Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:347, 20/00122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-02-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:347, 20/00122

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 februari 2021
Datum publicatie
2 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:347
Formele relaties
Zaaknummer
20/00122

Inhoudsindicatie

Aftrek betaalde hypotheekrente. Belanghebbende kan alle door hem betaalde hypotheekrente in aftrek brengen; 50% op grond van artikel 3.111, lid 1, lid 3 en lid 4, Wet IB 2001 en 50% als onderhoudsverplichting als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00122

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 december 2019, nummer BRE 17/7430 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2013 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020 in ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd met [ex-echtgenote] (hierna: ex-echtgenote). Belanghebbende en zijn ex-echtgenote woonden in een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] (hierna: de woning in [plaats 1] ). De woning in [plaats 1] was geheel in eigendom van de ex-echtgenote.

2.2.

Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hadden vanaf 2008 een woning in aanbouw in mede-eigendom aan de [adres 2] te [plaats 2] (België) (hierna: de woning in [plaats 2] ).

2.3.

Op beide woningen rustten hypothecaire geldleningen, waarvoor belanghebbende en zijn ex-echtgenote beiden hoofdelijk aansprakelijk waren.

2.4.

Op 13 augustus 2013 heeft belanghebbende een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. De datum van de echtscheidingsbeschikking is 5 november 2014 en deze beschikking is op 21 november 2014 ingeschreven. Op 25 januari 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant bij beschikking beslist op de overige verzoeken ter zake van de echtscheiding.

2.5.

Belanghebbende heeft de woning in [plaats 1] met ingang van 1 juni 2013 verlaten. Per 1 december 2013 heeft belanghebbende zich uitgeschreven van het adres [adres 1] te [plaats 1] en zich ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaats 1] . De ex-echtgenote woonde het gehele jaar 2013 in de woning in [plaats 1] .

2.6.

Belanghebbende en zijn ex-echtgenote hebben niet gekozen voor het voljaarspartnerschap zoals bedoeld in artikel 2.17, lid 7, Wet IB 2001.

2.7.

In onderdeel 2.6 van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 januari 2016 is opgenomen:

“Uit de overgelegde stukken heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat er, zoals door de vrouw is gesteld, een verband bestaat tussen het door de vrouw intrekken van haar verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie en de betaling door de man van de hypothecaire lasten en overige woonlasten. In de door de rechtbank gegeven beschikking voorlopige voorzieningen is hierover niets opgenomen, hetgeen wel voor de hand had gelegen, gelet op de fiscale gevolgen van een dergelijke afspraak voor partijen. Bovendien staat in het aanvullende verweerschrift/aanvullend verzoekschrift van de man te lezen dat de vrouw is gaan samenwonen en dat zij dat heeft erkend, zodat zij om die reden geen recht meer zou hebben op partneralimentatie.”

2.8.

De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.120 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 568 negatief. Tevens is bij beschikking € 753 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2017 de aanslag herrekend, hetgeen heeft geleid tot de conclusie dat het belastbare inkomen uit werk en woning eerder te laag is vastgesteld dan te hoog. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang is gehandhaafd, de beschikking belastingrente is verminderd en er is een kostenvergoeding toegekend.

2.9.

Bij kennisgeving van 10 november 2017 is de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.

2.10.

Belanghebbende heeft als bijlage bij zijn hogerberoepschrift de hypotheekakte overgelegd ter zake van de woning in [plaats 1] . Daaruit volgt dat belanghebbende en de ex-echtgenote hoofdelijk schuldenaar zijn en dat de ex-echtgenote tot zekerheid van nakoming hypotheek verleent op de woning in [plaats 1] .

2.11.

Belanghebbende heeft in 2013 de volledige hypotheekrente voor beide woningen betaald:

-

voor de woning in [plaats 1] € 13.169;

-

voor de woning in [plaats 2] € 935.

2.12.

Belanghebbende had in 2013 een netto inkomen per maand van € 4.450, de ex-echtgenote had een netto inkomen van € 1.516 per maand 1.

3 Geschil alsmede conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

- Heeft belanghebbende op grond van artikel 3.111 Wet IB 2001 recht op de volledige aftrek van de hypotheekrente voor beide woningen?

- Zo nee, zijn de betaalde bedragen aan hypotheekrente, voor zover niet aftrekbaar op grond van artikel 3.111 Wet IB 2001, aftrekbaar als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen als bedoeld in artikel 6.3, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet IB 2001?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar - behoudens de beschikking belastingrente - en vermindering van de aanslag tot, naar het hof begrijpt, een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.732. De inspecteur concludeert eveneens tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.329. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang van - € 568 is tussen partijen niet in geschil. Evenmin is in geschil dat de beschikking belastingrente terecht op nihil is vastgesteld.

4 Gronden

5 Beslissing