Deze kwalificatie is van belang in verband met de hoogte van de op basis van het Belastingverdrag door Nederland eventueel te verlenen tax sparing credit. In dit besluit wordt toegelicht hoe deze “Interest on net equity” voor de toepassing van het Belastingverdrag geduid moet worden.

1.1

Gebruikte begrippen en afkortingen

IoNE Interest on net equity

TSC Tax sparing credit

Wet Vpb Wet op de Vennootschapsbelasting 1969

2. Kwalificatie van IoNE

In Brazilië is het mogelijk om – naast regulier dividend – de aandeelhouders ook een IoNE te betalen. Dit is een vergoeding op basis van de omvang van het (netto) eigen vermogen. Naar Braziliaans civiel recht is deze vergoeding op één lijn te stellen met dividend. Voor Braziliaanse fiscale doeleinden wordt de vergoeding echter behandeld als interest. De betaling is aftrekbaar bij de betalende vennootschap en belast bij de aandeelhouder.

Voor Nederlandse fiscale doeleinden wordt de IoNE aangemerkt als een voordeel uit hoofde van aandelenbezit. In de situatie dat dit een voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling kwalificerend aandelenbezit betreft was hierop tot 1 januari 2016 de deelnemingsvrijstelling van artikel 13 Wet Vpb van toepassing. Per 1 januari 2016 is echter artikel 13, lid 17, Wet Vpb geïntroduceerd. Op grond van deze bepaling is de deelnemingsvrijstelling niet langer op de IoNE van toepassing, omdat de IoNE in Brazilië in aftrek kan worden gebracht op de winstgrondslag.[2]

Brazilië houdt op IoNE-betalingen een bronheffing in van 15%. Omdat de IoNE door de introductie van artikel 13, lid 17, Wet Vpb niet langer is vrijgesteld maar in de Nederlandse heffing wordt betrokken, en de ingehouden bronbelasting dus mogelijk verrekenbaar is, is de vraag opgekomen voor welke TSC uit het Belastingverdrag de IoNE in aanmerking komt. Uit artikel 23, lid 4, Belastingverdrag volgt dat recht bestaat op een TSC van 25% als sprake is van dividend als bedoeld in artikel 10 van het Belastingverdrag en een TSC van 20% als sprake is van interest als bedoeld in artikel 11 van het Belastingverdrag.

Om de hoogte van de TSC voor de IoNE te bepalen is het dus van belang of de IoNE voor de toepassing van het Belastingverdrag kwalificeert als dividend of als interest. Uit de tekst van artikel 10, lid 3, Belastingverdrag en artikel 11, lid 4, Belastingverdrag volgt dat daarvoor bepalend is de wijze waarop het bronland (het land van waaruit de betalingen worden gedaan) de inkomsten voor de belastingwetgeving behandelt. In Brazilië wordt de IoNE fiscaal behandeld als interest. Voor de toepassing van het Belastingverdrag wordt bij deze kwalificatie aangesloten. De IoNE kwalificeert voor de toepassing van het Belastingverdrag dus als interest. Dit betekent dat onder het Belastingverdrag voor de IoNE recht bestaat op een TSC van 20%.

(…)

[1] Trb. 1990, nr. 67.

[2] Zie ook Kamerstukken II 2015/16, 34 302, nr. 18, p. 25.”

2.6.

In het kader van de kwalificatie van de IoNE voor het Verdrag heeft op grond van artikel 25 van het Verdrag een onderlinge overlegprocedure plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is vastgelegd in het Besluit bevestiging kwalificatie Braziliaanse interest on net equity van 16 maart 20223(het MAP-besluit). Het MAP-besluit vermeldt – voor zover hier relevant – het volgende:

“JCP was introduced in Brazilian law (by Art. 9 of Lei nº 9249/1995) after conclusion of the Convention. Therefore, the Convention does not specifically address whether, under the Convention, JCP should be considered as a dividend as defined in paragraph 3 of Article 10, or as interest as defined in paragraph 4 of Article 11 of the Convention.

JCP is a remuneration that a company organized under Brazilian law can elect to pay to its shareholders on the basis of the net equity of the company. Since JCP is calculated on the basis of the net equity of the company and paid to shareholders only in the existence of profits of the current period, accumulated earnings or profit reserves of previous periods, it could raise doubts whether it can be qualified as a dividend (Art. 10 of the Convention) or interest (Art. 11).

After discussing the issue, among other reasons, the competent authorities considered that the following elements should be taken into consideration for the qualification of JCP.

First, JCP is treated as interest for Brazilian tax purposes, meaning that JCP is deductible for the payer and taxable with the payee for corporate income tax (in Portuguese: Imposto de Renda das Pessoas Jurídicas) and social contribution on the net profits (in Portuguese: Contribuição Social Sobre o Lucro Líquido) purposes, and that withholding tax is levied on JCP.

Second, Art. 10(3) and Art. 11(4) of the Convention read as follows:

Art. 10 Dividends – 3. The term ‘dividends’ as used in this Article means income from shares, ‘jouissance’ shares or ‘jouissance’ rights, mining shares, founders’ shares or other rights, not being debt-claims, participating in profits, as well as income from other corporate rights which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident.

Art. 11 Interest – 4. The term ‘interest’ as used in this Article means income from government securities, bonds or debentures, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in profits, and debt-claims of every kind as well as other income assimilated to income from money lent by the taxation law of the Contracting State in which the income arises.

Thus, in specific cases, the Convention indicates that the qualification should follow the taxation treatment of the residence country of the company making the distribution of dividends or the residence country of the payer of the interest.

Considering the above, the Competent Authorities wish to clarify the treatment of JCP under the Convention. The Competent Authorities have agreed that for the purpose of applying the Convention, in accordance with Brazilian tax law, JCP is considered interest within the meaning of paragraph 4 of Article 11 of the Convention.”

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing