Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1974, 17/00806

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-05-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1974, 17/00806

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
24 mei 2019
Datum publicatie
15 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:1974
Formele relaties
Zaaknummer
17/00806
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 7, Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 43

Inhoudsindicatie

Artikel 7, lid 4 van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Op verzoek wordt door de Inspecteur een beschikking fiscale eenheid omzetbelasting gegeven. Het aanmerken van meerdere ondernemers als één ondernemer (fiscale eenheid) mag niet afhangen van de wil van de betrokken belastingplichtigen en/of van de wil van de inspecteur. Uit het Unierecht (BTW-richtlijn 2006) volgt dat doorslaggevend is of aan de materiële voorwaarden voor een fiscale eenheid is voldaan. Aan de beschikking kon belanghebbende dan ook niet de zekerheid en/of het vertrouwen ontlenen, dat zij wel behoorde tot een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. De beschikking biedt slechts de zekerheid dat zij op de voet van artikel 43 van de Invorderingswet 1990 eventueel hoofdelijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de omzetbelasting die verschuldigd was door de fiscale eenheid.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 17/00806

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 oktober 2017, nummer BRE 16/9550 in het geding tussen

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] F.01.9501 over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 518.000 aan belasting en bij gelijktijdige beschikking een heffingsrente van € 72.872. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van € 506.901 aan belasting en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 62.516.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, behoudens voor zover betrekking hebbend op de toegekende kostenvergoeding, en de naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente vernietigd.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 december 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heren [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en mevrouw [inspecteur 3] .

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen.

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is op [datum] 2007 opgericht. Zij houdt zich volgens haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel bezig met het verlenen van zorg ondersteunende en facilitaire diensten in de ruimste zin van het woord.

2.2.

[het ziekenhuis] (hierna: [het ziekenhuis] ) houdt 100% van de aandelen en de bijbehorende stemrechten in [C BV] (hierna: [C BV] ). [C BV] houdt 51% van de aandelen en de bijbehorende stemrechten in belanghebbende. De overige 49% van de aandelen en de bijbehorende stemrechten worden gehouden door [A BV] (hierna: [A BV] ). [A BV] houdt de aandelen in [D BV] (hierna: [D BV] ).

2.3.

Belanghebbende verrichtte in het onderhavige tijdvak facilitaire diensten aan [het ziekenhuis] . Haar enig bestuurder was [persoon A] (hierna: [persoon A] ). [persoon A] was in het onderhavige tijdvak tevens, als Manager Service-eenheid Facilitair bedrijf, in dienstbetrekking werkzaam bij [het ziekenhuis] .

2.4.

Op 1 januari 2008 is tussen [A BV] , [D BV] , [het ziekenhuis] , [C BV] en belanghebbende een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als een joint venture van [A BV] en [het ziekenhuis] . Bij deze overeenkomst behoren een, ook op 1 januari 2008, gesloten managementovereenkomst, een samenwerkingsovereenkomst en een overeenkomst tot aanneming van werk inclusief bestek van 1 januari 2008. De managementovereenkomst is gesloten tussen [D BV] , belanghebbende en [het ziekenhuis] . De samenwerkingsovereenkomst is gesloten tussen [A BV] , [D BV] , [het ziekenhuis] , [C BV] en belanghebbende. De overeenkomst tot aanneming van werk is gesloten tussen [het ziekenhuis] en belanghebbende.

2.5.

In de samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

‘De doelstelling van de beoogde samenwerking tussen [D BV] , [A BV] , [C BV] en [het ziekenhuis] door de gezamenlijke oprichting van [belanghebbende] is:

- Verhoging van het niveau van de dienstverlening op het gebied van Schoonmaakwerkzaamheden;

- Verhoging van de beheersbaarheid van de Schoonmaakprocessen door het stroomlijnen, standaardiseren en managen daarvan;

- Kostenreductie door middel van leveranciersreductie, standaardisatie, reductie overheadkosten en managementaandacht, schaalvoordelen/synergie en verhoging productiviteit.

(…)

3. Aandeelhoudersovereenkomst, Managementovereenkomst en Overeenkomst tot aanneming van werk

3.1.

[D BV] , [het ziekenhuis] en [belanghebbende] komen overeen dat de Overeenkomst tot aanneming van werk zal worden gesloten tussen [het ziekenhuis] en [belanghebbende] op basis van de door [D BV] gedane inschrijving in de door [het ziekenhuis] uitgeschreven Europese aanbestedingsprocedure en op basis van de naast de inschrijving overeengekomen aanvullende dienstverlening welke tevens is opgenomen in de overeenkomst tot aanneming van werk. (…)

3.2.

[A BV] , [D BV] , [het ziekenhuis] , [C BV] en (het bestuur van) [belanghebbende] zullen de Aandeelhoudersovereenkomst sluiten, waarin onder meer de navolgende onderwerpen zullen worden geregeld (Bijlage 1):

- aanvullende aanbiedingsplicht;

- werkkapitaal en financiering;

- drag along en tag along regeling;

- geheimhouding en concurrentie.

3.3.

[D BV] neemt binnen [belanghebbende] het managen van de Overeenkomst tot aanneming van werk en het Vitaliseringsproject op zich via een door [D BV] ter beschikking gestelde contractmanager. Daartoe zal tussen [D BV] en [belanghebbende] een Managementovereenkomst worden gesloten, waarin onder meer de navolgende onderwerpen zijn geregeld (Bijlage 2):

- inbreng kennis en arbeid;

- omschrijving managementdiensten;

- aanstelling en vervanging manager;

- geheimhouding;

- vergoedingen;

- de uitvoering en naleving van de overeenkomst tot aanneming van werk door [belanghebbende] ;

- beëindigingsbepalingen.’.

2.6.

In de aandeelhoudersovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

‘3.2. Indien er sprake is van een onoverbrugbaar verschil van inzicht over het te voeren beleid en de besluitvorming binnen [belanghebbende] als gevolg daarvan stagneert, zullen Partijen door middel van eendagsmediation voor een in overleg aan te wijzen mediator trachten hun geschil op te lossen. Blijkt dit niet mogelijk dan zal in de mediation als uiterste oplossing worden bepaald welke Aandeelhouder de Aandelen van de andere Aandeelhouder zal overnemen en onder welke condities. Er is sprake van een onoverbrugbaar verschil van inzicht als in de vorige volzin bedoeld, indien één van de Aandeelhouders een dispuut als zodanig kwalificeert en de Aandeelhouders er na die mededeling niet in slagen het verschil van inzicht binnen 4 weken in overleg te overbruggen.’.

2.7.

Bij brief van 16 januari 2008 van [B BV] hebben belanghebbende en [het ziekenhuis] de Inspecteur verzocht om met ingang van [datum] 2007 te worden aangemerkt als een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). De Inspecteur is bij beschikking van 21 februari 2008 (hierna: de beschikking) aan dit verzoek tegemoet gekomen.

2.8.

Bij brieven van 14 februari 2012 en 17 juli 2012 heeft de Inspecteur verzocht om nadere informatie over de samenwerking tussen belanghebbende, [het ziekenhuis] en [A BV] . Op basis van de ontvangen informatie heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende en [het ziekenhuis] van meet af aan niet hebben voldaan aan de voorwaarden voor de vorming van een fiscale eenheid omzetbelasting en dat belanghebbende mitsdien te weinig omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Bij brief van 17 november 2014 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag – die bestaat uit de verschuldigde omzetbelasting ter zake van de door belanghebbende aan [het ziekenhuis] verleende diensten – aangekondigd.

2.9.

Met dagtekening 29 november 2014 is de naheffingsaanslag opgelegd. Bij zijn uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, conform de door belanghebbende overgelegde berekening, verminderd met de voor haar aftrekbare voorbelasting en heeft hij de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende is hiertegen in beroep gegaan.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Kan belanghebbende aan de beschikking de zekerheid dan wel het vertrouwen ontlenen dat zij tot een fiscale eenheid behoorde met [het ziekenhuis] ?

II. Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord: Vormen belanghebbende en [het ziekenhuis] in het onderhavige jaar een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet OB?

III. Indien de vragen I en II ontkennend worden beantwoord: Is de heffing van omzetbelasting op de door belanghebbende aan [het ziekenhuis] verrichte diensten gelet op artikel 12, vierde lid, van de Wet OB 1968 (tekst 2009) in samenhang met artikel 24b, eerste, derde en vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 verlegd naar [het ziekenhuis] ?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing