Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-09-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3282, 20/00714

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-09-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3282, 20/00714

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 september 2022
Datum publicatie
23 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3282
Formele relaties
Zaaknummer
20/00714
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-03-2027] art. 8:42, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-03-2027] art. 8:31, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 40

Inhoudsindicatie

WOZ-zaak appartement.

Artikel 8:42 Awb. Het waardevergelijkingsrapport had door de heffingsambtenaar moeten worden overgelegd ter beoordeling van de vraag of het een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Het hof heeft aan het niet overleggen van het rapport geen gevolgtrekkingen verbonden (artikel 8:31 Awb).

Naar het oordeel van het hof is de heffingsambtenaar met hetgeen hij bij de rechtbank en in de hoger beroepsfase heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast. In zoverre doen de door hem eerder gegeven onderbouwingen, al dan niet gebaseerd op, dan wel gecontroleerd aan de hand van het waardevergelijkingsrapport, niet meer ter zake.

Belanghebbende heeft gesteld dat de waarde in de bezwaarfase ten onrechte enkel met een taxatieverslag en -kaart is onderbouwd en niet met een taxatierapport. Het hof constateert dat het taxatieverslag en de taxatiekaart verwijzen naar referentieobjecten met vermelding van de kenmerken van de woning en van die objecten en dat daarmee de aansluiting tussen de verkoopprijzen van die objecten en de WOZ-waarde van de woning kan worden gemaakt. Daarmee kan niet gezegd worden dat de waarde in bezwaar, toen er nog geen taxatierapport was opgemaakt, ondeugdelijk of onvoldoende was gemotiveerd. Het bepaalde in artikel 40, lid 2, Wet WOZ doet aan het voorgaande niet af.

Het hof acht, gelet op het voorgaande, de waarde van de woning in alle fasen van het geding aannemelijk gemaakt door de heffingsambtenaar en het proces van de waardebepaling voldoende inzichtelijk en controleerbaar. De heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast, ook in het licht van hetgeen belanghebbende heeft gesteld.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 20/00714

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 oktober 2020, nummer SHE 18/2689, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch,

hierna: de heffingsambtenaar,

en

de Staat (minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven en daarbij de waarde van [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning) met waardepeildatum 1 januari 2017 vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag) voor het jaar 2018 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek en de heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [gemachtigde] , gemachtigde, en [A] , alsmede, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur).

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een in het jaar 2005 gebouwd (tussen)appartement op de tweede verdieping van ‘ [B] ’ aan de rand van de wijk [wijk] in [woonplaats] . Tot de woning behoren een inpandige berging, een balkon en twee inpandige parkeerplaatsen.

2.2.

Ter onderbouwing van de door hem aan de woning toegekende waarde van € 416.000, heeft de heffingsambtenaar verwezen naar een door hem in beroep overgelegd taxatierapport (hierna: het taxatierapport), opgesteld op 27 februari 20191 door voornoemde heer [taxateur] . In het taxatierapport is de waarde in het economische verkeer van de woning per de waardepeildatum vastgesteld op € 433.000. Deze waarde is bepaald door vergelijking met de referentieobjecten [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] (hierna: de referentieobjecten), alle gelegen in ‘ [B] ’ te [woonplaats] . In het taxatierapport zijn objectgegevens en foto’s van de woning en van de referentieobjecten opgenomen. Ook bevat het rapport een zogeheten vergelijkingsmatrix (overzicht taxatieopbouw) met gegevens van de woning en van de referentieobjecten.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vragen of de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar op de peildatum te hoog is vastgesteld en of belanghebbende in zijn belang is geschaad, omdat de heffingsambtenaar voor onvoldoende inzichtelijkheid en controleerbaarheid van het proces van de waardebepaling heeft gezorgd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarde en de aanslag. Belanghebbende acht zich op basis van de verstrekte gegevens onvoldoende in staat om zich een oordeel te vormen omtrent de waarde van de woning. Uit de wel verstrekte informatie leidt hij een waarde af in de orde van € 380.000.2

Indien de WOZ-waarde in stand blijft, acht belanghebbende het hoger beroep evengoed gegrond, omdat een sluitende onderbouwing van die waarde ontbreekt.

3.3.

Belanghebbende verzoekt om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase.

3.4.

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing