Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1232, 14/01039

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-04-2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1232, 14/01039

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 april 2016
Datum publicatie
21 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2016:1232
Formele relaties
Zaaknummer
14/01039
Relevante informatie
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, 's-Gravenhage, 27-09-1993 [Tekst geldig vanaf 31-12-2009] art. 19

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, ruim 61 jaar, woonde en werkte ruim 13 jaar in de VS waarna hij ontslag krijgt aangezegd. Hij repatrieert naar Nederland en ontvangt hier van zijn werkgever een ontslagvergoeding. De ontslagvergoeding bestaat uit een (gemaximeerd) bedrag dat is afgestemd op de resterende arbeidsjaren en een deel dat dient ter compensatie voor versneld vertrek. De werkgever stort de vergoeding in een door belanghebbende opgerichte stamrecht-BV. De stamrecht-BV keert uit en houdt loonheffing in. Belanghebbende is het met deze inhouding niet eens. Het Hof is van oordeel dat het bedongen stamrecht kwalificeert als een lijfrente als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het belastingverdrag met de Verenigde Staten. Dit is anders dan het oordeel van de Rechtbank, dat op grond van dezelfde bepaling het stamrecht aanmerkte als overbrugging tot aan het pensioen. De uitkomst is evenwel gelijk: het heffingsrecht komt toe aan Nederland. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 14/01039

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats 1] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 2 oktober 2014, nummer AWB 14/33, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de door belanghebbende op aangifte afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: loonheffingen) over het tijdvak september 2011.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De werkgever van belanghebbende, [bedrijf 1] B.V., heeft over het tijdvak september 2011 op aangifte (onder loonheffingennummer [aanslagnummer] .L.01) loonheffingen afgedragen tot een bedrag van € 463,75. Het door belanghebbende tegen de inhouding gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur van 25 november 2013 ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 4 december 2015 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [A 1] , verbonden aan [B] Belastingadviseurs B.V. te [plaats 2] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] en de heer [D] , vergezeld van twee stagiairs.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota (met twee bijlagen) toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1949 en is van 1 maart 1977 tot en met

30 september 2010 in dienstverband werkzaam geweest voor [bedrijf 2] en heeft in onder meer Schotland en Brunei gewerkt. Vanaf april 1997 tot en met september 2010 heeft belanghebbende voor [bedrijf 2] in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) gewerkt en heeft daar gedurende die periode ook gewoond.

2.2.

Per 19 oktober 2010 is belanghebbende teruggekeerd naar Nederland en heeft zich ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [plaats 1] . Bij overeenkomst van 1 november 2010 en met ingangsdatum 12 november 2010 is met wederzijds goedvinden het dienstverband tussen belanghebbende en [bedrijf 2] beëindigd. In verband met het ontslag is een vergoeding overeengekomen van € 375.205. In de door belanghebbende voor akkoord ondertekende brief van [bedrijf 2] van 1 november 2010 is onder meer opgenomen:

“Zoals met u overeengekomen, zullen wij u bij uitdiensttreding en tegen finale kwijting, een schadeloosstelling uitkeren ter grootte van € 375.205,= bruto, als compensatie voor de financiële gevolgen van het beëindigen van het dienstverband.

U kunt uw schadeloosstelling laten overmaken naar uw bankrekening, onder inhouding van 52% loonheffing.

De schadeloosstelling kan eventueel (op uw verzoek) zonder inhouding van loonheffing worden overgemaakt naar een verzekeraar of stamrecht B.V., als koopsom voor een (stam)recht op (toekomstige) periodieke uitkeringen. Toekomstige periodieke uitkeringen zullen onder inhouding van loonheffing betaalbaar worden gesteld.”

2.3.

Belanghebbende heeft de van [bedrijf 2] ontvangen vergoeding ingebracht in een daartoe door hem opgerichte vennootschap, [bedrijf 1] B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap is gevestigd te [plaats 1] . In de akte van oprichting is de volgende doelstelling van de vennootschap opgenomen:

Artikel 2 - Doel

De vennootschap heeft ten doel:

a. Internationaal interim-management en consultancy werkzaamheden met betrekking tot de internationale olie en gas winning en het herkennen, evalueren en ontwikkelen van (bedrijfs)mogelijkheden met betrekking tot exploratie en productie;

b. het oprichten, verkrijgen en vervreemden van vennootschappen en ondernemingen, het verkrijgen en vervreemden van belangen daarin en het beheren of doen beheren, en het voeren of doen voeren van bestuur over vennootschappen en ondernemingen en het financieren of doen financieren daarvan;

c. het verkrijgen, beheren en exploiteren van rechten van intellectuele en industriële eigendom;

d. het (doen) financieren, ook door middel van het stellen van zekerheden, van andere vennootschappen en ondernemingen waarmee de vennootschap in een groep is verbonden;

e. het verkrijgen, beheren en vervreemden van registergoederen en roerende zaken, effecten en andere vermogenswaarden en waardepapieren, het ter leen opnemen en ter leen verstrekken van gelden, het stellen van zekerheid ten behoeve van derden;

f. het verstrekken van periodieke uitkeringen, het uitvoering geven aan pensioenregelingen; en het aangaan van lijfrenteovereenkomsten;

en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”

2.4.

Belanghebbende was formeel in dienst bij [bedrijf 2] B.V. Belanghebbende, de vennootschap en [bedrijf 2] B.V. hebben in het kader van het ontslag een driepartijen-overeenkomst gesloten genaamd “Model-overeenkomst Stamrecht B.V.”. In deze overeenkomst – waarin belanghebbende is aangeduid als werknemer en de vennootschap als stamrecht B.V. – is onder meer opgenomen:

“Overwegende:

• dat het dienstverband tussen de werknemer en [bedrijf 2] op grond van de overeenkomst beëindiging dienstverband van 1 november 2010 wordt beëindigd met ingang van 12 november 2010;

• dat [bedrijf 2] ter vervanging van door de werknemer in de toekomst te derven salaris en pensioenopbouw aan werknemer toekent een schadeloosstelling van € 375.205,= ten behoeve van een recht op periodieke uitkeringen (stamrecht);

• dat [bedrijf 2] de koopsom ten behoeve van het stamrecht zal onderbrengen bij de stamrecht B.V.;

• dat werknemer bij de stamrecht B.V. voor de koopsom een stamrecht zal bedingen welke voldoet aan de wettelijke vereisten ex artikel 11 lid 1 letter g Wet op de loonbelasting 1964;

• dat [bedrijf 2] gelet op de wettelijke bepalingen de koopsom zonder inhouding van loonbelasting en premies volksverzekeringen rechtstreeks kan storten bij de stamrecht B.V.;

Verklaren hierbij het volgende te zijn overeengekomen:

1. De werknemer bedingt een periodieke uitkering/lijfrente, zijnde het stamrecht, bij de stamrecht B.V.

2. De stamrecht B.V. garandeert dat het door de werknemer bij de stamrecht B.V. bedongen stamrecht voldoet aan de bepalingen van artikel 11, lid 1, letter g van de Wet op de loonbelasting 1964, zijnde een zogenaamde stamrechtverzekering.”

2.5.

Belanghebbende heeft met de vennootschap een stamrechtovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst, waarin belanghebbende is aangeduid als de gerechtigde en [bedrijf 2] B.V. als ex-werkgever, is onder meer opgenomen:

Artikel 1

Het in de considerans vermelde bedrag ad € 375.205 wordt door de ex-werkgever gestort op een ten name van de vennootschap staande bankrekening. De vennootschap wendt laatstbedoeld bedrag, in overeenstemming met de tussen de ex-werkgever en de gerechtigde gesloten overeenkomst van schadeloosstelling ter gelegenheid van de beëindiging van het dienstverband, terstond aan als koopsom voor een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon, zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 2

Het stamrecht zal worden uitgekeerd in de vorm van vaste periodieke uitkeringen, zoals bedoeld in artikel 4, ten behoeve van de gerechtigde, of, na zijn overlijden, zijn echtgenoot (…).

Artikel 5

De periodieke uitkeringen zullen worden beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.”

2.6.

Tot de stukken van het geding behoort een door [bedrijf 2] opgemaakte berekening van de ontslagvergoeding. De vergoeding is gebaseerd op een tot 40 gemaximeerd percentage van het gederfde loon tot aan belanghebbendes pensioendatum, zijnde € 243.641 alsmede op een premie voor “versneld vertrek” ter hoogte van € 131.564. Dit laatste bedrag is, blijkens de eveneens tot de stukken behorende “ [bedrijf 2] in Nederland regeling bij overtolligheid m.i.v.

1 januari 2006 voor medewerkers op bruto arbeidsvoorwaarden in SG 1-15” bepaald door negen maanden van de laatstgenoten pensioengrondslag te nemen. De regeling is bedoeld om de overtollige medewerker in staat te stellen een alternatieve werkkring te vinden en om de financiële gevolgen van de beëindiging van het dienstverband met [bedrijf 2] in redelijke mate te ondervangen.

2.7.

De vennootschap heeft aan belanghebbende in september 2011 een uitkering gedaan waarop zij een bedrag van € 463,75 aan loonheffingen heeft ingehouden en afgedragen. Belanghebbende heeft tegen die inhouding bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de door de door belanghebbende genoten stamrechtuitkering in Nederland is onderworpen aan de heffing van loonbelasting en premies volksverzekeringen. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de ontslagvergoeding kwalificeert als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, als bedoeld in artikel 16 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 18 december 1992 (Trb. 1993, 77; hierna: het Verdrag) en dat, volgens datzelfde artikel, het heffingsrecht aan de VS toekomt omdat belanghebbende zijn dienstbetrekking in de ruim 13 jaar voorafgaand aan de beëindiging van de dienstbetrekking in de VS heeft uitgeoefend.

3.4.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de ontslagvergoeding kwalificeert als een met een pensioenuitkering gelijk te stellen uitkering, waarvan het heffingsrecht ingevolge artikel 19 van het Verdrag, aan Nederland toekomt.

3.5.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot restitutie van de ingehouden en afgedragen loonheffingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing