Home

Gerechtshof Leeuwarden, 06-02-2004, AO3443, BK 1280/02 OZB

Gerechtshof Leeuwarden, 06-02-2004, AO3443, BK 1280/02 OZB

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
6 februari 2004
Datum publicatie
11 februari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO3443
Formele relaties
Zaaknummer
BK 1280/02 OZB
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 220f

Inhoudsindicatie

3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de onderhavige onroerende zaak in het kader van de onroerende-zaakbelastingen dient te worden aangemerkt als woning, hetgeen de belanghebbende bepleit, dan wel als niet-woning, hetgeen de directeur voorstaat.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: BK 1280/02 6 februari 2004

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X (voorheen Y) te Z tegen de uitspraak van de directeur Algemene Zaken van de gemeente Leeuwarden (: de directeur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2001.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd ten bedrage van ƒ 33.536,--.

1.2. Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 8 april 2002, verzonden op 9 april 2002, de aanslag gehandhaafd.

1.3. De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift (met bijlagen), dat op 17 mei 2002 ter griffie van het gerechtshof is ingekomen. Bij brief, ingekomen bij het gerechtshof op 30 mei 2002 heeft de belanghebbende dit beroepschrift voorzien van de gronden van het beroep.

1.4. De directeur heeft op 23 oktober 2003 een verweerschrift ingediend bij het gerechtshof.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 13 november 2003, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren namens de belanghebbende mevrouw. mr. A, bijgestaan door mevrouw. drs. B, alsmede namens de directeur de heer mr. C. Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de belanghebbende een pleitnota, die reeds op 3 november 2003 is ingekomen bij het gerechtshof, voorgedragen. De gemachtigde van de directeur heeft geen bezwaren geuit tegen de bij deze pleitnota gevoegde bijlagen.

1.6. Het gerechtshof heeft in deze zaak op 27 november 2003 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 2 december 2003, aan partijen is verzonden.

1.7. Bij schrijven ingekomen op 18 december 2003 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

1.8. De griffier heeft de belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 9 januari 2004, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 13 januari 2004 dat griffierecht voldaan.

1.9. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

2. De feiten

2.1. De belanghebbende is in het onderhavige jaar gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 16 (: de onroerende zaak) te Z. De onroerende zaak betreft een verzorgingstehuis, bestaande uit 232 appartementen en 6 ziekenkamers. De appartementen zijn afsluitbaar, zijn afzonderlijk genummerd en bij de voordeur voorzien van een huisbel. De voordeur is enkel van de buitenzijde met een sleutel te openen. Bezoekers melden zich door aan te bellen. De bewoners hebben op de eigen etage afzonderlijke postbussen en hebben een afzonderlijke KPN-aansluiting, die bij intrek zelf dient te worden verzorgd. Alle appartementen beschikken over een eigen douchegelegenheid en een toilet. De keuken van de appartementen bestaat onder meer uit een koelkast, waterkoker, koffiezetapparaat en een warmhoudplaatje. Een aantal bewoners heeft de beschikking over een magnetron. Ter voorkoming van een sociaal isolement wordt gestimuleerd om de maaltijd gezamenlijk met andere bewoners in het gemeenschappelijk restaurant te genieten; de maaltijd mag evenwel ook op een zelf te bepalen tijdstip in het eigen appartement genuttigd worden. De inrichting (meubels, vloerbedekking et cetera) van de appartementen is voor rekening van de betreffende bewoner. Bij verhuizing dient het appartement in oorspronkelijke staat leeg te worden opgeleverd. De appartementen beschikken over een aparte slaapkamer.

2.2. Alle bewoners van het onder punt 2.1 beschreven verzorgingstehuis krijgen in enigerlei mate de benodigde verzorging.

1.1. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: Wet WOZ) heeft de directeur bij beschikking de waarde (: WOZ-waarde) van de onder punt 2.1 bedoelde onroerende zaak bepaald op een bedrag van ƒ 13.093.000,-- (€ 5.941.344,--). Bij de op 21 augustus 2003 gedane uitspraak op het door de belanghebbende tegen deze beschikking ingediende bezwaarschrift heeft de directeur deze vastgestelde waarde verlaagd tot een waarde van

ƒ 12.773.000,-- (€ 5.796.134,--). Deze waarde is bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De belanghebbende is tegen genoemde uitspraak niet in beroep gekomen.

1.1. Ter zake van het gebruik van de onderhavige onroerende zaak is aan de belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag onroerende-zaakbelastingen opgelegd ten bedrage van ƒ 33.536,-- (€ 15.217,--). Bij de berekening van deze aanslag gebruikersbelasting heeft de directeur het tarief voor niet-woningen ad ƒ 12,81 toegepast. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de directeur bij de bestreden uitspraak d.d. 8 april 2002 de aanslag gehandhaafd.

3. Het geschil en de standpunten van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of de onderhavige onroerende zaak in het kader van de onroerende-zaakbelastingen dient te worden aangemerkt als woning, hetgeen de belanghebbende bepleit, dan wel als niet-woning, hetgeen de directeur voorstaat.

3.2. Partijen zijn het er over eens dat

- indien het gelijk aan de zijde van de belanghebbende ligt, de aanslag - uitgaande van het tarief voor de gebruikersbelasting voor woningen - dient te worden verminderd tot een bedrag van ƒ 27.940,-- (€ 12.678,--);

- indien de directeur het gelijk aan zijn zijde heeft, de aanslag - in verband met de aangepaste WOZ-waarde, zoals vermeld onder punt 2.3 - dient te worden verminderd tot een bedrag van ƒ 32.716,-- (€ 14.845,--).

1.3. Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen en de gronden waarop deze berusten verwijst het gerechtshof naar de van partijen afkomstige stukken alsmede het proces-verbaal van de zitting.

4. De overwegingen omtrent het geschil

Vooreerst en vooraf:

4.1. Hoewel de bestreden uitspraak reeds vóór de in artikel 241 van de Gemeentewet bedoelde termijn is gedaan, zal het gerechtshof, nu de onder punt 2.3 bedoelde WOZ-beschikking thans onherroepelijk vaststaat en het onderhavige geschil niet betrekking heeft op de WOZ-waarde, om proceseconomische overwegingen de uitspraak om die reden niet vernietigen. Hierbij zij opgemerkt dat de gemachtigde van de belanghebbende zelf te kennen heeft gegeven dat zij thans een inhoudelijke behandeling van de zaak door het gerechtshof wenst.

Omtrent het eigenlijke geschil

4.2. Ingevolge artikel 220f, tweede lid, van de Gemeentewet dient een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

4.3. Artikel 1, onder f, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Leeuwarden (: de Verordening) verstaat onder woning: een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient. Onderdeel g van artikel 1 van de Verordening verstaat onder niet-woning: een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient.

4.4. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Verordening (voor de tweede maal gewijzigd op 10 september 2001) bedraagt het tarief voor de gebruikersbelasting voor woningen ƒ 10,94 en voor niet-woningen ƒ 12,81.

4.5. Volgens de wetsgeschiedenis wordt met betrekking tot het onderscheid tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen versus onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, aangesloten bij het onderscheid tussen woningen en niet-woningen zoals dat thans reeds in het kader van de Gemeentewet en de Wet WOZ wordt gehanteerd. Voor de uitleg van de term 'in hoofdzaak' kan onder meer worden verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47, waarbij werd beslist dat 'in hoofdzaak' moet worden geduid als: voor ten minste 70 percent. Het woningbegrip heeft in de loop der tijd in de praktijk en de jurisprudentie inhoud gekregen. Tot de woningen behoren die onroerende zaken die in hoofdzaak dienen tot woning. Hieronder vallen dus niet alleen objecten die volledig worden gebruikt als woning, maar ook objecten waarin naast het woongedeelte ook een gedeelte als niet-woning (bedrijfsmatig, zoals een praktijkruimte, of anderszins) wordt gebruikt. Indien dat gebruik ten opzichte van het woongedeelte van het object van bescheiden omvang is, wordt het object geheel aangemerkt als woning. Ook recreatiewoningen en objecten met onzelfstandige eenheden waarbij de woonfunctie overheerst, zoals bij studenten- of bejaardenwoningen, vallen onder het begrip woning. Woningen in aanbouw of leegstaande objecten met een woonbestemming kwalificeren eveneens als woning. (MvT, 1996/97, Kamerstukken II, 25 037, nr. 3, blz. 19 e.v.).

4.6. Naar het oordeel van het gerechtshof kunnen de onder punt 2.1 vermelde vaststaande feiten, gelet op hetgeen hiervoor onder de punten 4.2, 4.3 en 4.5 is overwogen, tot geen andere conclusie leiden dan dat de onderhavige onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient. Dat alle bewoners van het verzorgingstehuis in enigerlei mate de benodigde verzorging krijgen en de appartementen - naar de directeur heeft gesteld - worden aangeduid als zorgplaatsen, doet aan dit oordeel niet af. Ook de omstandigheid dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak is bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde en de onroerende zaak derhalve bij die waardebepaling ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ is aangemerkt als een onroerende zaak die niet tot woning dient, maakt voormeld oordeel niet anders. Thans is immers slechts de aanslag onroerende-zaakbelastingen onderwerp van geschil.

1.7. Uit het onder punt 4.6 overwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van de belanghebbende ligt. Partijen hebben zich voor dit geval eenparig op het standpunt gesteld dat de onderhavige aanslag dient te worden verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 27.940,-- (€ 12.678,--). Het gerechtshof zal hen in dit standpunt volgen, nu niet gebleken is dat de berekening van deze aanslag onjuist is.

4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep doel treft.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt het gerechtshof aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurs-recht de directeur te veroordelen in de kos-ten die de belang-hebbende in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proces-kosten bestuursrecht bepaalt het gerechtshof deze kosten op € 644,-- ter zake van kosten van beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Deze kosten dienen te worden gedragen door de gemeente Leeuwarden.

6. De beslissing

Het gerechtshof

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

vermindert de aanslag tot een aanslag ten bedrage van ƒ 27.940,-- (€ 12.678,--);

gelast dat de directeur het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad € 218,-- aan haar vergoedt;

veroordeelt de directeur tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten ten bedrage van € 644,-- en

wijst de gemeente Leeuwarden aan als rechtspersoon die deze kosten dient te dragen

Aldus vastgesteld op 6 februari 2004 door prof. mr. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en voornoemde griffier.

Op 11 februari 2004 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.