Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4117, 18/00073 tot en met 18/00076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4117, 18/00073 tot en met 18/00076

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 oktober 2018
Datum publicatie
18 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2018:4117
Formele relaties
Zaaknummer
18/00073 tot en met 18/00076
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 28c

Inhoudsindicatie

BPM op vier ingevoerde auto’s. Voor de bepaling van de waarde van de auto’s worden de auto’s niet vergeleken met een ex-huurauto, omdat de auto’s geen huur-verleden hebben. De Rechtbank heeft terecht slechts een maal de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend, omdat alle vier zaken betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Artikel 28c IW wordt niet onverbindend verklaard. Geen recht op vergoeding van rente over betaalde griffierecht en geen recht op vergoeding van de werkelijke bezwaar- en proceskosten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00073 tot en met 18/00076

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 8 januari 2018, nummers BRE 16/2131 t/m 16/2134, in het geding tussen

belanghebbende,

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

betreffende na te noemen uitspraken op bezwaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft op 28 augustus 2015 aangiften van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan van personenauto [merk 1] , VIN: [nummer 1] , aangiftenummer [aanslagnummer 1] (hierna: auto 1) envan personenauto [merk 1] , VIN: [nummer 2] , aangiftenummer [aanslagnummer 2] (hierna: auto 2);

voorts op 5 oktober 2015 aangifte BPM van personenauto [merk 1] , VIN: [nummer 3] , aangiftenummer [aanslagnummer 3] (hierna: auto 3); en op 11 november 2015 aangifte BPM van personenauto [merk 2] , VIN: [nummer 4] , aangiftenummer [aanslagnummer 4] (hierna: auto 4). De auto’s 1 tot en met 4 worden hierna ook als “de auto’s” aangeduid.

1.2.

Belanghebbende is tegen de op de bovengenoemden aangiften op 4 september 2015 (met betrekking tot auto’s 1 en 2), respectievelijk 12 oktober 2015 (auto 3) en 16 november 2015 (auto 4) voldane bedragen tijdig in bezwaar gekomen bij de Inspecteur. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de bezwaarschriften afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.

1.4.

De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd; een teruggaaf verleend van de op aangifte voldane BPM van € 603 (auto 1), respectievelijk € 458 (auto 2), € 550 (auto 3) en € 364 (auto 4); de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van belanghebbende tot een bedrag van € 500; de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.748; en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.

1.5.

Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof (Hof kenmerk 18/00073 ter zake van auto 1; 18/00074 van auto 2; 18/00075 van auto 3 en 18/00076 van auto 4).

Ter zake van deze hoger beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmalig griffierecht geheven van € 508. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgehad op 14 september 2018 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde de heer [A] , adviseur te [plaats] , vergezeld van mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] , [D] en [E] .

1.7.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de auto’s. De auto 1 is een ex-huurauto; de overige drie auto’s hebben geen huur-verleden.

2.2.

Belanghebbende heeft met betrekking tot de registratie van de auto’s, afkomstig uit een andere lidstaat van de Europese Unie, in het Nederlandse kentekenregister BPM op aangifte voldaan voor de volgende bedragen:

auto 1 Hofkenmerk 18/00073 € 7.555;auto 2 Hofkenmerk 18/00074 € 5.720;auto 3 Hofkenmerk 18/00075 € 6.938;auto 4 Hofkenmerk 18/00076 € 4.522.

Hierbij heeft belanghebbende gebruik gemaakt van koerslijsten XRay. In het onderdeel “Voertuiggegevens” van de koerslijst heeft zij bij de rubriek “Rental” “Nee” ingevuld, met uitzondering van de auto 1. Voor deze auto is derhalve rekening gehouden met het feit dat het een ex-huurauto is.

2.3.

Bij uitspraken op bezwaar tegen de voldoening op aangifte heeft de Inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard, doch daarbij overwogen dat hij ambtshalve gedeeltelijk alsnog tegemoet zal komen aan de bezwaren, indien de Hoge Raad in de BTW/marge‑kwestie in het voordeel van belanghebbende zal beslissen.

2.4.

De Rechtbank heeft de tegen de uitspraken op bezwaar gerichte beroepen gegrond verklaard voor zover betrekking hebbende op de kwestie BTW/marge.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft in hoger beroep het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank met betrekking tot de auto’s 2 tot en met 4 ten onrechte geen rekening gehouden met een waardedruk in verband met ex-rental?2. Heeft de Rechtbank ten onrechte slechts eenmaal de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend van € 500 voor alle vier zaken?3. Heeft belanghebbende van rechtswege recht op vergoeding van rente over de teruggaaf van de in strijd met het Unierecht geheven belasting, zonder daartoe een specifiek verzoek te moeten doen?4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van rente over het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht?5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar en de werkelijke proceskosten?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot verdere teruggaaf van de op aangifte voldane belasting met rente, van het griffierecht met rente en tot vergoeding van immateriële schade in alle vier zaken.De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot ongegrond verklaring van het hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing