Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3790, 21/00825

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3790, 21/00825

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 oktober 2022
Datum publicatie
9 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3790
Formele relaties
Zaaknummer
21/00825
Relevante informatie
Art. 3.2 Wet IB 2001, Art. 3.76 Wet IB 2001, Art. 3.79a Wet IB 2001, Art. 3.90 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

In geschil is of de (innovatieve) werkzaamheden die belanghebbende in het jaar 2015 heeft verricht op het gebied van elektrisch vervoer een bron van inkomen vormen. Meer in het bijzonder gaat het hierbij om de vraag of een objectieve voordeelsverwachting aanwezig is. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Dat in de jaren 2020 en 2021 een beperkt positief resultaat is behaald, leidt niet tot een ander oordeel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00825

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 maart 2021, nummer SGR 20/3782, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 (hierna: de aanslag) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft, op grond van de Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten voor bodemzaken rijksbelastingen van 10 september 2019, nr. 2689094 zoals gepubliceerd in Staatscourant 2019, 51208 (hierna: de Regeling tijdelijke aanwijzing), de onderhavige zaak bij beslissing van 8 mei 2020 ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank).

1.5.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij hof Den Haag. Hof Den Haag heeft gebruik gemaakt van de in de Regeling tijdelijke aanwijzing opgenomen mogelijkheid om de onderhavige zaak ter verdere behandeling en beslissing te verwijzen naar hof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof). Verwijzing naar het hof heeft plaatsgevonden bij beslissing van 26 mei 2021.

1.7.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar dan wel ter zitting verstrekt aan de inspecteur.

1.9.

De zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.10.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende drijft met ingang van 15 juli 2009 een eenmanszaak. In de periode 15 juli 2009 tot en met 21 februari 2021 werd deze eenmanszaak gedreven onder de naam [bedrijf 1] . Met ingang van 18 februari 2021 wordt de eenmanszaak gedreven onder de naam [bedrijf 2] dan wel de handelsnaam [handelsnaam] . De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het al dan niet in opdracht ontwikkelen van ideeën en producten op het vlak van elektrisch vervoer.

2.2.

Met betrekking tot het jaar 2015 heeft belanghebbende op 28 april 2017 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.121. De in deze aangifte verantwoorde winst uit onderneming vóór toepassing van de MKB-winstvrijstelling bedraagt € 9.401 (negatief) (zie overzicht onder 2.4) en de belastbare winst uit onderneming € 8.085 (negatief). Daarnaast heeft belanghebbende een AOW-uitkering van € 12.206 aangegeven. De niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek is in de aangifte gesteld op € 3.640.

2.3.

De inspecteur heeft op 10 november 2017 de aanslag aan belanghebbende opgelegd. Het op de aanslag te betalen bedrag aan IB/PVV is nihil. De aanslag is gebaseerd op een inkomen uit werk en woning van € 12.206 (hoogte van de AOW-uitkering), met dien verstande dat verrekening met ondernemingsverlies uit voorafgaande jaren heeft plaatsgevonden tot een bedrag van € 3.406 en het belastbare inkomen uit werk en woning, dientengevolge, op € 8.800 is gesteld. De inspecteur heeft geen rekening gehouden met een negatief ondernemingsresultaat, aangezien hij van mening is dat de bedrijfsactiviteiten geen bron van inkomen vormen. Om die reden is de inspecteur ook met betrekking tot de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek van de aangifte afgeweken.

2.4.

Vanaf de start van de eenmanszaak heeft belanghebbende de volgende omzetten en netto resultaten in de door hem ingediende aangiften aangegeven:

Jaar

Omzet in €

Netto resultaat in €

2009

-

-

2010

3.019

-/- 13.816

2011

-

-/- 17.812

2012

5.490

-/- 16.494

2013

3.036

-/- 22.018

2014

2.140

-/- 10.707

2015

1.104

-/- 9.401

2016

-

-/- 9.027

2017

2.000

-/- 7.517

2018

6621

Verlies, omvang onbekend2

2019

1.4713

Verlies, omvang onbekend4

2020

12.820

3.1465

2.5.

De door belanghebbende ter zake van de jaren 2010 tot en met 2014 aangegeven negatieve resultaten zijn door de inspecteur geaccepteerd.

2.6.

Met betrekking tot het jaar 2021 heeft belanghebbende vooralsnog geen aangifte IB/PVV gedaan. Hij heeft echter wel een Fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2021 (hierna: fiscaalrapport 2021) door zijn fiscaal adviseur laten opstellen. De omzet en het netto resultaat van de activiteiten worden hierin gesteld op:

Jaar

Omzet in €

Netto resultaat in €

2021

28.745

8.487

Tot de omzet is een bedrag van € 8.500 aan overige bedrijfsopbrengsten gerekend. Het betreft een van een opdrachtgever ontvangen bonus.

2.7.

Belanghebbende heeft met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2021 urenoverzichten overgelegd, waarin het totaal van het in die jaren aan diverse projecten bestede aantal uren is opgenomen. Het met betrekking tot het jaar 2015 verstrekte urenoverzicht (hierna: het urenoverzicht 2015) vermeldt de volgende projecten en uren:

Solar project

[A] , 191 uur innovatie

EV project

[handelsnaam] , 1930 uur innovatie

[E] +

[B] , 96 uur innovatie

Totale innovatie in 2015

2217 project uren

2.8.

Daarnaast heeft belanghebbende een door een medewerker van de [C-bank] opgesteld businessplan overgelegd. De onderneming waarvoor het businessplan is opgesteld wordt aangeduid als [handelsnaam] B.V. Het businessplan bevat een financiële prognose voor de jaren 2017 tot en met 2021. De prognose is wat betreft de omzetkant gebaseerd op de inkomsten uit de kaartverkoop en sponsoring die verband houden met een nog te organiseren evenement.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de werkzaamheden die belanghebbende in het jaar 2015 heeft verricht een bron van inkomen vormen.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat bij bevestigende beantwoording van deze vraag de belastbare winst uit onderneming, overeenkomstig de aangifte, op € 8.085 (negatief) gesteld dient te worden en belanghebbende aanspraak kan maken op de zelfstandigenaftrek.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7156 en vaststelling van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek op € 3.640. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing