Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:362, 15/00908

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-02-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:362, 15/00908

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 februari 2017
Datum publicatie
6 april 2017
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2017:362
Formele relaties
Zaaknummer
15/00908

Inhoudsindicatie

Onzakelijke lening. De Inspecteur draagt de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de lening onzakelijk is. Belanghebbende heeft zelf gesteld dat is gezocht naar externe financiers doch dat die niet zijn gevonden. In dat geval kan van de Inspecteur niet worden verlangd dat deze nog onderzoek doet naar eventuele andere externe financiers dan de (aangezochte) banken om te concluderen dat ook die externe financiers niet bereid waren de geldlening onder die voorwaarden en tegen een vaste rente te verstrekken.

Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat de Hoge Raad de lijn die met het arrest BNB 2012/78 voor de terbeschikkingstelling-situatie is uitgezet, door de arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2013, 11/02248, ECLI:NL:HR:2013:BW6552, BNB 2013/149, en van 28 februari 2014, 12/03526, ECLI:NL:HR:2014:417, BNB 2014/98 is verlaten. De binnen de systematiek van de vennootschapsbelasting passende regels kunnen niet één op één getransformeerd worden naar de situatie van de terbeschikkingstellingsregeling.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 15/00908

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2015, nummer AWB 14/2988 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.316, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 96.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 196.424. Gelijktijdig met de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking een bedrag van € 8.370 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken van 4 april 2014 de aanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , verbonden aan [B] te [C] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] , mevrouw [E] en de heer [F] .

1.6.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.7.

Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

1.8.

Wegens het defungeren van H.J. Cosijn heeft het Hof het onderzoek heropend en is aan de Kamer toegevoegd P.A.M. Pijnenburg. Partijen hebben desgevraagd meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nieuwe zitting. Het Hof heeft daarop het onderzoek wederom gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Van de door de Rechtbank vastgestelde en in hoger beroep niet bestreden feiten, neemt het Hof de volgende feiten als vaststaand over:

“2.1. Belanghebbende en [G] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van [H] B.V. te [J] (hierna: [H] ). Deze vennootschap houdt 100% van de aandelen in [H] B.V. te [J] , die op haar beurt 67% van de aandelen houdt van [K] B.V. te [L] (hierna: [K] ). [K] is opgericht op [datum] 2007. De resterende 33% van de aandelen van [K] zijn in handen van [M] . De bedrijfsactiviteiten van [K] bestaan onder meer uit een detailhandel in meubelen, vloerbedekking, gordijnen en aanverwante artikelen. Die bedrijfsactiviteiten zijn door [K] na haar oprichting overgenomen van [M] .

2.2.

Op 16 januari 2008 heeft belanghebbende aan [H] een lening verstrekt van € 131.000. Dit bedrag is doorgeleend aan [H] B.V. die op haar beurt dat bedrag heeft doorgeleend aan [K] . [G] en [M] hebben ook geld uitgeleend aan [K] .

2.3.

In de overeenkomst van geldlening die door belanghebbende en [H] is ondertekend, is voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“(…)

Looptijd

Artikel 1

Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Uitgeleende hoofdsom

Artikel 2

De uitlener verstrekt aan de lener ter leen, gelijk de lener van de uitlener ter leen in ontvangst neemt, een som geld ter grootte van € 131.000 (…).

Rente

Artikel 3

De lener is verplicht om over de geleende hoofdsom, of het restant daarvan, aan de uitlener een rente te betalen van vijf procent (5,0%) per jaar, te voldoen in onderling overleg.

Aflossing

Artikel 4

De lener is niet verplicht om op de hoofdsom af te lossen.

(….)

Zekerheidstelling

Artikel 8

De lener is gehouden om op eerste vordering van de uitlener, ten behoeve van laatstgenoemde zakelijke zekerheid te verschaffen voor alles wat de uitlener op grond van deze overeenkomst te vorderen heeft.”

(….)

2.5.

Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2008 het verlies op de vordering op [H] van € 129.040 (€ 131.000 minus € 1.960) als een negatief resultaat uit overige werkzaamheden bij zijn inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. Bij het opleggen van de onderhavige aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte. Het verlies op de vordering is door de inspecteur niet in aftrek toegestaan. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.”.

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.6.

Ter financiering van de activiteiten van [K] is gezocht naar externe financiering, maar banken waren niet bereid de gevraagde financiering te verstrekken.

2.7.

Op 21 april 2009 is [K] failliet verklaard. [H] is in oktober/november 2009 ontbonden. Belanghebbende heeft bij de vereffening een bedrag van € 1.960 ter zake van zijn vordering ontvangen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is het verlies op de lening niet aftrekbaar omdat sprake is van een onzakelijke lening; en

II. Kan het verlies op de lening, ook indien deze onzakelijk is, in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning?

Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.276, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 96.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 196.424. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing