Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3465, 21/00276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3465, 21/00276

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 oktober 2022
Datum publicatie
19 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3465
Zaaknummer
21/00276
Relevante informatie
Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 3.90 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Belanghebbende houdt zich bezig met het fokken van honden, het houden van paarden en het verlenen van zorg aan haar dochter, echtgenoot en moeder. In geschil is of belanghebbende winst uit onderneming geniet uit hoofde van deze activiteiten en (ook overigens) de hoogte van de aanslag. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De activiteiten betreffende het fokken van honden en het houden van paarden zijn activiteiten in de sfeer van inkomensbesteding. De zorgactiviteiten zijn geen onderneming omdat belanghebbende niet buiten de kring van verwanten zorgwerkzaamheden verricht. Die activiteiten zijn een werkzaamheid. Ook belanghebbendes overige grieven tegen de hoogte van het in de aanslag begrepen inkomen en de hoogte van de in aanmerking genomen kosten worden verworpen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00276

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2020, nummer BRE 18/6847, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 (hierna: de aanslag) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2022 in ‘s-Hertogenbosch. Via Skype voor Bedrijven heeft daaraan deelgenomen namens de inspecteur, [inspecteur] . Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 23 maart 2022 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 25 maart 2022 is afgeleverd op een PostNLlocatie. Op 12 april 2022 is de uitnodiging voor de zitting retour gestuurd, omdat belanghebbende deze niet heeft afgehaald. Op 13 april 2022 is de uitnodiging voor de zitting nogmaals, deze keer per reguliere post, aan belanghebbende verzonden.

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

De griffier heeft in de brief van 18 augustus 2022 partijen ervan in kennis gesteld dat een of meerdere raadsheren die bij de zaak van belanghebbende betrokken zijn, niet op de juiste manier is beëdigd, dat de desbetreffende raadshe(e)r(en) inmiddels opnieuw is/zijn beëdigd en dat het hof van oordeel is dat het in het geval van belanghebbende niet nodig is om in haar zaak een nieuwe zitting te houden, omdat de gesignaleerde onvolkomenheid niets afdoet aan de deskundige en zorgvuldige wijze waarop haar zaak (inhoudelijk) is behandeld.

1.8.

Belanghebbende heeft op 8 september 2022 gereageerd op de onder 1.7 genoemde brief. Het hof ziet in die reactie geen aanleiding om de zaak op een nadere zitting te behandelen. Aangezien de inspecteur evenmin heeft verklaard gebruik te willen maken van zijn recht om op een nadere zitting te worden gehoord, is een nadere zitting achterwege gebleven.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende hield zich in 2013 bezig met de volgende activiteiten:

- het fokken van honden

- het houden van paarden

- het verlenen van zorg aan haar dochter, haar echtgenoot en haar moeder.

2.2.

Belanghebbende merkt de onder 2.1 genoemde activiteiten aan als onderneming. Zij heeft over de jaren voorafgaand aan 2013 de volgende winsten uit onderneming aangegeven:

- 2010: -/- € 14.037

- 2011: -/- € 21.521

- 2012: -/- € 10.256

In de genoemde bedragen zijn geen inkomsten uit hoofde van persoonsgebonden budgetten begrepen.

2.3.

Voor het jaar 2013 heeft belanghebbende aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 14.593, waarin is begrepen een aangegeven belastbare winst uit onderneming van -/- € 33.687. In het aangegeven inkomen zijn inkomsten uit hoofde van persoonsgebonden budgetten begrepen van € 6.000.

2.4.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld over de jaren 2011 tot en met 2013. Van dat boekenonderzoek is een rapport opgemaakt dat tot de gedingstukken behoort. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek is de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte. Het belastbare inkomen uit werk en woning is bij de aanslag vastgesteld op € 46.030. Daarbij zijn de door belanghebbende ontvangen inkomsten uit persoonsgebonden budgetten voor een bedrag van € 45.085 aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden, zijn minder kosten in aftrek aanvaard en zijn de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling geweigerd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag naar een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing