Home

Gerechtshof Den Haag, 01-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:922, BK-24/240

Gerechtshof Den Haag, 01-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:922, BK-24/240

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/01806)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 april 2025
Datum publicatie
28 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:922
Formele relaties
Zaaknummer
BK-24/240
Relevante informatie
Art. 10.21 WMB, Artikel 12 Wet OB 1968, Artikel 24bb Uitv.besl. OB 1968

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verleent diensten tegen bezwarende titel. Geen optreden als overheid. Verleggingsregeling mist toepassing. Beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur afgewezen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/240

in het geding tussen:

(gemachtigde: P. van Barneveld)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 februari 2024, nummer SGR 23/1031.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 op aangifte omzetbelasting voldaan.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Van belanghebbende is geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 559 griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 14 januari 2025 een nader stuk met bijlage ingediend. De Inspecteur heeft op 7 februari 2025 een nader stuk ingediend. Belanghebbende heeft op 17 februari 2025 een pleitnota met bijlagen ingediend.

1.5.

Het hoger beroep is ter zitting van 19 februari 2025 behandeld. Partijen zijn verschenen. Met toestemming van partijen is tegelijkertijd behandeld het hoger beroep van de gemeente […] (nummer BK-24/242). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Gemeenten zijn op grond van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer (de Wm) verplicht om ten minste eenmaal per week huishoudelijke afvalstoffen (met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen) in te zamelen bij elk binnen hun grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.

2.2.

Op basis van het Besluit beheer verpakkingen 2014 (Bbv) zijn producenten en importeurs (het verpakkend bedrijfsleven) verantwoordelijk voor de gescheiden inname of de inname en nascheiding van de door hen in Nederland in de handel gebrachte verpakkingen en de door hen geïmporteerde verpakkingen waarvan zij zich in een kalenderjaar hebben ontdaan. Het verpakkend bedrijfsleven is verder verplicht om bepaalde doelstellingen te halen met betrekking tot hergebruik en andere nuttige toepassingen van de door hem in de handel gebrachte of geïmporteerde verpakkingen.

2.3.

In artikel 9 Bbv is bepaald dat het verpakkend bedrijfsleven gezamenlijk uitvoering kan geven aan de verplichtingen die zijn opgenomen in dat besluit. Van deze mogelijkheid is gebruikgemaakt. Daartoe is de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (Stichting A) opgericht.

2.4.

Om praktisch uitvoering te kunnen geven aan de verplichtingen van het Bbv heeft het verpakkend bedrijfsleven een raamovereenkomst gesloten met het toenmalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de jaren 2013 tot en met 2022 (de Raamovereenkomst 2013-2022). De Raamovereenkomst 2013-2022 heeft betrekking op de verpakkingsmaterialen glas, papier en karton, hout, metalen en kunststof en is het vervolg alsook een aanvulling op de raamovereenkomst voor de jaren 2008 tot en met 2012 (Raamovereenkomst 2008-2012).

2.5.

Uit de Raamovereenkomst 2008-2012 volgt dat Stichting A de administratie voor het fonds uitvoert en dat VNG, VROM en het verpakkend bedrijfsleven een uitvoeringsprotocol zullen vaststellen, waarin wordt opgenomen onder welke voorwaarden en op welke wijze betaling uit het fonds zal plaatsvinden. Hiertoe is het zogeheten Uitvoerings- en Monitoringsprotocol (UMP) vastgesteld.

2.6.

In de Raamovereenkomst 2013-2022 is bepaald dat het verpakkend bedrijfsleven zorgt voor een robuust en toereikend financieringsstelsel dat voorziet in een fonds (het fonds), waaruit alle benodigde activiteiten voor het uitvoeren van die overeenkomst worden betaald. Artikelen 6 en 7 van deze overeenkomst luiden als volgt:

Artikel 6. Vergoeding voor inzameling van kunststof

1. Gemeenten krijgen een vergoeding vanuit het fonds, als bedoeld in artikel 2, voor alle benodigde kosten die ze moeten maken voor de uitvoering van deze overeenkomst.

2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, zal alleen gegeven worden voor kunststof verpakkingsafval dat voldoet aan hergebruiksnormen als bedoeld in artikel 9, zesde en zevende lid.

Artikel 7. Berekening van vergoeding voor inzameling van kunststof

1. Ter bepaling van de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt een drietal kostenstudies gedaan waarbij apart wordt gekeken naar het inzamelen en het sorteren.

2. De kostenstudies, bedoeld in het eerste lid, worden elk uitgevoerd door een onafhankelijke, deskundige organisatie die door elk van de partijen goedgekeurd moet worden.

3. De eerste kostenstudie stelt de gemiddelde kosten vast die in 2012 worden gemaakt voor de inzameling van kunststof. Op basis van deze kosten vindt in 2013 de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, plaats. De vergoeding voor inzamelen in 2013 kan voor een gemeente niet hoger zijn dan de vergoeding in 2012 voor bronscheiding (per kg ingezameld materiaal).

4. De eerste kostenstudie, bedoeld in het derde lid, wordt verricht door onderzoek te doen naar de kosten die door 20-30 verschillende representatieve gemeenten (of zoveel als nodig is om tot een statistisch verantwoorde representatieve steekproef te komen) worden gemaakt. Bij de representatieve gemeenten zitten in ieder geval gemeenten uit de volgende categorieën:

a. Inzameling door bronscheiding en met nascheiding (2 of 3 uit gebied Omrin);

b. Verschillen in stedelijkheidsklasse;

c. Inzameling met een haalsysteem en met een brengsysteem;

d. Inzameling met een eigen dienst en uitbesteed.

5. Een tweede kostenstudie onderzoekt de mogelijkheden om de kosten voor inzameling, sortering en vermarkting van kunststof verpakkingsafval naar een zo laag mogelijk niveau te brengen. Dit gebeurt door een internationale vergelijking en een marktvergelijking. De studie moet reëel zijn voor de Nederlandse marktsituatie en rekening houden met de kosten die gemaakt moeten worden door de verschillende gemeenten en de te behalen streefpercentages.

6. De kostprijs die uit de tweede kostenstudie komt, is de vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor 2018. De vergoeding voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 wordt vastgesteld door het verschil tussen de vergoeding in 2018 en 2013 in gelijke jaarlijkse stappen te overbruggen.

7. Een derde kostenstudie wordt uitgevoerd in 2018 en is een herhaling van de tweede kostenstudie, maar dan geactualiseerd naar de situatie in 2018. De vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor 2022 wordt hierdoor vastgesteld. De vergoeding voor de jaren 2019, 2020, en 2021 ontstaat door het verschil tussen de vergoeding in 2022 en 2018 in gelijke jaarlijkse stappen te overbruggen.

8. Een Bonus/malus systeem kan een onderdeel zijn van de vergoedingensystematiek.

9. De vergoedingensystematiek wordt op basis van bovenstaande kostenstudies verder uitgewerkt in een werkgroep waarin vertegenwoordigers van partijen deelnemen.”

2.7.

In het addendum bij de Raamovereenkomst 2013-2022 is opgenomen dat het verpakkend bedrijfsleven op grond van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (de voorloper van het Bbv) verplicht is om de door hem op de markt gebrachte hoeveelheid verpakkingen en de hoeveelheid ingezameld en hergebruikt verpakkingsafval te registreren en te monitoren. Tevens is vermeld dat dit in opdracht van Stichting A wordt uitgevoerd door Stichting Nedvang (Stichting N). In het addendum staat verder, voor zover van belang:

2 Financiën

2.1

Minimum vergoeding

Om gemeenten zekerheid te bieden tot het maken van investeringen, krijgen gemeenten voor de looptijd van de raamovereenkomst een minimumvergoeding. Deze vergoeding bedraagt 95% van het bedrag van de kostenstudie 2018 (zie artikel 7 lid 5,6 Raamovereenkomst). Deze kostenstudie is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.

2.2.

Vergoedingen 2013 en 2014

De vergoedingen zijn in gezamenlijk overleg vastgesteld. De basis hiervoor is een kostenstudie naar de gemiddelde kosten voor 2012. Dit is door PwC vastgesteld op € 389 per ton (artikel 7 lid 1 Raamovereenkomst).

Om de overgang van het nieuwe vergoedingen geleidelijk te laten verlopen wordt onderzocht of vanuit de resterende middelen van het Afvalfonds een transitiebedrag van € 30 per ton kan worden vrijgemaakt. Op dit moment is het onzeker of deze claim binnen de subsidiebeschikking van het Afvalfonds past. Partijen spreken daarom af het risico in 2013 te delen. In geval de subsidiebeschikking niet wordt toegekend dragen partijen een gedeeld risico van € 15 per ton. Voor vergoeding van 2014 is geen transitiebedrag vanuit het Afvalfonds opgenomen. Het bedrijfsleven draagt het volledige risico. Indien voor de vergoeding van 2014 ook een transitiebedrag vanuit het Afvalfonds vrijkomt, delen bedrijfsleven en gemeenten het voordeel à € 15 per ton.”

2.8.

Per 1 juli 2020 dragen gemeenteraad en burgemeester en wethouders op grond van artikel 1 van het Besluit van 18 juni 2020, houdende implementatie van enkele bepalingen van Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PbEU L 150/109) (Besluit gescheiden inzameling huishoudelijke afvalstoffen) (het Besluit) zorg voor gescheiden inzameling van ten minste de volgende bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen:
a. bioafval, b. papier, c. metaal, d. kunststof, e. glas, f. textiel, g. gevaarlijke afvalstoffen en h. afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Voor zover hier van belang geldt een uitzondering voor metaal, kunststof en glas indien aan de voorwaarden uit artikel 10, derde lid, onder a, kaderrichtlijn afvalstoffen is voldaan. Dit houdt in dat gescheiden inzameling van metaal, kunststoffen en glas niet hoeft als het niet-gescheiden inzamelen ervan niet van invloed is op het potentieel ervan om overeenkomstig artikel 4 voorbereiding voor hergebruik, recycling of andere behandelingen voor nuttige toepassing te ondergaan en een output van die handelingen oplevert waarvan de kwaliteit vergelijkbaar is met die welke door middel van gescheiden inzameling wordt bereikt.

2.9.

Voor de jaren 2020 tot en met 2029 is ter aanvulling en opvolging van de Raamovereenkomst 2013-2022 tussen VNG en Stichting A de Ketenovereenkomst Verpakkingen 2020-2029 gesloten. De Ketenovereenkomst vermeldt dat het verpakkend bedrijfsleven een producentenverantwoordelijkheid kent op grond van het Bbv aangaande de door hem op de markt gebrachte verpakkingen, waaraan het deels collectief uitvoering geeft via Stichting A en dat gemeenten een zorgplicht kennen op grond van de Wm voor de inzameling van huishoudelijk afval, waaronder huishoudelijk verpakkingsafval en gemeenten daarmee het verpakkend bedrijfsleven faciliteren bij het invullen van zijn producentenverantwoordelijkheid. Verder wordt vermeld dat VNG en Stichting A in 2019 het Platform Ketenoptimalisatie (PKO) hebben opgestart om flexibeler te kunnen inspelen op ontwikkelingen binnen de verpakkingsketens en afspraken te kunnen maken over oplossingen voor reeds geïdentificeerde en toekomstige knelpunten. VNG en Stichting A hebben binnen het PKO afspraken gemaakt over onder meer aanpassing van de ketenregie met betrekking tot het sorteren en recyclen van Nederlands huishoudelijk kunststof verpakkingsafval en drankenkartons in aanvulling op de bepalingen hieromtrent in de Raamovereenkomst 2013-2022. Concreet zijn VNG en Stichting A in de Ketenovereenkomst overeengekomen dat gemeenten voor wat betreft kunststof verpakkingsafval, metalen verpakkingsafval en drankenkartons de mogelijkheid hebben om in plaats van het ketenregiemodel zoals neergelegd in artikel 8 van de Raamovereenkomst 2013-2022 te kiezen voor het bronscheidingsmodel of het nascheidingsmodel. Voor de verpakkingsmaterialen glas, hout en papier/karton worden de afspraken uit de Raamovereenkomst 2013-2022 gecontinueerd.

2.10.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2020 tot en met 2029 een nieuwe deelnemersovereenkomst gesloten met Stichting N, waarmee zij zich wederzijds verplichten – elk voor de hen toebedeelde rol – te houden aan het bepaalde in de Ketenovereenkomst en de Raamovereenkomst 2013-2022, alsmede de in dat kader genomen besluiten van Stichting A en de VNG in het PKO. Dit houdt in dat belanghebbende per materiaalsoort zorgt voor de gescheiden inzameling van verpakkingsafval dan wel de inzameling en nascheiding van verpakkingsafval zodat producenten en importeurs aan hun verplichtingen uit hoofde van het Bbv kunnen voldoen. Belanghebbende doet vervolgens aan Stichting N elektronisch opgave van alle ingezamelde verpakkingsmaterialen. Stichting N controleert deze opgave en legt een geaccordeerde opgave van belanghebbende voor aan Stichting A ter vergoeding van de kosten van belanghebbende. Belanghebbende mag dienstverleners inschakelen voor het vervullen van haar verplichtingen, maar zij blijft jegens Stichting N verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van haar verplichtingen.

2.11.

Belanghebbende is voor wat betreft kunststof verpakkingsafval, metalen verpakkingsafval en drankenkartons (PMD) vanaf 1 februari 2020 overgegaan op het nascheidingsmodel zoals genoemd in de Ketenovereenkomst. Dit model houdt in dat belanghebbende zorgdraagt voor de inzameling van afval en haar afval aanbiedt bij een door of namens Stichting A gecontracteerde nascheider, al dan niet zijnde een samenwerkingsverband van gemeenten. Belanghebbende ontvangt met ingang van 2021 van Stichting A, dan wel via de door of namens Stichting A gecontracteerde nascheider, een inzamelvergoeding, gebaseerd op de gebleken kosten voor het op kostenefficiënte wijze inzamelen van het gewichtsaandeel na te scheiden PMD in het voor nascheiding geschikte afval van Nederlandse huishoudens. Belanghebbende ontvangt geen vergoeding voor post-collection activiteiten met betrekking tot PMD. Onder post-collection activiteiten wordt verstaan: nascheiding, opslag, overslag, transport, sortering, vermarkting en recycling.

2.12.

Belanghebbende heeft in 2020 van Stichting A vergoedingen ontvangen voor de inzameling en aanbieding van glas, papier en karton bij een door Stichting A aangewezen recyclebedrijf, en voor de administratie van het verpakkingsafval alsmede voor de rapportage in WasteTool van het aangeboden glas, papier en karton. Belanghebbende heeft over deze vergoedingen de in geschil zijnde omzetbelasting voldaan.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is geduid als eiseres:

“16. Vaststaat dat eiseres met ingang van 1 februari 2020 voor PMD is overgegaan van het ketenregiemodel naar het nascheidingsmodel. Dit betekent dat eiseres vanaf die datum voor zowel glas, papier als PMD alleen nog de inzameling (en niet ook de nascheiding) verzorgt voor het verpakkend bedrijfsleven. Naar de rechtbank begrijpt, wordt vanaf die datum het PMD ook niet meer gescheiden ingezameld. Eiseres haalt enkel het afval op – waarin het PMD is begrepen – en levert dit af bij een nascheider.

17. De vraag is of eiseres met de inzameling van huishoudelijk verpakkingsafval als belastingplichtige optreedt en in die hoedanigheid belastbare diensten verricht aan Stichting A.

18. Artikel 9, eerste lid, tweede alinea, van de Richtlijn 2006/112/EG (btw-richtlijn) bepaalt dat als „economische activiteit” worden beschouwd, alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of dienstverrichter, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmede gelijkgestelde beroepen.

19. Van een economische activiteit in de zin van voornoemde bepaling is enkel sprake wanneer een activiteit tot gevolg heeft dat een van de belastbare feiten als bedoeld in artikel 2 van de btw-richtlijn zich voordoet. [19]

20. Om te kunnen bepalen of de onder 17 vermelde inzameling door eiseres, in de onderhavige omstandigheden, een economische activiteit vormt in de zin van artikel 9, eerste lid, tweede alinea, van de btw-richtlijn, moet daarom in de eerste plaats worden vastgesteld of eiseres in dat kader een dienst verricht in de zin van artikel 2, eerste lid, letter c, van btw-richtlijn.

21. Het inzamelen van huishoudelijk afval – waaronder begrepen huishoudelijk verpakkingsafval – kan niet anders worden aangemerkt dan als een dienst. Hierbij zij opgemerkt dat de inzameling van huishoudelijk verpakkingsafval onontbeerlijk is voor de inname en de recycling van dat verpakkingsafval door het verpakkend bedrijfsleven. Op grond van de deelnemersovereenkomst ontvangt eiseres in 2020 een vergoeding van het verpakkend bedrijfsleven voor alleen de inzameling van glas (garantievergoeding met transportvergoeding) en papier (garantievergoeding met transportvergoeding of een registratievergoeding) en ontvangt zij vanaf 2021 ook een vergoeding voor het op kostenefficiënte wijze inzamelen van het gewichtsaandeel na te scheiden kunststof en metalen verpakkingsafval en drankenkartons in het voor nascheiding geschikte afval van Nederlandse huishoudens. De door eiseres ontvangen vergoedingen van het verpakkend bedrijfsleven houden dus rechtstreeks verband met de inzameling van het huishoudelijk verpakkingsafval. Aldus bestaat er tussen eiseres en het verpakkend bedrijfsleven een rechtsbetrekking waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door eiseres ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan het verpakkend bedrijfsleven verleende dienst. Eiseres verricht derhalve aan het verpakkend bedrijfsleven een dienst onder bezwarende titel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, letter c, van de btw-richtlijn.

22. Uit het feit dat er sprake is van een dienst onder bezwarende titel in de zin van artikel 2, eerste lid, letter c, van de btw-richtlijn volgt echter niet zonder meer dat er sprake is van belastingplicht c.q. een economische activiteit in de zin van artikel 9, eerste lid, van de btw-richtlijn.[20]

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU volgt dat, om vast te stellen of een dienstverrichting is verricht tegen vergoeding, zodat zij moet worden aangemerkt als een „economische activiteit”, alle omstandigheden waaronder zij plaatsvindt moeten worden onderzocht. Hierbij kunnen onder meer de omvang van de clientèle en het bedrag van de opbrengsten in aanmerking worden genomen. Ook kunnen de omstandigheden waarin de betrokkene de betrokken dienst verricht, worden vergeleken met de omstandigheden waarin dit type economische activiteit in de regel wordt verricht. [21]

23. Eiseres heeft gesteld dat uit 10.21 van de Wm volgt dat de inzameling van huishoudelijk afval – waaronder begrepen huishoudelijk verpakkingsafval - is voorbehouden aan gemeenten. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De inzameling van huishoudelijk afval is op zichzelf niet voorbehouden aan gemeenten. Wel is ingevolge artikel 10.24, eerste lid, onder a, van de Wm aan de gemeenten voorbehouden om de inzameldienst(en) aan te wijzen. De inzameldienst kan een (inter)gemeentelijke inzameldienst of een particulier inzamelbedrijf zijn. De aangewezen inzamelaar(s) mag/mogen vervolgens de huishoudelijke afvalstoffen inzamelen. Verder is niet gesteld of gebleken dat de vergoeding die eiseres ontvangt van het verpakkend bedrijfsleven zodanig laag is dat er in feite geen reëel verband is tussen die vergoeding en de aan het verpakkend bedrijfsleven verrichte diensten. Ook overigens zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat er geen sprake is van een economische activiteit. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat er sprake is van een economische activiteit.

24. Artikel 13, eerste lid, van de btw-richtlijn, luidt:

„De staat, de regio’s, de gewesten, de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als belastingplichtigen aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.

Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, moeten zij daarvoor als belastingplichtige worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot een verstoring van de mededinging van enige betekenis zou leiden.

De publiekrechtelijke lichamen worden in elk geval als belastingplichtige beschouwd voor de in bijlage I genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn.”

25. De inzameling van huishoudelijk afval wordt niet genoemd in bijlage I bij de btw-richtlijn. Die opsomming is echter niet uitputtend. Er is sprake van een handelen als overheid als voldaan is aan de volgende drie voorwaarden:

- het gaat om een publiekrechtelijk lichaam;

- het publiekrechtelijk lichaam handelt onder een specifiek voor haar geldend regime;

- het publiekrechtelijk lichaam treedt niet in concurrentie met privaatrechtelijke marktpartijen.

26. Eiseres is een publiekrechtelijk lichaam. Vaststaat dat eiseres op grond van artikel 10.21 van de Wm een zorgplicht heeft dat het huishoudelijk afval – waaronder begrepen huishoudelijk verpakkingsafval – wordt ingezameld. In zoverre is sprake van een overheidstaak. Hierop richt zich evenwel niet het geschil. Eiseres stelt dat het inzamelen van het huishoudelijk verpakkingsafval ook een overheidstaak vormt. Ter onderbouwing van die stelling wijst eiseres onder meer op de Wm en het Afvalbesluit. In het Afvalbesluit is per 1 juli 2020 geregeld dat onder de zorgplicht van de gemeente tot het inzamelen van huishoudelijk afval ook de zorg valt voor de gescheiden inzameling van bioafval, papier, metaal, kunststof, glas, textiel, gevaarlijke afvalstoffen en afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Alhoewel dit inderdaad een verruiming van de taakstelling is voor de gemeenten zoals beschreven in de Wm en het Afvalbesluit namelijk het gescheiden inzamelen (dan wel nascheiden) van huishoudelijk afval, heeft dit geen invloed op de taak/verplichting die in het Bbv wordt toegewezen aan het verpakkend bedrijfsleven (private marktpartijen). Hun taakstelling zag en blijft zien op het inzamelen van verpakkingsafval. Deze taakstelling blijft daardoor ongewijzigd en deze (ongewijzigde) toewijzing maakt dan ook dat er geen sprake kan zijn van een ‘specifiek’ voor eiseres geldend juridisch regime (dit juridische regime, taakstelling of verplichting bestaat, zoals vastgesteld, ook – althans waar bedoelde werkzaamheden zien op verpakkingsmaterialen – voor het verpakkende bedrijfsleven en kan in zoverre niet als specifiek voor de overheid worden aangemerkt). Dat eiseres pas per 1 februari 2020 is overgegaan op het nascheidingsmodel met betrekking tot PMD is gelet op voorgaande verder niet relevant en behoeft geen afzonderlijke behandeling meer. Eiseres handelt met betrekking tot de in geding zijnde activiteiten derhalve niet als overheid in de zin van de btw-regelgeving.

27. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een belaste dienst van eiseres aan het verpakkend bedrijfsleven.

28. Eiseres heeft subsidiair een beroep gedaan op de verleggingsregeling. Zij heeft hierbij gewezen op de website van de belastingdienst, waarop wordt vermeld:

“De verleggingsregeling geldt als u:

- resten, afval en halffabricaten van metalen levert

- materialen voor hergebruik levert (bijvoorbeeld glas of papier)

- deze afvalmaterialen verwerkt (bijvoorbeeld scheiden, snijden of samenpersen)”

29. Het beroep op de verleggingsregeling faalt. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen verricht eiseres met de inzameling van glas, papier en afval waarin PMD is begrepen een dienst aan het verpakkend bedrijfsleven. Het gaat hier dus niet om een dienst aan een nascheider of afvalverwerker bestaande uit de levering van resten, afval, halffabrikaten van metaal en materialen voor hergebruik.

30. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

(…)

[19] HvJ 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 21 (gemeenten Borsele).

[20] HvJ 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 28 (gemeenten Borsele).

[21] HvJ 12 mei 2016, C-520/14, ECLI:EU:C:2016:334, r.o. 29, 30 en 31 (gemeenten Borsele).”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing