Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:245, 21/01049

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:245, 21/01049

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 januari 2023
Datum publicatie
13 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:245
Formele relaties
Zaaknummer
21/01049
Relevante informatie
Art. 30f AWR, Art. 67a AWR

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in 2017 een pensioenuitkering ontvangen. Een gedeelte van deze uitkering is rechtstreeks aan de ex-echtgenote van belanghebbende uitgekeerd. De gehele pensioenuitkering is bij belanghebbende belast. Belanghebbende stelt dat het aan de ex-echtgenote uitbetaalde gedeelte bij haar belast had moeten worden omdat sprake is van een aan haar zelfstandig toekomend vermogensrecht. Het hof acht aannemelijk dat pensioenverrekening heeft plaatsgevonden, maar acht niet aannemelijk dat deze verrekening heeft plaatsgevonden door de pensioenrechten te splitsen in zelfstandige vermogensrechten. In zoverre is de aanslag IB/PVV 2017 juist. Het belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende wordt echter verminderd met het aan de ex-echtgenote uitbetaalde gedeelte van de pensioenuitkering wegens een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit leidt tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017. De boete wegens het niet-indienen van de aangifte blijft in stand.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01049

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] , [eiland] , Hongkong,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 juni 2021, nummer BRE 20/6612, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 (hierna: de aanslag) en de gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente ambtshalve verminderd bij beschikking van 24 maart 2020 (hierna: de verminderingsbeschikking). De gelijktijdig met de aanslag opgelegde boetebeschikking is bij de verminderingsbeschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de verminderingsbeschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep met instemming van partijen opgevat als een rechtstreeks beroep tegen de verminderingsbeschikking.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de verminderingsbeschikking en voor het overige ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Het hof heeft deze stukken eveneens aangemerkt als een schriftelijke reactie op het incidentele hoger beroep. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur.

1.8.

De zitting heeft op 8 december 2022 in ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden, met dien verstande dat belanghebbende door middel van een, via Skype voor Bedrijven tot stand gekomen, beeldbelverbinding aan de zitting heeft deelgenomen. Aan deze zitting hebben belanghebbende deelgenomen en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Op 20 december 2022 heeft de griffier een e-mailbericht van belanghebbende ontvangen. Het hof heeft naar aanleiding van dit e-mailbericht geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. De griffier heeft dit bij e-mailbericht van, eveneens, 20 december 2022 aan belanghebbende medegedeeld. Voornoemde e-mailberichten behoren niet tot de gedingstukken.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Hong Kong. In de loop van het jaar 1990 is de scheiding uitgesproken tussen belanghebbende en zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote).

2.2.

In een brief van 8 juni 1990 schrijft Nationale Nederlanden (hierna: NN) het volgende over de waarde van het aan de ex-echtgenote toekomende gedeelte van de pensioenuitkering:

‘(…) Bovenstaande gegevens leiden tot de volgende contante waarden per 06-03-1990

- het uitgesteld ouderdomspensioen ƒ 92.301,--

- het tijdelijk ouderdomspensioen tot 01-07-2013 ƒ 3.770,--

- en het bijzonder weduwenpensioen ƒ 51.557,--

- Totale contante waarde ƒ 147.628,--

Indien gehuwd in algemene gemeenschap van goederen, zou de waarde toekomend aan de ex-echtgenote volgens het arrest van de H.R. van 27 november 1981 bedragen

(ƒ 147.628,--/2) – ƒ 51,557,-- = ƒ 22.257,--

Het uitgesteld ouderdomspensioen, behorende bij de contante waarde van ƒ 22.257,-- bedraagt:

berekend per 01-01-2011 (ƒ 22.257,--/ƒ 92.301,--) x ƒ 26.433,48 = ƒ 6.374,-- p.jr.

berekend per 01-07-2013 ƒ 8.284,-- p.jr.

(…)’

Aanslagregeling 2014

2.3.

Belanghebbende heeft op 17 november 2015 aangifte IB over het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.136. Hij heeft in die aangifte niet de keuze gemaakt om als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld.

2.4.

De aanslag IB 2014 is op 13 oktober 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 187.549. De inspecteur heeft aanvankelijk geen rekening gehouden met het door NN aan de ex-echtgenote uitgekeerde nettobedrag van € 4.073 (bruto gaat het om een bedrag van € 7.831). De volledige uitkering van NN werd tot het belastbaar inkomen van belanghebbende voor het jaar 2014 gerekend.

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB 2014.

2.6.

In het kader van de bezwaarprocedure gericht tegen de aanslag IB 2014 heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 13 december 2016 verzocht om toezending van de volgende informatie:

‘(…) Inkomsten uit loondienst

In de aangifte heeft u inkomsten uit AOW, pensioen, lijfrente en andere uitkeringen of afkoopsommen die onder de loonheffing vallen aangegeven.

Uit de behandelingsgeschiedenis van uw aangiften maak ik op dat een gedeelte van uw inkomsten niet in Nederland belast is.

Echter de bedragen van de inkomsten (na terugrekenen naar 100%) en van de loonheffing die u aangeeft wijken af van de mij bekende gegevens.

Daarom verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:

- de jaaropgaven 2014 van uw inkomsten;

- de berekening hoe u aan de bedragen van de inkomsten in uw aangifte 2014 bent gekomen. (…)’

De inspecteur heeft geen vragen gesteld over de verdeling van de pensioeninkomsten tussen belanghebbende en de ex-echtgenote.

2.7.

Naar aanleiding van de vragenbrief van 13 december 2016 heeft belanghebbende bij brief van 21 maart 2017, voor zover in de onderhavige procedure relevant, de volgende informatie verstrekt:

‘(…) Voeg daar nog bij dat blijkens de bij de aangifte overgelegde "Boon - Van Loon brief" een bruto pensioenbedrag van E 7.831 (gebruteerd van netto E 4.073) rechtens niet aan mij maar aan mijn ex-echtgenote toekomt.

Het bovenstaande resulteert aldus in een belastbaar NN inkomen van E 118.957 (E126.788-

E7.831) (…)’

2.8.

Bij brief van 3 mei 2017 heeft de inspecteur het voornemen medegedeeld het bezwaar tegen de aanslag IB 2014 af te wijzen. De inspecteur gaat in deze brief niet in op de uitkering aan de ex-echtgenote.

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 mei 2017 gereageerd op het voornemen tot het afwijzen van het bezwaar tegen de aanslag IB 2014. Voor zover in de onderhavige procedure relevant schrijft belanghebbende het volgende in deze brief:

‘(…) 1. In mijn aangifte van 26 oktober 2015 heb ik verwezen naar de zg. `Boon – Van Loon brief', opgemaakt door NN op 8 juni 1990. Die brief is al overgelegd bij mijn aangifte 2013 en bevindt zich dus in Uw dossier.

Zoals ik in mijn aangifte al opmerk, komt een deel van mijn pensioen op basis van die scheiding & deling brief niet aan mij toe, maar aan mijn vroegere echtgenote, [ex-echtgenote] uit [plaats ] . Een bruto bedrag van E 7.831 (op jaarbasis) werd tot de ingangsdatum van mijn pensioen in onverdeelde mede - eigendom gehouden. Dit aandeel wordt thans rechtstreeks aan haar uitbetaald en zij betaalt daarover ook inkomstenbelasting. Om administratieve redenen -NN kent alleen mij als pensioengerechtigde in de boeken- wordt het brutobedrag opgenomen in het totale NN pensioenbedrag en wordt daarover dus ook lb ingehouden. Omdat dat bedrag, als gezegd, de iure niet aan mij toekomt maar aan iemand anders, moet het volgens NN fiscaal worden afgetrokken van het totale NN pensioen inkomen. Anders zou immers over eenzelfde bedrag tweemaal belasting worden betaald, een keer door mij en daarna door mijn ex.

Ik vertrouw dat deze uitgebreide uitleg U inzicht geeft waarom dit bedrag door mij is afgetrokken. Het zou mij overigens niet verbazen als deze post het verschil verklaart tussen de pensioenopgave van NN aan U en die van NN aan mij. (…)’

2.10.

Bij uitspraak op bezwaar over 2014 heeft de inspecteur het belastbaar inkomen alsnog met € 7.831 verminderd tot € 135.042. Deze beslissing wordt in de uitspraak op bezwaar als volgt toegelicht:

“(…) Beoordeling van uw verzoek

Ik zal rekening houden met het bedrag ad € 7.831 dat volgens u aan [ex-echtgenote] toekomt. (…)”

Aanslagregeling 2017

2.11.

Belanghebbende ontving in het jaar 2017 de volgende inkomsten uit Nederland:

Inhoudingsplichtige

Soort

Bruto

Ingehouden loonheffing

Nationale Nederlanden

Ouderdomspensioen

€ 167.140

€ 43.479

Sociale Verzekeringsbank

AOW-uitkering

€ 17.126

€ 1.521

ING Bank Personeel

Overlijdenspensioen/lijfrente

€ 2.949

€ 543

Totaal

€ 187.215

€ 45.543

2.12.

De in het jaar 2017 van NN ontvangen netto-uitkering bedraagt, in totaal, € 123.661. Een gedeelte van deze netto-uitkering, ten bedrage van € 3.759,12, is niet aan belanghebbende maar aan de ex-echtgenote uitgekeerd.

2.13.

Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2017. Belanghebbende heeft, desondanks, geen aangifte IB/PVV 2017 gedaan.

2.14.

Met dagtekening 8 mei 2019 heeft de inspecteur de aanslag aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 190.822 en het maximum premie-inkomen van € 33.791. Het belastbaar inkomen uit werk en woning omvat de in het onder 2.11 opgenomen overzicht opgenomen uitkeringen van, in totaal, € 187.215. Daarnaast heeft de inspecteur rekening gehouden met inkomsten uit eigen woning van € 3.607. De inspecteur heeft geen vermindering verleend in verband met de aan de ex-echtgenote uitbetaalde uitkering van bruto € 5.106,42. De gelijktijdig met de aanslag gegeven dan wel opgelegde beschikking belastingrente en boetebeschikking bedragen € 1.498 respectievelijk € 369.

2.15.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en bijbehorende beschikkingen. Aangezien belanghebbende de door de inspecteur gevraagde informatie – een brief van 15 juli 2010 waaruit blijkt dat 30% van het inkomen niet is belast in Nederland – niet heeft verstrekt, heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

2.16.

Op 24 maart 2020 heeft de inspecteur de verminderingsbeschikking gegeven waarbij de aanslag is verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.657. Het premie-inkomen is gehandhaafd op € 33.791 (maximum). De beschikking belastingrente is verminderd tot € 365. De boetebeschikking is gehandhaafd. De vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning is verleend omdat het pensioen slechts voor 70% in Nederland is opgebouwd en Nederland voor 70% heffingsrecht heeft.

2.17.

In een op 17 september 2020 aan belanghebbende verzonden e-mailbericht schrijft NN het volgende:

‘Zoals besproken treft u hieronder een opgave aan van de door ons aan [ex-echtgenote] uitgekeerde bedragen.

Cfm. afspraak maken wij maandelijks € 313,26 van uw netto uitkering naar haar over.

Dat wordt op jaarbasis over het jaar 2017 als volgt ‘gebruteerd’.

Bruto : € 5.106,42

Inhouden LB : € 1.347,30

Netto : € 3.759,12’

2.18.

Belanghebbende heeft rechtstreeks beroep ingesteld tegen de verminderingsbeschikking. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de verminderingsbeschikking, de verminderingsbeschikking verminderd tot een beschikking berekend naar een premie-inkomen respectievelijk belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil respectievelijk € 129.551, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan laatstgenoemde vergoedt.

2.19.

De inspecteur heeft op 28 juli 2021 een tweede verminderingsbeschikking gegeven (hierna: de tweede verminderingsbeschikking). Bij de tweede verminderingsbeschikking is de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.551. Het premie-inkomen is gehandhaafd op € 33.791 (maximum). De beschikking belastingrente is verminderd tot € 262. De boetebeschikking is gehandhaafd op € 369.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Vloeit het aan de ex-echtgenote uitgekeerde deel van het NN-pensioen voort uit een aan haar toekomend zelfstandig vermogensrecht?

2. Bij ontkennende beantwoording van vraag 1: heeft de inspecteur in de bezwaarfase over 2014 in rechte te beschermen vertrouwen gewekt?

3. Is de boetebeschikking terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?

4. Heeft de rechtbank de beschikking belastingrente terecht en tot het juiste bedrag verminderd?

3.2.

Tussen partijen is (ter zitting bij het hof vast komen te staan dat) niet in geschil dat:

- belanghebbende ten onrechte in de premieheffing is betrokken;

- belanghebbende in 2017 niet voldeed aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8 Wet IB 2001; en

- het inkomen uit eigen woning van € 3.607 bij de aanslagregeling ten onrechte tot het belastbaar inkomen uit werk en woning is gerekend.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.945 en een premie-inkomen van € nihil, vernietiging van de boetebeschikking en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.0501 en een premie-inkomen van € nihil, dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente en handhaving van de boetebeschikking.

4 Gronden

5 Beslissing