Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4077, 22/1792

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4077, 22/1792

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 december 2024
Datum publicatie
3 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:4077
Formele relaties
Zaaknummer
22/1792
Relevante informatie
Art. 10 Wet LB, Art. 11d Wet LB, Art. 13a Wet LB, Art. 3.84 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende, Rijnvarende, is de aanslag IB/PVV opgelegd, ervan uitgegaan dat belanghebbende verplicht verzekerd is in Nederland voor de PVV. Het hof is van oordeel dat de aanslag terecht is opgelegd. De inspecteur is immers in het kader van de premieheffing gebonden aan een door de SVB afgegeven A1-verklaring. Er is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel, het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft geen recht op verrekening van in het buitenland geheven premies. Voor de beoordeling van een tegemoetkoming zoals voorzien in de Regeling tijdelijke tegemoetkoming Rijnvarenden is het hof onbevoegd. Het loon is niet te hoog vastgesteld. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1792

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 oktober 2022, nummer BRE 20/5070, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Belanghebbende heeft voorts, zonder bezwaar van de inspecteur, een stuk overgelegd met een berekening van het belastbaar inkomen.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst dan wel aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was geheel 2016 woonachtig in Nederland. Hij had in 2016 de leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt.

2.2.

Van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 was belanghebbende in dienst van [bedrijf] , gevestigd in Liechtenstein.

2.3.

Belanghebbende was in 2016 werkzaam aan boord van motorvrachtschip ‘ [het schip] ’ (hierna: het schip). Het schip pleegt in de Rijnvaart te worden gebruikt. Volgens de op 17 augustus 2015 afgegeven Rijnvaartverklaring was de exploitant van het schip [VOF] VOF (gevestigd in [vestigingsplaats] ).

2.4.

De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) heeft met dagtekening 13 maart 2018 een A1-verklaring aan belanghebbende afgegeven. In deze verklaring wordt de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing verklaard voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2019. Tegen deze A1-verklaring heeft belanghebbende rechtsmiddelen aangewend. De A1-verklaring is onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 oktober 20201 en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022.2

2.5.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.052. Hierbij is hij ervan uitgegaan dat belanghebbende voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 verplicht verzekerd was in Nederland voor de PVV. Ook is bij beschikking € 320 belastingrente in rekening gebracht.

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van de vrijstelling voor de PVV. De inspecteur heeft de aanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.7.

De rechtbank heeft zowel de aanslag als de rentebeschikking gehandhaafd.

2.8.

In de brief van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën van 8 februari 2021 (hierna: de brief van 8 februari 2021) staat het volgende vermeld:3

‘De Belastingdienst heeft op grond van een te ruime toepassing van het Besluit van 24 maart 2014, DGB 2014/144M de Luxemburgse premies voor ouderdomsuitkeringen (de zogenoemde «cotisation pension») op het fiscale inkomen in mindering gebracht. Deze belastingvermindering is per belastingjaar 2020 niet meer aan de orde.’

2.9.

Volgens de loonstroken bedraagt het brutoloon van [bedrijf] en de inhoudingen over het jaar 2016 (januari tot en met oktober) per maand (in CHF):

‘Monatslohn’ 2.956,40

‘AHV-IV-Abzug’ 134,50

‘Arbeitslosenversicherung’ 14,80

‘Taggeld Krankenkasse %’ 34,30

‘Krankenversicherungsanteil’ 320,00

‘Nichtbetriebsunfall’ 44,60

‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 71,85

‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 25,85

‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 173,50

2.10.

Volgens de loonstroken bedraagt het brutoloon van [bedrijf] en de inhoudingen over het jaar 2016 (november en december) per maand (in CHF):

‘Monatslohn’ 3.080,85

‘AHV-IV-Abzug’ 140,20

‘Arbeitslosenversicherung’ 15,40

‘Taggeld Krankenkasse %’ 35,75

‘Krankenversicherungsanteil’ 320,00

‘Nichtbetriebsunfall’ 46,50

‘Pensionskasse CH Variabel Sparanteil’ 76,85

‘Pensionskasse CH Variabel Risikoanteil’ 27,65

‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ 173,50

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is belanghebbende in 2016 verplicht verzekerd voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving en om die reden premieplichtig? Meer in het bijzonder is in geschil of de inspecteur is gebonden aan de afgegeven A1-verklaring.

  2. Is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel?

  3. Is sprake van strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel?

  4. Heeft belanghebbende recht op verrekening van in het buitenland geheven premies conform artikel 73, lid 2, Verordening (EG) nr. 987/2009 (hierna: de Toepassingsverordening)?

  5. Is het fiscale loon tot een te hoog bedrag vastgesteld?

  6. Kan belanghebbende zich met succes beroepen op het gelijkheidsbeginsel, mede in verband met het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 maart 2014, DGB 2014/144M4 (hierna: het Besluit 2014)?

7. Heeft belanghebbende recht op een tegemoetkoming zoals voorzien in Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden (hierna: de RTTR)?5

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de PVV met de in Liechtenstein geheven sociale zekerheidspremies en tot een lagere vaststelling van het fiscale loon over 2016. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing