Gerechtshof Den Haag, 21-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:956, BK-23/728
Gerechtshof Den Haag, 21-01-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:956, BK-23/728
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 januari 2025
- Datum publicatie
- 20 mei 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:10836, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BK-23/728
- Relevante informatie
- Art. 1a SW, Art. 63 AWR, Art. 32 SW, Art. 1 EP EVRM, Art. 14 EVRM
Inhoudsindicatie
Art. 4:960 BW (oud). Art. 4:1167 (oud) BW. Art. 128 Overgangswet nieuw BW. Art. 4:63 BW. Art. 1a, lid 1, onderdeel d, SW 1956. Art. 32, lid 1, SW 1956. De vader van belanghebbende is in 1995 overleden, de moeder in 2019. Belanghebbende woonde na overlijden vader met zijn moeder in de woning. Beroep op legitieme nalatenschap vader. Nalatenschap vader is niet verdeeld. Geen schuldig gebleven erfdeel (van belangh.) uit nalatenschap vader. Geen recht op partnervrijstelling. Geen schending art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM. Beroep op gelijke behandeling adoptief kinderen verworpen. Ook een adoptief kind is bloedverwant in rechte lijn.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/728
in het geding tussen:
en
(vertegenwoordiger: […] )
inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 23 juni 2023, nummer SGR 22/2882.
Procesverloop
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 99.427(de aanslag). Bij gelijktijdig genomen beschikking is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd van € 385.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belaste verkrijging van € 92.583. De verzuimboete is verminderd tot nihil.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 136 geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 29 november 2024 een nader stuk ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 10 december 2024. Partijen zijn verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
[A] (erflaatster) is op [overlijdensdatum 1] 2019 overleden. Erflaatster was tot het overlijden van [B] , haar echtgenoot (erflater), in gemeenschap van goederen gehuwd. Erflater is overleden op [overlijdensdatum 2] 1995. Erflater en erflaatster hadden twee kinderen, belanghebbende en zijn broer, [C] .
Bij testament heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt en erflaatster tot zijn enig erfgenaam benoemd. Tot de nalatenschap behoort de echtelijke woning [adres] te [woonplaats] (de woning). Belanghebbende en zijn broer hebben in de nalatenschap van erflater een beroep gedaan op hun legitieme portie.
Bij testament heeft erflaatster belanghebbende en zijn broer ieder tot de helft benoemd tot haar erfgenamen.
Erflaatster woonde tot haar overlijden in de woning samen met belanghebbende. Op 30 maart 1998 is de woning, bestaande uit een woonhuis met garage, ondergrond en bijbehorende grond door een taxateur van de Belastingdienst Registratie en Successie voor de heffing van het successierecht over de nalatenschap van erflater getaxeerd op ƒ 275.000 per 15 april 1997.
Belanghebbende heeft op 5 juli 2021 en op 1 november 2021 aangiften erfbelasting ingediend. Hij heeft daarin vermeld dat erflaatster aan hem en zijn broer een schuld had van € 294.615 en heeft tevens een beroep gedaan op de partnervrijstelling als bedoeld in artikel 1a, lid 1, van de Successiewet 1956 (SW 1956).
De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op 22 december 2021. De omvang van de nalatenschap is vastgesteld op:
De woning € 295.000
De banktegoeden € 22.700
De schuld “schuldig gebleven erfdeel” € 67.614 -
Kosten begrafenis € 10.000 -
Saldo van de nalatenschap € 240.086
Verkrijging van belanghebbende 1/2 € 120.043
Vrijstelling € 20.616
Belaste verkrijging € 99.427
Erfbelasting á 10% € 9.942.
De schuld “schuldig gebleven erfdeel” heeft de Inspecteur in het voornemen tot afwijking van de aangifte van 18 augustus 2021 als volgt toegelicht:
“U hebt in de aangifte vermeld dat de overledene een schuld van € 294.615 had aan de erfgenamen van haar overleden echtgenoot. Volgens mijn gegevens is die schuld € 67.595. Ik baseer mij daarbij op de aangifte erfbelasting voor de eerder overleden partner.
In de aangifte van de vooroverleden echtgenoot, overleden [overlijdensdatum 2] 1995 is een saldo aangegeven van € 63.498 (fl. 139.933). De erfgenamen waren de echtgenote en 2 kinderen. Het erfdeel per kind was € 14.111.
Berekening schuldig gebleven erfdeel
Erfdeel per kind € 14.111
Erbij: 23 jaar en 3 maanden rente 6% € 19.696
Totale schuld per kind € 33.807
Totale schuld in nalatenschap moeder € 67.614”
De Inspecteur heeft de toepassing van de partnervrijstelling geweigerd omdat belanghebbende bloedverwant is in de eerste lijn als bedoeld in artikel 1a, lid 1, onderdeel d, SW 1956 en de partnervijstelling dan niet van toepassing is. Bij gelijktijdig genomen beschikking is een verzuimboete opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd.
De omvang van de nalatenschap is vastgesteld op:
De woning € 295.000
De banktegoeden € 14.844
De schuld “schuldig gebleven erfdeel” € 73.446 -
Kosten begrafenis € 10.000 -
Saldo van de nalatenschap € 226.398
De verkrijging van belanghebbende € 113.199
Vrijstelling € 20.616
Belaste verkrijging € 92.583
Erfbelasting á 10% € 9.258.
De partnervrijstelling heeft de Inspecteur wederom niet verleend. De verzuimboete is verminderd tot nihil.
De aanslag erfbelasting inzake de nalatenschap van erflater is destijds als volgt vastgesteld.
Woning |
ƒ 150.000 |
|
Roerend |
ƒ 3.000 |
|
Bank |
ƒ 196.510 |
|
Kas |
ƒ 200 |
|
Vordering |
ƒ 208.312 |
|
Onderneming |
ƒ 259.830 - |
|
ƒ 298.192 |
||
Belastingschuld |
ƒ 4.220 |
|
Nalatenschap |
ƒ 293.972 |
ƒ 146.986 |
Begrafeniskosten |
ƒ 7.051 |
|
Saldo nalatenschap |
ƒ 139.935 |
Kinderen
Legitieme portie ieder 2/9e gedeelte |
ƒ 31.096 |
Vrijstelling |
ƒ 15.310 |
Schuldig |
ƒ 15.786 á 5% = ƒ 789 |
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“Schuld “schuldig gebleven erfdeel”
(…)
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de schuld “schuldig gebleven erfdeel” te laag is vastgesteld. Voor het vaststellen van de schuld “schuldig gebleven erfdeel” moet worden uitgegaan van de waarde van de woning in het economisch verkeer. Verweerder heeft deze vastgesteld op de getaxeerde waarde van ƒ 275.000. Dat de waarde van de woning ten tijde van het overlijden van erflater hoger was, zoals eiser ter zitting heeft gesteld, heeft eiser niet met stukken onderbouwd. De stelling van eiser dat de schuld met 6% per jaar moet worden vermeerderd, faalt. In het testament van erflaatster is geen renteclausule opgenomen betreffende de rente die moet worden berekend over de schuldig gebleven erfdelen. Ook is er geen notariële renteovereenkomst bekend. Dit heeft als gevolg dat alleen de nominale schuld in mindering kan worden gebracht. Dat bij het opleggen van de aanslag per abuis met 6% rente per jaar is gerekend, doet daar niet aan af en heeft eiser niet benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag erfbelasting naar het juiste bedrag opgelegd.
Hardheidsclausule
13. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat het niet toepassen van de partnervrijstelling in zijn geval onredelijk en onbillijk uitwerkt, kan hem dit niet baten, aangezien de rechter moet rechtspreken volgens de wet en het de rechtbank op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde en billijkheid van de wet te toetsen. Daarnaast geldt dat de in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde bevoegdheid om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard welke zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen, niet toe komt aan de rechter. Deze bevoegdheid is voorbehouden aan de Minister van Financiën. De rechtbank kan en mag dan ook geen oordeel geven over de toepassing van de hardheidsclausule.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”