Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-04-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1284, 20/00757 tot en met 20/00759

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-04-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1284, 20/00757 tot en met 20/00759

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 april 2022
Datum publicatie
17 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1284
Formele relaties
Zaaknummer
20/00757 tot en met 20/00759

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft als gevolg van een, door belanghebbende geïnitieerd, boekenonderzoek geconstateerd dat belanghebbende in (onder meer) de jaren 2014, 2015 en 2016 een te laag bedrag aan winst uit onderneming heeft aangegeven. De heer A heeft de administratie van belanghebbendes eenmanszaak zodanig gemanipuleerd dat een deel van de, door belanghebbende behaalde, werkelijke omzet buiten het zicht van de Belastingdienst is gebleven. De gelden die buiten het zicht zijn gebleven, heeft de heer A (onder meer) aangewend voor consumptieve bestedingen. De heer A heeft op deze wijze kunnen handelen door onder meer mishandeling, (bedreiging met) geweld, afpersing en smaadschrift. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek winstcorrecties toegepast en navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 en een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. Het hof is van oordeel dat de wederrechtelijke toe-eigening volledig heeft plaatsgevonden in de ondernemingssfeer en dat een tot het ondernemingsvermogen behorende vordering van belanghebbende op de heer A is ontstaan. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de vordering op de heer A op de balansdatum niet, althans niet geheel, volwaardig was. Goedkoopmansgebruik staat belanghebbende onder die omstandigheden toe de vordering ten laste van de winst af te waarderen. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 worden vernietigd en de definitieve aanslag IB/PVV 2016 wordt verminderd. Hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 20/00757 tot en met 20/00759

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 november 2020, nummers BRE 19/6690, 19/6692 en 19/6694, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de volgende (navorderings)aanslagen aan belanghebbende opgelegd:

  1. een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.201 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.47.01, dagtekening 10 februari 2018) met een belastingrentebeschikking van € 2.301;

  2. een navorderingsaanslag IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.198 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.57.01, dagtekening 10 februari 2018) met een belastingrentebeschikking van € 2.714;

  3. de aanslag IB/PVV 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.124 (aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01, dagtekening 2 februari 2018) en een belastingrentebeschikking van € 852.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen - onder andere - bovengenoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV en de over de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegde (navorderings)aanslagen Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar telkens gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen Zvw is bij brief van 20 februari 2020 door belanghebbende ingetrokken.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de inspecteur.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) en de Wet op de omzetbelasting 1968 en drijft met startdatum 1 januari 2014 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het op projectbasis verrichten van werkzaamheden voor diverse gemeentelijke instellingen.

2.2.

De door belanghebbende gedane aangiften IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016 bevatten de volgende gegevens:

2014

2015

2016

Winst uit onderneming

€ 49.297

€ 60.229

€ 64.082

Af: zelfstandigenaftrek

€ 7.280

€ 7.280

€ 7.280

Af: startersaftrek

€ 2.123

€ 2.123

€ 2.123

Af: MKB-winstvrijstelling

€ 5.586

€ 7.116

€ 7.656

Belastbare winst:

€ 34.308

€ 43.710

€ 47.023

Inkomsten uit eigen woning:

€ 0

€ 0

€ 0

Af: aftrekbare rente

€ 8.268

€ 13.188

€ 0

Belastbaar inkomen uit werk en woning:

€ 26.040

€ 30.522

€ 47.023

2.3.

De inspecteur is van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 afgeweken door het aangegeven belastbare inkomen uit werk en woning van € 26.040 te verhogen met inkomsten uit dienstbetrekking van (in totaal) € 13.419. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 is zodoende vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.459.

De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 is door de inspecteur overeenkomstig de aangifte vastgesteld.

2.4.

Belanghebbende heeft op 12 juni 2017 bij de politie aangifte gedaan tegen de heer [A] (hierna: [A] ). [A] is bij vonnis van [vonnis datum] 2017 van de strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant en, vervolgens, zoals blijkt uit een door belanghebbende ingebracht civiel vonnis, bij arrest van [arrest datum] 2020 van de strafkamer van het hof strafrechtelijk veroordeeld wegens (onder andere) mishandeling, bedreiging, afpersing en smaadschrift. De strafkamers van de rechtbank en het hof hebben wettig en overtuigend bewezenverklaard dat [A] in de periode van 1 februari 2010 tot en met 12 juni 2017 door (bedreiging met) geweld en smaad belanghebbende heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen, welk(e) (bedreiging met) geweld en smaad er onder andere in bestonden dat [A] belanghebbende meermalen heeft geslagen en/of geschopt en/of aan haar haren heeft getrokken, [A] dreigend tegen belanghebbende heeft gezegd dat hij haar zou slaan als zij al haar inkomsten op zou geven aan de Belastingdienst en [A] meermalen tegen belanghebbende heeft gezegd dat hij haar opdrachtgevers te kennen zou geven dat zij niet integer is als zij niet mee zou werken aan het openen van een zwarte (tweede) bankrekening (waarvan hij de bankpas beheerde en waarvan hij het geld dat door haar opdrachtgevers werd gestort opnam en aankopen mee heeft verricht).

2.5.

In het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant is onder meer het volgende overwogen:

‘Door de mishandelingen, de bedreigingen met geweld en de bedreiging met smaad(schrift) heeft verdachte een situatie gecreëerd waarin aangeefster werd gedwongen om te doen wat verdachte wilde en om haar geld aan verdachte af te geven dan wel toe te zien hoe verdachte zich dit geld – haar geld – toe-eigende; door de situatie die verdachte had gecreëerd was zij niet bij machte om hier verandering in te brengen.’

2.6.

Belanghebbende heeft in juni 2017 bij de Belastingdienst gemeld dat de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 mogelijk naar een te laag bedrag zijn vastgesteld. De Belastingdienst heeft vervolgens een boekenonderzoek ingesteld. Uit het boekenonderzoek is het volgende naar voren gekomen. Belanghebbende gaf de gewerkte uren per opdrachtgever door aan [A] . [A] droeg zorg voor (onder meer) de facturering en de administratie. Het uurtarief en de gewerkte uren werden op de facturen aan de opdrachtgevers juist weergegeven. [A] manipuleerde voor de eigen administratie de gewerkte uren en het daaraan gekoppelde uurtarief op zodanige wijze dat de geadministreerde omzet lager was dan de werkelijke omzet. De aangiften IB/PVV en omzetbelasting werden gedaan door een externe boekhouder op basis van de aan hem verstrekte gegevens uit de (deels) door [A] gemanipuleerde administratie. Op de facturen aan de opdrachtgevers werden verschillende rekeningnummers van bankrekeningen bij Rabobank, ING Bank en Knab vermeld. Deze bankrekeningen stonden op naam van belanghebbende, ten behoeve van haar eenmanszaak. Belanghebbende heeft in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar [A] verklaard dat zij de bankrekeningen bij ING Bank en Knab onder dwang van [A] heeft geopend. Volgens [A] zou het voordeel daarvan zijn dat als de FIOD om inzage zou vragen, er maar één bankrekening hoefde te worden getoond en de andere verzwegen konden worden. Ook heeft [A] belanghebbende onder fysiek en verbaal geweld gedwongen om hem de beschikking te geven over bankpassen van de rekeningen bij ING Bank en Knab. Hierdoor had [A] de volledige beschikkingsmacht over (het saldo op) deze bankrekeningen. De door de opdrachtgevers op de bankrekeningen van ING Bank en Knab gestorte gelden werden door [A] aangewend voor consumptieve bestedingen. [A] stond niet toe dat belanghebbende de inkomsten op de bankrekeningen bij ING Bank en Knab doorgaf aan de boekhouder en de Belastingdienst. Alleen de ontvangsten op de bankrekening bij Rabobank werden aan de boekhouder doorgegeven. Op basis van deze onvolledige en onjuiste administratie en informatie heeft de boekhouder (onder meer) de aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016 gedaan naar te lage bedragen. [A] dreigde dat als belanghebbende weigerde mee te werken, hij haar opdrachtgevers te kennen zou geven dat zij niet integer was en ervoor zou zorgen dat zij geen werk meer zou hebben. Uit de in het vonnis van de strafkamer van de rechtbank Oost-Brabant opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat [A] aan dit dreigement ook daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven door in juli 2017 aan diverse gemeenten brieven te sturen waarin hij meldt dat belanghebbende fraude heeft gepleegd door geen omzetbelasting af te dragen over de bij die gemeenten ingediende facturen.

2.7.

De inspecteur heeft de verzwegen omzet voor de jaren 2014, 2015 en 2016 berekend op respectievelijk € 45.769, € 87.373 en € 78.215, meer specifiek:

2014

2015

2016

Totaal

Verzwegen omzet Knab

-

€ 2.593

€ 6.309

€ 8.902

Verzwegen omzet ING Bank

€ 55.380

€ 103.128

€ 88.331

€ 246.839

Verzwegen omzet inclusief omzetbelasting:

€ 55.380

€ 105.721

€ 94.640

€ 255.741

Verschuldigde omzetbelasting (21/121e)

€ 9.611

€ 18.348

€ 16.425

€ 44.384

Verzwegen omzet exclusief omzetbelasting

€ 45.769

€ 87.373

€ 78.215

€ 211.357

2.8.

Belanghebbende heeft in haar aangifte tegen [A] verklaard dat [A] van haar geld een Ford Mustang en een Harley Davidson heeft aangeschaft. Uit informatie op kenteken in het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) blijkt het volgende:

Kenteken: [kenteken 1]

Merk: Ford

Type: Mustang Boss

(…)

Houder(s)/Aansprakelijken

Houder

Soort persoon

Naam

Woonplaats

Datum ing

Datum einde

Reden einde

(…)

(…)

(…)

(…)

15-11-2017 20:03

(…)

Nieuwe houder

[houder 1]

Natuurlijk persoon

[belanghebbende]

[woonplaats]

8-7-2017 10:34

15-11-2017 20:03

Nieuwe houder

[houder 2]

Natuurlijk persoon

[A]

[kantoorplaats]

7-4-2017 18:15

8-7-2017 10:34

Nieuwe houder

Kenteken: [kenteken 2]

Merk: Harley Davidson

Type: FLSTSCI Springer Classic

(…)

Houder(s)/Aansprakelijken

Houder

Soort persoon

Naam

Woonplaats

Datum ing

Datum einde

Reden einde

(…)

(…)

(…)

(…)

18-10-2018 16:13

(…)

Nieuwe houder

[houder 1]

Natuurlijk persoon

[belanghebbende]

[woonplaats]

1-7-2017 9:38

18-10-2018 16:13

Nieuwe houder

[houder 2]

Natuurlijk persoon

[A]

[kantoorplaats]

6-1-2017 17:00

1-7-2017 9:38

Nieuwe houder

[houder 1]

Natuurlijk persoon

[belanghebbende]

[woonplaats]

26-7-2016 12:33

6-1-2017 17:00

Nieuwe houder

De Ford Mustang en de Harley Davidson zijn in juli 2017 door belanghebbende geconfisqueerd en uiteindelijk verkocht op respectievelijk 15 november 2017 en 18 oktober 2018. Hiervoor is respectievelijk € 31.000 en € 11.000 betaald.

2.9.

De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2014 en 2015, en de aanslag IB/PVV over het jaar 2016 opgelegd naar belastbare inkomens uit werk en woning die als volgt zijn opgebouwd:

2014

2015

2016

Winst uit onderneming

€ 95.066

€ 147.602

€ 142.297

Af: zelfstandigenaftrek

€ 7.280

€ 7.280

€ 7.280

Af: startersaftrek

€ 2.123

€ 2.123

€ 2.123

Af: MKB-winstvrijstelling

€ 11.993

€ 19.348

€ 18.606

Belastbare winst:

€ 73.670

€ 118.851

€ 114.288

Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 10.392

€ 0

€ 0

Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking

€ 3.027

€ 0

€ 0

Eigenwoningforfait

€ 2.380

€ 2.535

€ 2.580

Af: aftrekbare rente

€ 8.268

€ 13.188

€ 13.744

Belastbaar inkomen uit werk en woning:

€ 81.201

€ 108.198

€ 103.124

2.10.

Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de belastingaanslagen verminderd door uit coulance-overwegingen de winst uit onderneming te verminderen met 50% van de in 2.7 vermelde bedragen aan verzwegen omzet exclusief omzetbelasting.

2.11.

Belanghebbende is een civiele procedure gestart tegen [A] om hem aansprakelijk te stellen voor de schade die zij heeft geleden in verband met het onrechtmatig handelen van [A] . De door belanghebbende geëiste schadevergoeding bedraagt € 367.041,77, waarvan een bedrag van - naar het hof begrijpt - € 289.198 ziet op het door de inspecteur berekende verzwegen omzet over de jaren 2014 tot en met 2017 inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 en de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of de verzwegen omzet terecht en tot het juiste bedrag tot de belastbare winst uit onderneming van belanghebbende is gerekend.

3.2.

Niet in geschil is dat de inspecteur de verzwegen omzet exclusief omzetbelasting voor de jaren 2014, 2015 en 2016 terecht heeft berekend op respectievelijk € 45.769, € 87.373 en € 78.215. Evenmin in geschil is dat de inspecteur de belastbare inkomsten uit eigen woning voor de jaren 2014, 2015 en 2016 terecht heeft gecorrigeerd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de belastbare winst uit onderneming zoals begrepen in de voor de jaren 2014, 2015 en 2016 opgelegde (navorderings)aanslagen IB/PVV met de verzwegen omzet, inclusief de daarover in rekening gebrachte omzetbelasting, van respectievelijk € 55.380, € 105.721 en € 94.640.

3.4.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing