Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4047, 19/00160

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 31-12-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:4047, 19/00160

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
31 december 2020
Datum publicatie
15 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2020:4047
Formele relaties
Zaaknummer
19/00160
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-01-2024] art. 36

Inhoudsindicatie

Art. 36 IW. Aansprakelijkstelling bestuurder. Verdedigingsbeginsel.

Het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden. Belanghebbende had een inbreng kunnen leveren dat tot een andere afloop had kunnen leiden. Het hof acht een proportionele vermindering gerechtvaardigd. Strafrechtelijk sepot leidt niet tot vernietiging van beschikking aansprakelijkstelling. Niet aannemelijk is dat aan belanghebbende eerder ontslag is verleend als bestuurder dan de datum vermeld in het handelsregister van de KvK. Gelet op het grote aantal facturen die niet in de aangiften zijn verwerkt, is sprake van grove schuld van de BV. Geen rechtsgeldige melding betalingsonmacht mogelijk en aansprakelijkstelling is terecht. De ontvanger kan in het geval van een ontbonden rechtspersoon niet worden tegengeworpen dat de aanslag niet overeenkomstig art. 8, lid 1, IW bekend is gemaakt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 19/00160

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 februari 2019, nummer BRE 17/5074, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst,

hierna: de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking als bestuurder van [S BV] (hierna: [S BV] ) aansprakelijk gesteld voor een onbetaald gebleven naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot 1 december 2008 en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting van 16 januari 2020 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

Op 16 januari 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden in ’s-Hertogenbosch. Voor de op deze zitting verschenen personen wordt verwezen naar het proces-verbaal.

Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met nummers 19/00160 tot en met 19/00169.

1.7.

Het hof heeft het onderzoek op de zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of stukken in te zenden. Partijen hebben aan dit verzoek voldaan.

1.8.

Op 19 augustus 2020 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden in ’s-Hertogenbosch. Voor de op deze zitting verschenen personen wordt verwezen naar het proces-verbaal. Het getuigenverhoor heeft betrekking op de zaken met nummers 19/00160 tot en met 19/00169.

1.9.

Partijen hebben vóór de nadere zitting van 17 september 2020 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.10.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020 in ’s-Hertogenbosch. Voor de op deze zitting verschenen personen wordt verwezen naar het proces-verbaal.

Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de zaken met nummers 19/00160 tot en met 19/00169.

1.11.

Beide partijen hebben tijdens de nadere zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bijlage behorend bij de pleitnota van de ontvanger. [B] heeft tijdens deze zitting een verklaring voorgelezen en een exemplaar daarvan overgelegd. Deze is gehecht aan het proces-verbaal.

1.12.

Het hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

1.13.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2020 wordt gelijktijdig met de uitspraak aan partijen verzonden. De processen-verbaal van de zittingen van 16 januari 2020 en 19 augustus 2020 zijn reeds eerder aan partijen verzonden.

2 Feiten

2.1.

Volgens de gegevens bij de Kamer van Koophandel was belanghebbende samen met zijn broer [B] (hierna: de broer) in de periode van 6 januari 2005 tot 1 december 2008 bestuurder van [S BV] en was [de vader] (hierna: de vader) vanaf 1 december 2008 tot 23 april 2010 de enige bestuurder van deze vennootschap. Belanghebbende en de broer zijn tot 23 april 2010 ieder voor 50% aandeelhouder geweest van [S BV] . Vanaf 23 april 2010 was [T] zowel bestuurder als aandeelhouder van [S BV] . Op 23 januari 2012 is [S BV] ontbonden. De statuten van [S BV] zijn voor het laatst gewijzigd op 21 augustus 2008.

2.2.

[S BV] exploiteerde in 2008 een uitzendbureau en heeft uitzendkrachten ter beschikking gesteld aan opdrachtgevers. De uitzendkrachten waren hoofdzakelijk werkzaam in de infrastructuur en bij metaalbedrijven.

2.3.

In een brief van 28 april 2008 bericht [U] aan haar klanten:

“Tot op heden was u gewend om van [U BV] een factuur te ontvangen voor de werkzaamheden, welke door de detacheringskrachten bij u verricht werden.

Met ingang van week 17 gaat dit echter veranderen, wegens gezondheidsklachten van de heer [de vader] .

De facturatie voor de werkzaamheden, verricht door [U] , zal overgenomen worden door [S BV] (eigendom van de zonen van de heer [de vader] ).

Een en ander betekent dat [U] het personeel blijft detacheren, maar dat u voortaan de

faktuur zult ontvangen van [S BV] te [plaats 3] .”

2.4.

Belanghebbende was als procuratiehouder gerechtigd tot de bankrekening van [S BV] .

2.5.

Namens de inspecteur van de Belastingdienst is bij [S BV] een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009. Dat onderzoek was uitsluitend gericht op de aan de opdrachtgevers in rekening gebrachte omzetbelasting. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 21 juni 2013. Daarin staat voor zover van belang:

2.6 Verloop onderzoek

In de jaren 2010 en 2011 is er door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld bij de diverse bedrijven van de [familie B] . Tijdens dit onderzoek is onder andere gebleken dat er door [S BV] onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend.

Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is geconstateerd dat er van [S BV] nagenoeg geen administratie bewaard is gebleven. Tijdens de doorzoeking zijn er uitsluitend een aantal digitale bestanden aangetroffen. Een deel van deze bestanden betreffen Excel-spreadsheets met de loonbetalingen (…).

(…)

Omdat er buiten de genoemde spreadsheets geen administratie meer te achterhalen is zijn bij alle bekende opdrachtgevers van [S BV] de uitgeschreven verkoopfacturen, inclusief de onderliggende urenregistratie, opgevraagd. Bij die opdrachtgevers waarvan bekend is dat ze inmiddels failliet zijn, zijn deze gegevens niet opgevraagd. De ontvangen facturen zijn in een spreadsheet ingevoerd (…).

(…)

Het is niet gelukt alle opdrachtgevers te achterhalen. Aan de hand van de gegevens die wel ontvangen zijn blijkt dat door [S BV] onjuiste aangiften toonheffingen en omzetbelasting zijn ingediend.

Door het Openbaar Ministerie is toestemming verleend om stukken en bescheiden uit het strafrechtelijke onderzoek te gebruiken voor het bepalen van de verschuldigde omzetbelasting en loonheffingen door [S BV] .

(…)

4. Omzetbelasting

Over het derde en vierde kwartaal van het jaar 2008 heeft [S BV] een bedrag van € 35.588 aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven.

Uit de van de opdrachtgevers ontvangen facturen blijkt dat er in totaliteit een bedrag van € 201.676,84 aan omzetbelasting bij de diverse opdrachtgevers in rekening is gebracht.

Dit betekent dat onderstaand bedrag aan gefactureerde omzetbelasting te weinig is aangegeven:

2008

Gefactureerde omzetbelasting

€ 201.676

Af: verschuldigde omzetbelasting 3e kwartaal

-/- € 9.916

Af: verschuldigde omzetbelasting 4e kwartaal

-/- € 25.672

Te weinig aangegeven omzetbelasting

€ 166.080

2.6.

De inspecteur heeft naar aanleiding van voormeld onderzoek met dagtekening 31 juli 2013 aan [S BV] een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 opgelegd van € 166.080 (hierna: de naheffingsaanslag) en daarbij gelijktijdig heffingsrente in rekening gebracht van € 20.801.

2.7.

De ontvanger heeft een onderzoek in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ingesteld in verband met diverse openstaande belastingschulden van diverse vennootschappen, waaronder de belastingschuld van [S BV] als gevolg van de in 2.6 vermelde naheffingsaanslag. Het (interne) rapport daarvan is op 10 februari 2014 vastgesteld. De ontvanger heeft belanghebbende en de broer vervolgens beide aansprakelijk gesteld voor de door [S BV] verschuldigde omzetbelasting en de daarmee samenhangende heffingsrente op de naheffingsaanslag, zij het beperkt tot de periode 1 januari 2008 tot 1 december 2008. Het bedrag van de aansprakelijkstelling van € 171.800 is als volgt bepaald:

Gefactureerde omzetbelasting tot 1 december 2008

€ 188.266

Af: aangegeven omzetbelasting 3e kwartaal

-/- € 9.916

Af: aangegeven omzetbelasting 4e kwartaal

-/- € 25.672

Totaal te weinig aangegeven omzetbelasting tot 1 december 2008

€ 152.678

Heffingsrente tot 1 december 2008

€ 19.122

2.8.

[U] heeft bij facturen van 28 april 2008 en 26 mei 2008 aan [S BV] omzetbelasting in rekening gebracht van in totaal € 60.895.

2.9.

Tegen belanghebbende, andere familieleden en [S BV] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Bij brief van 2 juni 2014 heeft de officier van justitie (hierna: OvJ) bericht dat belanghebbende niet strafrechtelijk zal worden vervolgd, omdat er volgens hem onvoldoende of niet overtuigend bewijs is van hetgeen waarvan belanghebbende werd verdacht.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. is het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden en leidt dit tot vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling?

II. heeft het strafrechtelijke sepot gevolgen voor de aansprakelijkstelling?

III. was belanghebbende bestuurder in het derde en vierde kwartaal van 2008?

IV. kon [S BV] nog rechtsgeldig betalingsonmacht melden?

IV. is de beschikking aansprakelijkstelling prematuur opgelegd, omdat [S BV] pas daarna op de hoogte is geraakt van het bestaan van de naheffingsaanslag?

V. dient de aansprakelijkstelling met € 60.895 te worden verminderd in verband met ten onrechte niet in aanmerking genomen voorbelasting?

Op de zitting heeft belanghebbende verklaard dat schending van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht niet langer een geschilpunt is.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de beschikking aansprakelijkstelling. De ontvanger concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing