Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4078, 22/1793

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-12-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4078, 22/1793

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
18 december 2024
Datum publicatie
3 april 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:4078
Formele relaties
Zaaknummer
22/1793
Relevante informatie
Art. 8:75 Awb

Inhoudsindicatie

Rijnvarende. Aanslag IB/PVV. Belanghebbende werkt in 2015 voor een periode van enkele maanden voor zowel een Luxemburgse als een Bulgaarse werkgever op een binnenvaartschip dat wordt geëxploiteerd door de Luxemburgse werkgever. Het hof is van oordeel dat belanghebbende voor deze periode niet in Nederland verplicht verzekerd en daarmee premieplichtig is. In beginsel is het sociale verzekeringsrecht weliswaar aan Nederland toegewezen, maar Nederland heeft dit recht door het sluiten van de Rijnvarendenovereenkomst, die in dit geval van toepassing is, weggegeven aan Luxemburg. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek ter voorkoming ten aanzien van het Bulgaarse inkomen, reeds omdat de werkzaamheden voor de Bulgaarse werkgever niet in Bulgarije zijn uitgeoefend en het heffingsrecht daarom exclusief aan Nederland is toegewezen. Ook anderszins heeft belanghebbende geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Tenslotte heeft de inspecteur, gelet op het oordeel van het hof dat belanghebbende niet in Nederland verplicht verzekerd is in de hiervoor bedoelde periode, het inkomen uit Luxemburg te hoog vastgesteld. De inspecteur heeft namelijk uitdrukkelijk en ondubbelzinnig bevestigd dat de Mededeling van 5 januari 2016 (DGB 2016/20) van toepassing is voor de periode dat belanghebbende niet in Nederland verplicht verzekerd is en dat daaruit volgt dat het Krankengeld en de Krankenkasse voor 50% en de Rentenkasse volledig in aftrek kunnen komen op het inkomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd. Het hoger beroep is gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1793

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 oktober 2022, nummer BRE 18/5416, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 (hierna: de aanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens belanghebbende [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting exemplaren van een pleitnota overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst dan wel aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in 2015 de Nederlandse nationaliteit en nog niet de leeftijd van 65 jaar bereikt. Belanghebbende is in 2015 het gehele jaar woonachtig in Nederland.

2.2.

Belanghebbende is van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015 in dienstbetrekking werkzaam bij twee werkgevers, te weten de in Luxemburg gevestigde [SA 1] (hierna: [SA 1] ) en de in Bulgarije gevestigde [SA 2] (hierna: [SA 2] ). Vanaf 1 juni 2015 is belanghebbende volledig werkzaam in dienst van [SA 1] .

2.3.

Belanghebbende is in 2015 als schipper in loondienst werkzaam aan boord van het binnenvaartmotorschip ‘ [schip] ’. De [schip] pleegt in de Rijnvaart te worden gebruikt. De eigenaar van het schip is gevestigd in Nederland. Volgens de afgegeven Rijnvaartverklaring wordt het schip geëxploiteerd door de in Luxemburg gevestigde [SA 1] .

2.4.

De inspecteur is er bij het opleggen van de aanslag vanuit gegaan dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de van [SA 2] ontvangen inkomsten en dat belanghebbende in Nederland voor de PVV verzekerd is voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015.

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het niet toekennen van de vrijstelling voor PVV voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015, tegen het niet toekennen van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de van [SA 2] ontvangen inkomsten en tegen de hoogte van het inkomen van [SA 1] . De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard voor zover het ziet op de hoogte van het inkomen van [SA 1] , voor het overige is het bezwaar afgewezen. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur rekening gehouden met de Mededeling van 5 januari 2016, DGB 2016/20 (hierna: de Mededeling) en de renteversicherung (€ 6.267,96) en gedeeltelijk de Krankenkasse (50% van € 2.193,79) en het Krankengeld (50% van € 195,88) in aftrek gebracht op het inkomen. Bij verminderingsbeschikking is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 96.716.

2.6.

Belanghebbende is in beroep gegaan, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat:

I. belanghebbende voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015 verplicht verzekerd, en daarmee premieplichtig, is in Nederland;

II. belanghebbende voor de inkomsten van [SA 2] geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting;

III. de hoogte van het inkomen van [SA 2] tot een juist bedrag is vastgesteld;

IV. belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 3.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn en op een vergoeding voor het griffierecht (€ 46) en een vergoeding in de proceskosten (€ 379,50).

2.7.

Bij het vaststellen van de hoogte van het loon heeft de inspecteur zich gebaseerd op overgelegde loonstroken. Uit de loonstroken volgt een brutoloon (in euro’s) van € 25.850,44 ten aanzien van het inkomen uit [SA 2] .

2.8.

Uit de loonstroken volgt ook dat het brutoloon van [SA 1] van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015 bedraagt:

‘Brutoloon incl premie’ € 16.020,29

‘Krankenkasse’ € 448,77

‘Rentenkasse’ € 1.281,62

‘Plfegeversicherung’ € 181,77

‘Krankengeld’ € 40,01

‘Betrietete steuer’ € 29,29

2.9.

Volgens loonstroken bedraagt het brutoloon van [SA 1] van 1 juni 2015 tot en met 31 december 2015:

‘Brutoloon incl premie’ € 62.329,23

‘Krankenkasse’ € 1.745,24

‘Rentenkasse’ € 4.486,50

‘Plfegeversicherung’ € 825,48

‘Krankengeld’ € 156,54

‘Betrietete steuer’ € 244,34

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In hoger beroep zijn de antwoorden op de volgende vragen in geschil:

I. Is belanghebbende voor de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2015 verplicht verzekerd, en daarmee premieplichtig is in Nederland?

II. Heeft belanghebbende voor zijn inkomen van [SA 2] recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting?

III. Is het fiscale loon tot een te hoog bedrag vastgesteld?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot ontkennende beantwoording van de eerste geschilvraag en tot bevestigende beantwoording van de tweede en derde geschilvraag en tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot een ongegrond hoger beroep en tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing