Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2463, 16/03859 tot en met 16/03863

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2463, 16/03859 tot en met 16/03863

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
8 juni 2018
Datum publicatie
6 september 2018
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:2463
Formele relaties
Zaaknummer
16/03859 tot en met 16/03863
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.123

Inhoudsindicatie

In het jaar 2007 zijn belanghebbenden (man en vrouw ) een extra hypothecaire lening aangegaan voor een bedrag van € 93.500. Belanghebbenden hebben deze extra lening in hun aangiften (deels) als eigenwoningschuld aangemerkt.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbenden met hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd, niet hebben voldaan aan de eis van staving met schriftelijke bescheiden a.b.i. artikel 3.123 van de Wet IB 2001.

Het Hof volgt belanghebbenden niet in hun stelling dat als “schriftelijke bescheiden” ook foto’s en eigen verklaringen van belanghebbenden hebben te gelden.

Belanghebbenden stellen verder, dat nu de Inspecteur pas in 2013 om schriftelijke bescheiden betreffende de kosten van verbouwing vroeg, hij het recht om zulks te doen heeft verwerkt.

Zoals de Rechtbank terecht heeft geoordeeld, brengt het enkele volgen van de aangiften in eerdere jaren op zich niet mee dat belanghebbenden ontslagen zijn van de last te voldoen aan de wettelijke eis van staving met schriftelijke bescheiden en dat zij er niet meer op bedacht hoefden te zijnde stukken te bewaren. Denkbaar is echter dat de Inspecteur na ommekomst van een zekere periode zijn recht heeft verwerkt om bewijs - de schriftelijke bescheiden - te vragen. Het Hof verwijst in dit verband naar hetgeen A-G Overgaauw in onderdeel 5.6 e.v. van de bijlage van zijn conclusie voor onder meer HR 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:AY8992, BNB 2008/90, daarover vermeldt.

Gelet op de geschetste gang van zaken, is van een ommekomst van een dergelijke periode hier sprake. Vaststaat dat voor het indienen van de aangiften 2007, het jaar van de in geschil zijnde verhoging, de navorderingstermijn in 2013 was verstreken. De Inspecteur heeft pas bij de behandeling van de aangiften 2010 e.v. in 2013, derhalve zes jaren na de verhoging van de hypotheek, om de schriftelijke bescheiden gevraagd, nadat hij eerst de aangiften van voorgaande jaren ter zake heeft gevolgd. Gelet op hetgeen de A-G Overgaauw heeft geschreven in zijn hierboven aangehaalde conclusie, heeft de Inspecteur zijn recht de schriftelijke bescheiden te vragen verwerkt. Daarbij komt dat ook in de jaren daarna, in 2013 tot en met 2015, de aangiften steeds zijn gevolgd. Het hoger beroep van belanghebbenden is daarom gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 16/03859 tot en met 16/03863

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende 1] , wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende 1,

en

[belanghebbende 2] ,

wonende te [plaats 1] ,

belanghebbende 2,

hierna samen: belanghebbenden,

tegen de in één geschrift verenigde mondelinge uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 september 2016, nummers BRE 15/3205 tot en met 15/3209, in het geding tussen

belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden aanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen heffings- of belastingrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende 1 respectievelijk belanghebbende 2 zijn voor de jaren 2011 en 2012, respectievelijk 2010, 2011 en 2012 de volgende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en zijn daarbij de volgende bedragen aan heffings- of belastingrente in rekening gebracht (alles in €):

Belanghebbende 1:

Zaaknummer jaar Aanslagnummer b.i. uit w en w heffings-/belastingrente

16/03859 (Rechtbank 15/3205) 2011 [aanslagnummer 1] .H.16 15.241 339

16/03860 (Rechtbank 15/3206 2012 [aanslagnummer 1] .H.26 27.365 340

Belanghebbende 2:

Zaaknummer jaar Aanslagnummer b.i. uit w en w heffings-/belastingrente

16/03861 (Rechtbank 15/3207) 2010 [aanslagnummer 2] .H.06 16.749 294

16/03862 (Rechtbank 15/3208) 2011 [aanslagnummer 2] .H.16 11.684 74

16/03863 (Rechtbank 15/3209) 2012 [aanslagnummer 2] .H.26 7.187 60.

1.2.

Bij uitspraken op tegen deze (vijf) aanslagen en beschikkingen ingediende bezwaarschriften heeft de Inspecteur de aanslagen en de daarbij gegeven beschikkingen heffings- of belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden zijn van deze (vijf) uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank alleen in de zaak met het kenmerknummer BRE 15/3205 van belanghebbende 1 een griffierecht geheven van € 45 en alleen in de zaak met het kenmerknummer BRE 15/3207 van belanghebbende 2 een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft bij in één geschrift verenigde mondelinge uitspraken van 27 september 2016 de beroepen met kenmerk BRE 15/3205, 15/3207 en 15/3208 ongegrond verklaard, de beroepen met kenmerk BRE 15/3206 en 15/3209 gegrond verklaard, de daarop betrekking hebbende uitspraken op bezwaar vernietigd, de daarop betrekking hebbende aanslagen verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.399 (belanghebbende 1), respectievelijk € 4.542 (belanghebbende 2), de hierbij behorende beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende 1 en 2 ten bedrage van telkens € 744 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende 1 respectievelijk belanghebbende 2 betaalde griffierecht van telkens € 45 aan hem respectievelijk haar vergoedt.

1.4.

Tegen deze in één proces-verbaal verenigde uitspraken hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof alleen in de zaak met het kenmerknummer 16/3859 van belanghebbende 1 een griffierecht geheven van € 124, en alleen in de zaak met het kenmerknummer 16/3861 van belanghebbende 2 een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De Rechtbank heeft vervolgens, met voorafgaande berichtgeving daarvan aan partijen, op 30 november 2016 in de hiervoor bedoelde vijf uitspraken een hersteluitspraak gedaan, waarbij het dictum niet wijzigde, en de hersteluitspraak op 1 december 2016 aangetekend in afschrift aan partijen verzonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 april 2018 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, belanghebbende 1, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbenden, de heer [A] , advocaat te [plaats 2] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heer [C] .

1.7.

Namens belanghebbenden heeft de gemachtigde te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van debij deze pleitnota behorende bijlagen.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbenden zijn gehuwd en zijn eigenaar van de woning aan de [adres] 9 te [plaats 1] (hierna: de woning). De woning is een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (gelezen in de hier van toepassing zijnde jaren; hierna: de Wet IB 2001).

2.2.

Belanghebbenden hebben de hypothecaire lening (hierna ook: de hypotheek) op de eigen woning in 2002 verhoogd met € 17.944 van € 356.556 naar € 374.500. De Inspecteur heeft over de hypotheekverhoging in 2002 vragen gesteld aan belanghebbenden, die middels een antwoordformulier zijn beantwoord. De Inspecteur heeft deze hypotheekverhoging na raadpleging van de stukken geaccepteerd. De eigenwoningschuld in verband met door belanghebbenden afgesloten hypothecaire geldlening(en) bedroeg tot en met 31 december 2006 € 374.500.

2.3.

In het jaar 2007 zijn belanghebbenden een extra lening aangegaan voor een bedrag van € 93.500. De totale hypotheek kwam daarmee op € 468.000. Belanghebbenden hebben deze extra lening in hun aangiften (deels) als eigenwoningschuld aangemerkt; in de aangifte IB/PVV 2007 van belanghebbende 1 staat een bedrag van € 463.320 als eigenwoningschuld vermeld.

2.4.

In het jaar 2008 hebben belanghebbenden opnieuw de hypotheek verhoogd, nu met € 72.000, en tevens overgesloten. Per 31 december 2008 is de totale hypotheek groot € 540.000. Belanghebbenden hebben het volledige hypotheekbedrag aangemerkt als eigenwoningschuld in de aangiften IB/PVV 2008 en latere jaren. De verhoging van € 72.000 is niet aangewend voor de verbetering of onderhoud van de woning.

2.5.

In de brief van 9 oktober 2012 heeft de Inspecteur naar aanleiding van de aangifte 2010 aan belanghebbende 2 de volgende informatie gevraagd:

“(…)Eigen woning: rente en kosten van geldleningenIn uw aangifte is een bedrag van € 56.291 aangegeven voor betaalde rente en kosten van (hypothecaire) geldleningen voor de eigen woning. Om te kunnen beoordelen of dit juist is, verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:-de hypotheekakte(n);-betalingsbewijzen van deze rente en kosten van geldlening (afrekening(en) notaris, jaaroverzicht(en) van de hypotheekverstrekker(s), etc.). (…)”

2.6.

In de brief van 3 januari 2013 schreef de Inspecteur aan belanghebbenden:

“(…)

Ultimo 2006 bedroeg de hypotheekschuld volgens mijn gegevens € 374.500 en ultimo 2007 € 463.320. De huidige hypotheekschuld bedraagt € 540.000. Waaraan zijn de hypotheekverhogingen besteed?2) De afgesloten hypotheekrente bedraagt 9,05% hetgeen objectief bezien zeer hoog is. Wat is de verklaring hiervoor?3) (…)”

2.7.

Op 24 januari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende 1 en de Inspecteur. Volgens het verslag dat de Inspecteur van dit gesprek heeft gemaakt, is toen besproken dat belanghebbenden de hypothecaire lening hebben verhoogd in verband met een gepleegde verbouwing en heeft belanghebbende 1 toen aangegeven geen bewijsstukken meer te hebben van de verbouwing.

2.8.

De definitieve aanslagen IB/PVV van belanghebbenden over de jaren 2006 tot en met 2009 zijn zonder verdere controle door de Inspecteur conform de ingediende aangiften vastgesteld en over die jaren zijn geen navorderingsaanslagen opgelegd.

Blijkens door beide partijen overgelegde zogeheten IKB-uitdraaien van de Belastingdienst en de ter zitting daarop gegeven toelichting, is de afhandeling van deze aangiften van belanghebbenden als volgt verlopen:

Jaar 2006

afhandeling aangifte van de vrouw: “auto-plop”; conform de aangifte (met aftrek rente);

afhandeling aangifte van de man: “intensief toezicht”; conform de aangifte (met aftrek rente);

Jaar 2007

afhandeling aangifte van de vrouw: “auto-plop”; conform de aangifte (met aftrek rente);

afhandeling aangifte van de man: “auto-plop”; conform de aangifte (met aftrek rente);

Jaar 2008

afhandeling aangifte van de vrouw: “auto-plop”; conform de aangifte (met aftrek rente);

afhandeling aangifte van de man: “automatisch”; conform de aangifte (met aftrek rente);

Jaar 2009

afhandeling aangifte van de vrouw: “auto-plop”; conform de aangifte (met aftrek rente);

afhandeling aangifte van de man: “intensief toezicht”; conform de aangifte (met aftrek rente);

Jaar 2010

afhandeling aangifte van de vrouw: “intensief toezicht”; aftrek rente gecorrigeerd;

het jaar 2010 betreffende de man ontbreekt in het overzicht; de Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat sprake was van “intensief toezicht” doch dat de aanslag conform de aangifte is opgelegd uit “doelmatigheidsoverwegingen”;Jaren 2011 en 2012afhandeling aangiften van de vrouw en de man : “intensief toezicht”; aftrek rente gecorrigeerd;

Jaar 2013

afhandeling aangifte van de vrouw: “traditioneel”; conform de aangifte (met aftrek rente over € 468.000);

afhandeling aangifte van de man: “intensief toezicht”; conform de aangifte (met aftrek rente over € 468.000).Ook over de jaren 2014 en 2015 zijn de aangiften met renteaftrek over een schuld van € 468.000 gevolgd.

2.9.

Bij de aanslagregeling 2010 van belanghebbende 2 en 2011 en 2012 van beide belanghebbenden is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangiften, omdat belanghebbenden volgens de Inspecteur de door hen gestelde verbetering of onderhoud van de woning ter grootte van € 93.500 niet met schriftelijke bescheiden hebben gestaafd. Als gevolg daarvan heeft de Inspecteur een deel van de aftrek van de rente en kosten ter zake van de hypothecaire lening(en) geweigerd. De door belanghebbende 1 tegen de hem opgelegde aanslagen IB/PVV 2011 en 2012 en de door belanghebbende 2 tegen de haar opgelegde aanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012 gerichte bezwaren heeft de Inspecteur ongegrond verklaard.

2.10.

In het schrijven van de Inspecteur van 6 december 2013 (als bijlage 3 respectievelijk 10 gevoegd bij de respectievelijke verweerschriften bij de Rechtbank), staat onder meer het volgende:

“(…)1) Navorderingstermijn(…)In uw geval is geen uitstel verleend voor de aangifte 2007 (…).

4) Aanslagen

De termijn voor het opleggen van navorderingsaanslagen IB 2008, alsmede van de aanslag IB 2010 tnv uw echtgenote verloopt op 31 december 2013. Vandaar dat ik deze aanslagen inmiddels heb opgelegd.

NB de navorderingsaanslagen 2009 tnv u beiden en de navorderingsaanslag 2010 tnv uzelf zullen in een later stadium worden beoordeeld/opgelegd.

Voor de navorderingen 2008 heb ik om pragmatische redenen – mede gezien het belang en het feit dat ik niet over de exacte cijfers beschik – de door u aangeleverde cijfers van de herziene aangifte gevolgd, hoewel ik zoals hierboven uiteengezet van mening ben dat een te hoog bedrag is aangemerkt als eigen woningschuld.”

2.11.

Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de rente die betrekking heeft op de verhoging van de hypothecaire lening in 2008 met € 72.000 niet in aftrek kan worden gebracht.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.1.

In geschil is het antwoord op de (hoofd)vraag of de Inspecteur terecht de eigenwoningschuld van belanghebbenden voor wat betreft de onderhavige jaren op € 374.500 heeft vastgesteld en dientengevolge een deel van de aftrek van de rente heeft geweigerd.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.1.2.

Dit geschilpunt spitst zich toe op het antwoord op de volgende vragen:

a. Hebben belanghebbenden in dit kader voldaan aan de wettelijke eis van artikel 3.123 van de Wet IB 2001, dat de verbetering of onderhoud van de woning met schriftelijke bescheiden moet worden gestaafd?

b. Hoe verhoudt deze wettelijke eis zich met de afwezigheid van een wettelijke bewaartermijn van gegevens voor particulieren?

c. Heeft de Inspecteur door het tijdsverloop zijn recht verwerkt om bewijs – de schriftelijke bescheiden – te vragen?

d. Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?

e. Hoeveel bedraagt de aftrekbare rente voor de eigenwoningschuld in de onderhavige jaren?

3.2.

Belanghebbenden zijn - samenvattend - van mening dat de aftrekbare rente het bedrag aan betaalde rente bedraagt dat samenhangt met een eigenwoningschuld van, primair, € 468.000, en, subsidiair € 449.794.

De Inspecteur is van mening dat de hoger beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van de zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Voor het geval belanghebbenden (deels) in het gelijk worden gesteld, is niet in geschil dat het inkomen uit eigen woning als volgt dient te worden verdeeld:

2010: € 40.000 voor belanghebbende 1; de rest aan belanghebbende 2;

2011: naar evenredigheid op basis van de verhouding in de aangifte;

2012: verhouding 60 (man)/40 (vrouw);en dat de over het bedrag van € 468.000 betaalde rente € 50.166 bedraagt.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslagen rekening houdend met een aftrek aan rente over, primair, € 468.000 en, subsidiair, € 449.794, onder dienovereenkomstige aanpassing van de beschikkingen heffings- en belastingrente, met toekenning van de verzochte vergoeding van proceskosten. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen.

4 Gronden

5 Beslissing