Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:871, BKDH-21/00568 t/m BKDH-21/00570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-05-2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:871, BKDH-21/00568 t/m BKDH-21/00570

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 mei 2022
Datum publicatie
28 december 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:4500
Zaaknummer
BKDH-21/00568 t/m BKDH-21/00570

Inhoudsindicatie

Artikel 8:29 Awb

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

enkelvoudige geheimhoudingskamer

nummers BKDH-21/00568 tot en met BKDH-21/00570

in het geding tussen:

(gemachtigde: M. Hendriks)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het geheimhoudingsverzoek van de Inspecteur als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2007, 2008 en 2009 aanslagen schenkingsrecht opgelegd.

1.2.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank). De geheimhoudingskamer van de Rechtbank heeft op verzoek van de Inspecteur op de voet van artikel 8:29 Awb een beslissing genomen en hierbij bepaald dat het beroep van de Inspecteur op geheimhouding gerechtvaardigd is. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en hierbij tevens gronden ingediend tegen de beslissing van de geheimhoudingskamer van de Rechtbank. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het Hof heeft de Inspecteur bij brief van 28 januari 2022 verzocht de geheim te houden stukken alsmede de motivering van het verzoek in te dienen bij de geheimhoudingskamer van het Hof.

1.6.

De Inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 maart 2022 aan het onder 1.5 bedoelde verzoek voldaan.

1.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 maart 2022 de geheimhoudingskamer verzocht zich te buigen over de vraag of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn ingebracht. Het Hof heeft bij brief van 31 maart 2022 hierop afwijzend gereageerd.

1.8.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van de Inspecteur plaatsgevonden in Den Haag op 21 april 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Overwegingen

2.1.

Op grond van artikel 8:29, lid 1, Awb kan de Inspecteur, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, weigeren stukken, of gedeelten daarvan, te overleggen dan wel deze alleen aan de rechter ter kennis brengen. Bij de toepassing van dit artikellid dient de grootst mogelijke terughoudendheid te worden betracht. Slechts indien de door de Inspecteur aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die de weigering om stukken te verstrekken rechtvaardigen.

2.2.

Het verzoek van de Inspecteur is gericht op geheimhouding van de desbetreffende stukken, wat betekent dat de stukken evenmin aan de leden van de zetel die de hoofdzaak zal behandelen, mogen worden verstrekt. De door de Inspecteur aangevoerde reden voor geheimhouding is dat ook de Belastingdienst recht heeft op vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch beraad, en dus op geheimhouding van zijn interne (kennisgroepen) of extern (lands- of Rijksadvocaat) ingewonnen juridische sterkte /zwakte analyses en beschouwingen.

2.3.

De geheimhoudingskamer stelt voorop dat zij geen beslissing kan nemen over de vraag of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken zoals bedoeld in artikel 8:42 Awb heeft overgelegd. Deze beslissing is voorbehouden aan de zetel die de hoofdzaak zal behandelen. De geheimhoudingskamer kan alleen beslissen op het verzoek van de Inspecteur op de voet van artikel 8:29 Awb.

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur desgevraagd bevestigd dat er geen zwaarwegende redenen zijn om het volgende stuk en de volgende passages niet te verstrekken aan belanghebbende:

  1. De begeleidende e-mail;

  2. De algemene inleiding (eerste pagina memo plus eerste alinea tweede pagina);

  3. De citaten uit bronnen, met inbegrip van rechtspraak, die tussen aanhalingstekens zijn geplaatst;

  4. De eerste en tweede alinea van het slot van het memo.

De Inspecteur zal deze alsnog moeten inbrengen.

2.5.

Uit de uitspraak van de Rechtbank volgt dat het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, is hoe moet worden beoordeeld bij wie de beschikkingsmacht over een doelvermogen berust: juridisch of breder. Aan dit geschilpunt zijn de paragrafen na de algemene inleiding gewijd. Het volgende geldt voor deze paragrafen, met uitzondering van de laatste paragraaf. Op de laatste paragraaf (met de titel “Ten slotte”) gaat het Hof in 2.6 in. Het Hof ziet in de paragrafen na de algemene inleiding geen meningsvorming of debat binnen de Belastingdienst. In deze paragrafen staan vooral citaten uit diverse bronnen, zoals jurisprudentie en aantekeningen. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de citaten en bronvermeldingen in het geding kunnen worden gebracht. Het Hof ziet niet in welk belang wordt gediend met het geheim houden van de verbindende zinnen tussen deze citaten, laat staan dat dit zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende. Het betreft hier vooral aankondigingen en samenvattingen van de strekking van hetgeen in de bron staat vermeld. In de gedingstukken wordt aan het standpunt van de Inspecteur verder invulling gegeven. In de paragrafen is niets opgenomen dat als ingewonnen intern of extern advies kan worden gekwalificeerd. Bovendien wordt een argument dat de Inspecteur uitgebreid bespreekt in zijn gedingstukken ook in deze paragrafen behandeld, en wel op zeer summiere en oppervlakkige wijze. Met andere woorden: de paragrafen bevatten geen argumenten of onderbouwingen die niet in de gedingstukken worden behandeld of in de aangehaalde bronnen staan.

2.6.

Voor de derde en de vierde alinea van de laatste paragraaf (“Ten slotte”) geldt het volgende. Deze alinea’s zijn een samenvatting van het voorgaande en bevatten een omschrijving van het geschilpunt en van het standpunt van de Inspecteur. De inhoud van deze alinea’s verrast na lezing van de voorgaande paragrafen niet. Het Hof ziet ook in deze alinea’s geen enkel belang bij geheimhouding. De inhoud overstijgt de omvang van het debat tussen partijen niet en bevat geen diepgaande analyse van het geschil of uitingen van meningsvorming binnen de Belastingdienst.

2.7.

De Inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat de stukken aan belanghebbende mogen worden verstrekt indien en voor zover het Hof zijn verzoek niet gerechtvaardigd acht. Het Hof zal, gelet op de uitkomst, de Inspecteur in de gelegenheid stellen binnen vier weken te bevestigen of dit nog steeds zo is.

Beslissing

Het Gerechtshof:

-

bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde geheimhouding niet gerechtvaardigd is;

-

verzoekt de Inspecteur het Hof binnen vier weken te berichten welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.

Deze beslissing is gedaan door A. van Dongen, lid van de geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 11 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Tegen tussenbeslissingen, zoals die bedoeld in artikel 8:29, lid 3, Awb, stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie open. Tegen dergelijke beslissingen kan ingevolge artikel 28, lid 5, AWR slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak.