Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5409, AWB - 19 _ 6690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-11-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5409, AWB - 19 _ 6690

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 november 2020
Datum publicatie
3 december 2020
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5409
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6690

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / winst uit onderneming.

De inspecteur heeft als gevolg van een, door belanghebbende geïnitieerd, boekenonderzoek geconstateerd dat belanghebbende in (onder meer) de jaren 2014, 2015 en 2016 een te laag bedrag aan winst uit onderneming heeft aangegeven. Uit het onderzoek van de inspecteur blijkt dat de ex-partner van belanghebbende de administratie van belanghebbendes eenmanszaak zodanig heeft gemanipuleerd dat een deel van de, door belanghebbende behaalde, werkelijke omzet buiten het zicht van de Belastingdienst is gebleven. De gelden die buiten het zicht zijn gebleven heeft de ex-partner (onder meer) aangewend voor consumptieve bestedingen. De ex-partner heeft op deze wijze kunnen handelen door onder meer mishandeling, bedreiging met geweld, afpersing en smaadschrift. De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek winstcorrecties toegepast en navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 en een definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. De rechtbank overweegt dat de ex-partner niet kan worden aangemerkt als mede-ondernemer en de volledige winst uit onderneming fiscaal gezien door belanghebbende is genoten. Voorts overweegt de rechtbank dat er in het ondernemingsvermogen van belanghebbende geen vordering op de ex-partner wegens wederrechtelijke toe-eigening is ontstaan. Dat belanghebbende de onttrekkingen heeft moeten toelaten is gelegen in de omstandigheid dat haar ex-partner buitengewone fysieke en geestelijke druk op haar uitoefende. Deze omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in de privésfeer van belanghebbende.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 19/6690, 19/6692 en 19/6694

uitspraak van 4 november 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 12 november 2019 op de bezwaren van belanghebbende tegen de navolgende aan haar opgelegde aanslagen:

- navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.201 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.47.01) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 2.301;

- navorderingsaanslag IB/PVV 2015 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 108.198 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.57.01) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 2.714;

- aanslag IB/PVV 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.124 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.66.01) en de bij gelijktijdige beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 852.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2020 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde N.L.R. Houwen, verbonden aan Dok Accountants en Adviseurs te Helmond, en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Motivering

2.1.

Belanghebbende drijft sinds 1 januari 2014 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het op projectbasis verrichten van werkzaamheden voor diverse gemeentelijke instellingen.

2.2.

De door belanghebbende gedane aangiften IB/PVV voor de jaren 2014, 2015 en 2016 zijn als volgt opgebouwd:

2014

2015

2016

Winst uit onderneming

€ 49.297

€ 60.229

€ 64.082

Af: zelfstandigenaftrek

€ 7.280

€ 7.280

€ 7.280

Af: startersaftrek

€ 2.123

€ 2.123

€ 2.123

Af: MKB-winstvrijstelling

€ 5.586

€ 7.116

€ 7.656

Belastbare winst:

€ 34.308

€ 43.710

€ 47.023

Inkomsten uit eigen woning:

€ 0

€ 0

-

Af: aftrekbare rente

€ 8.268

€ 13.188

-

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 26.040

€ 30.522

€ 47.023

2.3.

De inspecteur is van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 afgeweken en heeft de definitieve aanslag IB/PVV voor dat jaar opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.459. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 is door de inspecteur overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.4.

Belanghebbende heeft op 12 juni 2017 bij de politie aangifte gedaan tegen haar ex-partner. De ex-partner is uiteindelijk bij vonnis van 19 december 2017 van de rechtbank Oost-Brabant strafrechtelijk veroordeeld wegens onder meer mishandeling, bedreiging met geweld, afpersing en smaadschrift.

2.5.

In het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

Door de mishandelingen, de bedreigingen met geweld en de bedreiging met smaad(schrift) heeft verdachte een situatie gecreëerd waarin aangeefster werd gedwongen om te doen wat verdachte wilde en om haar geld aan verdachte af te geven dan wel toe te zien hoe verdachte zich dit geld – haar geld – toe-eigende; door de situatie die verdachte had gecreëerd was zij niet bij machte om hier verandering in te brengen.

2.6.

Belanghebbende heeft in juni 2017 bij de Belastingdienst gemeld dat (onder meer) de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 mogelijk naar een te laag bedrag zijn vastgesteld. De Belastingdienst heeft vervolgens een boekenonderzoek ingesteld. Uit het boekenonderzoek is het volgende naar voren gekomen. Belanghebbende gaf de gewerkte uren per opdrachtgever door aan de ex-partner. De ex-partner droeg zorg voor (onder meer) de facturering en administratie. Het uurtarief en de gewerkte uren werden op de facturen aan de opdrachtgevers juist weergegeven. De ex-partner manipuleerde voor de eigen administratie de gewerkte uren en het daaraan gekoppelde uurtarief op zodanig wijze dat de geadministreerde omzet lager was dan de werkelijke omzet. De aangiften IB/PVV en omzetbelasting werden gedaan door een externe adviseur op basis van de aan hem verstrekte gegevens uit de gemanipuleerde administratie. De ex-partner vermeldde op de facturen naar de opdrachtgevers verschillende bankrekeningnummers. Deze bankrekeningen stonden op naam van belanghebbende, ten behoeve van haar eenmanszaak. Slechts een van deze bankrekeningen was bij de adviseur bekend. Op basis van deze onjuiste administratie en informatie heeft de adviseur (onder meer) de aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016 gedaan naar te lage bedragen. De inspecteur heeft de verzwegen omzet voor die jaren berekend op respectievelijk € 45.769, € 87.373 en € 78.215. De gelden op de bankrekening die buiten het zicht is gebleven, werden door de ex-partner (onder meer) aangewend voor consumptieve bestedingen.

2.7.

De inspecteur heeft naar aanleiding van het boekenonderzoek navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 2014 en 2015, en een aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning dat als volgt is opgebouwd:

2014

2015

2016

Winst uit onderneming

€ 95.066

€ 147.602

€ 142.297

Af: zelfstandigenaftrek

€ 7.280

€ 7.280

€ 7.280

Af: startersaftrek

€ 2.123

€ 2.123

€ 2.123

Af: MKB-winstvrijstelling

€ 11.993

€ 19.348

€ 18.606

Belastbare winst:

€ 73.670

€ 43.710

€ 47.023

Inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking

€ 10.392

€ 0

€ 0

Inkomsten uit vroegere dienstbetrekking

€ 3.027

€ 0

€ 0

Inkomsten uit eigen woning:

€ 2.380

€ 2.535

€ 2.580

Af: aftrekbare rente

€ 8.268

€ 13.188

€ 13.744

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 81.201

€ 108.198

€ 103.124

2.8.

Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de belastingaanslagen verminderd door uit coulance-overwegingen de winst uit onderneming te verminderen met 50% van de in 2.6 vermelde bedragen.

Geschil

2.9.

In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015, en de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 te hoog zijn. Het geschil ziet alleen op de hoogte van de winst uit onderneming.

Beoordeling van het geschil

2.10.

Op basis van artikel 3.2. van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en MKB-winstvrijstelling.

2.11.

Partijen zijn het erover eens zijn dat de verzwegen omzet fiscaal werd gerealiseerd zodra de facturen naar de opdrachtgevers werden verstuurd en dat dat inkomen werd genoten in het kader van de onderneming. Partijen zijn het er ook over eens dat de opdrachtgevers bevrijdend hebben betaald zodra zij het verschuldigde bedrag hebben overgeboekt op het op de facturen vermelde bankrekeningnummer. Wat partijen ten eerste verdeeld houdt is of een deel van het inkomen van de onderneming niet door belanghebbende is genoten maar door de ex-partner in hoedanigheid van mede-ondernemer, hetgeen belanghebbende stelt maar de inspecteur bestrijdt.

2.12.

Op basis van artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor wiens rekening en risico een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.

2.13.

De rechtbank kan belanghebbende niet volgen in haar standpunt dat de ex-partner een deel van het inkomen heeft genoten in hoedanigheid van mede-ondernemer (of als mede-gerechtigde). De ex-partner is niet mede degene voor wiens rekening en risico de onderneming werd gedreven. De onderneming werd alleen voor belanghebbendes rekening en risico gedreven. Alleen zij was onbeperkt gerechtigd tot de resultaten van de onderneming. Er was immers ook geen sprake van een overeenkomst tussen belanghebbende en de ex-partner op grond waarvan de ex-partner gerechtigd is tot een deel van het inkomen. De omstandigheid dat de ex-partner de administratie deed brengt niet mee dat de onderneming mede door hem werd gedreven. De opbrengsten uit de onderneming vloeiden juridisch en fiscaal gezien alleen belanghebbende rechtstreeks toe. Dat de ex-partner feitelijk gezien de beschikkingsmacht had over (het saldo op) de bankrekeningen, kan dat niet anders maken. De volledige winst uit onderneming, dus ook voor zover dat bestaat uit de verzwegen omzet, is fiscaal gezien door belanghebbende genoten.

2.14.

Ter zitting heeft belanghebbende aangevoerd dat weliswaar de verzwegen omzet is gerealiseerd op het moment van verzending van de factuur, maar dat toch geen sprake is van genieten van het inkomen door belanghebbende, aangezien de ex-partner zich in een zodanige positie had gebracht dat hij de geldstroom kon afvangen/beheersen voordat belanghebbende de inkomsten heeft genoten. Voor zover belanghebbende hiermee (toch) de omzetcorrectie bestrijdt, kan dit belanghebbende niet helpen. Wat belanghebbende aanvoert kan immers niet eraan afdoen dat de omzet is gerealiseerd. Iets anders is of in verband met de toe-eigening van de gelden een verlies uit onderneming in aanmerking kan worden genomen. Daarop gaat de rechtbank hierna in.

2.15.

Belanghebbende neemt het standpunt in dat de toe-eigening van de gelden door de ex-partner diefstal is als gevolg waarvan een vordering op de ex-partner is ontstaan in het ondernemingsvermogen van belanghebbende. Aangezien de vordering waardeloos is, kan per saldo een verlies worden genomen voor het gehele bedrag, aldus belanghebbende. De inspecteur bestrijdt dat de toe-eigening in de ondernemingssfeer heeft plaatsgevonden.

2.16.

De rechtbank volgt belanghebbende niet. De door de ex-partner van belanghebbende toegeëigende gelden zijn onttrokken van de zakelijke bankrekening(en) op naam van belanghebbende. Belanghebbende heeft haar ex-partner hier geen toestemming voor gegeven, noch heeft zij haar medewerking verleend aan deze toe-eigening. Dat zij deze onttrekkingen heeft moeten toelaten is gelegen in de omstandigheid dat haar ex-partner buitengewone fysieke en geestelijke druk op haar uitoefende (zie ook 2.5). Deze omstandigheid is gelegen in de privésfeer van belanghebbende. De toe-eigening van de gelden heeft daarom geen gevolgen in de ondernemingssfeer. Een ontstane vordering op de ex-partner als gevolg van de wederrechtelijke toe-eigening van de gelden bevindt zich dan ook niet in het ondernemingsvermogen van belanghebbende.

De gemaakte vergelijking met het geval waarin een kassière onder dwang de inhoud van de kassa afgeeft, kan belanghebbende niet helpen omdat die handeling gelegen is buiten de privésfeer. De omstandigheid dat de ex-partner de administratie verzorgde van de onderneming, maakt het voorgaande evenmin anders. Die omstandigheid doet niet er aan af dat de toe-eigening, gelet op de omstandigheden, niet in de ondernemingssfeer is gelegen. Bovendien heeft ex-partner ook de rol van administrateur onder druk afgedwongen van belanghebbende.

2.17.

Belanghebbende heeft verder nog naar voren gebracht dat de opbrengsten met de diefstal van belanghebbende door de ex-partner resultaat uit overige werkzaamheden vormen. Of dat zo is, is voor de beslissing in deze procedure niet relevant. Ook als dat namelijk zo is, doet dat niet af aan het oordeel dat de gehele winst uit onderneming door belanghebbende wordt genoten en evenmin aan het oordeel dat de toe-eigening niet in de ondernemingssfeer van belanghebbende plaatsvindt.

2.18.

De winstcorrecties van de inspecteur zijn dus niet te hoog. De berekening van de belastingaanslagen is verder niet in geschil. De beroepen zijn daarom ongegrond verklaard.

2.19.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Tot slot

2.20.

De rechtbank realiseert zich dat belanghebbende dit oordeel vermoedelijk als (zeer) onrechtvaardig zal ervaren. Belanghebbende heeft schoon schip willen maken. Het gevolg daarvan is dat zij ook op fiscaal gebied te maken krijgt met de gevolgen van de gedragingen van de ex-partner. Ze wordt bovendien belast voor inkomen waarover zij feitelijk niet heeft beschikt, maar de ex-partner. Hoezeer dat laatste ook onverteerbaar moet zijn, de omstandigheid dat belanghebbende niet feitelijk heeft beschikt over het inkomen kan op basis van de fiscale regels geen reden zijn om het inkomen niet te belasten.

Deze uitspraak is op 4 november 2020 gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is enkel ondertekend door de griffier omdat de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.