Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1083, 23/393 en 23/394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-04-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1083, 23/393 en 23/394

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 april 2025
Datum publicatie
8 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:1083
Formele relaties
Zaaknummer
23/393 en 23/394
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 15-03-2025 tot 01-01-2026] art. 4.16, Art. 4.22 Wet IB 2001, Art. 7.1 Wet IB 2001, Art. 7.2 Wet IB 2001, Art. 7.5 Wet IB 2001, Art. 4 AWR, Art. 16 AWR, Art. 67f AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV 2014. Inkomen uit aanmerkelijk belang bij ontbinding en doorhaling van vennootschap door KvK in 2014. Fictieve vervreemding (artikel 4.16, lid 1, letter g, Wet IB 2001). Herleving van de vennootschap in 2022 heeft geen gevolgen voor de heffing van IB/PVV in 2014. Nederland mag heffen want belanghebbende is geen inwoner van Oostenrijk voor toepassing van het belastingverdrag.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 23/393 en 23/394

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend aan [adres 1] in Portugal,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 februari 2023, nummers BRE 20/6058 en 20/6059, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de boete ambtshalve verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde, [gemachtigde] en, namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en stond tot 9 februari 1999 ingeschreven op het adres [adres 2] in [plaats 1] . In de periode van 9 februari 1999 tot 13 november 2014 stond belanghebbende niet ingeschreven in Nederland. Op 13 november 2014 heeft belanghebbende zich ingeschreven op het adres [adres 3] te [plaats 2] .

2.2.

Sinds 28 juni 2004 houdt belanghebbende alle aandelen van [bedrijf 1] B.V., een naar Nederlands recht opgerichte vennootschap (hierna: [bedrijf 1] ). Vanaf 26 maart 1993 dreef deze vennootschap een onderneming, die in de periode 2003/2004 is overgedragen aan [handelsonderneming] B.V. (hierna: [handelsonderneming] ). Daarbij verkreeg [bedrijf 1] een vordering op [handelsonderneming] ter grootte van de overnamesom (hierna: de vordering). In 2009 is de onderneming door [handelsonderneming] overgedragen aan [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). De schuld die [handelsonderneming] had aan [bedrijf 1] is met de bedrijfsactiviteiten mee naar [bedrijf 2] overgegaan. De vordering had op 24 september 2014 een nominale waarde van € 1.340.352. [bedrijf 1] is op 24 september 2014 door de Kamer van Koophandel ontbonden en uitgeschreven. Op dat moment had de vennootschap geen schulden en was de vordering haar enige bezitting.

2.3.

[bedrijf 2] is een in Nederland gevestigde vennootschap die zich voornamelijk bezighoudt met het bouwen van paardentrailers en de internationale handel in luxe horseboxes. Belanghebbende verzorgt de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting en voert de financiële administratie van [bedrijf 2] . Ook verzorgt belanghebbende de aangiften inkomstenbelasting van de heer [directeur-grootaandeelhouder] , directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 2] .

2.4.

[bedrijf 2] heeft op 13 november 2014 een betaling van € 40.000 en op 30 november 2014 een betaling van € 5.000 aan belanghebbende gedaan, welke boekingen in de financiële administratie van [bedrijf 2] zijn omschreven als “ [Advies] ”. De bankovermaking van de betaling van € 40.000 vermeldt onder omschrijving: “advies”.

2.5.

De inspecteur heeft in een boekenonderzoek de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 en de aangiften omzetbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2014 van [bedrijf 2] beoordeeld (hierna: het boekenonderzoek [bedrijf 2] ). Belanghebbende heeft aan dat onderzoek meegewerkt als adviseur van [bedrijf 2] . De inleidende gesprekken voor het onderzoek zijn gevoerd op 17 en 18 juni 2015. Op 21 juli 2015 heeft controlemedewerker [medewerker 1] (hierna: [medewerker 1] ) namens de inspecteur een eerste vragenbrief aan belanghebbende als adviseur van [bedrijf 2] gestuurd. Die brief bevat onder andere een aantal vragen over de vordering.

2.6.

De inspecteur heeft belanghebbende herinnerd en aangemaand aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 te doen. Na het verstrijken van de uiterste gestelde termijn voor het indienen van de aangifte heeft de inspecteur op 7 september 2016 een ambtshalve aanslag IB/PVV voor 2014 opgelegd. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.000. Tevens heeft de inspecteur op die datum een ambtshalve aanslag Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 10.000.

2.7.

Van het boekenonderzoek [bedrijf 2] heeft [medewerker 1] op 2 mei 2017 namens de inspecteur een controlerapport (hierna: het controlerapport [bedrijf 2] ) uitgebracht. Over de vordering is in het controlerapport [bedrijf 2] het volgende opgenomen:

Langlopende schulden

Op de balans per 31 december 2013 staat een rekening courant schuld aan [bedrijf 1] B.V. voor een bedrag van € 1.340.352 vermeld.

Op mijn vraag hoe deze rekening courant schuld is ontstaan verklaart de heer [belanghebbende] het volgende.

Rond 2003/2004 heeft er een activa/passiva transactie plaatsgevonden waarbij de

bedrijfsactiviteiten zijn overgegaan van [bedrijf 1] B.V. (toen genaamd [voormalige naam B.V.] B.V.) naar [handelsonderneming] B.V. De overnamesom is daarbij door Handelsondememing [handelsonderneming]

B.V|. schuldig gebleven.

Daarna heeft in 2009 een tweede activa/passiva transactie plaatsgevonden waarbij de bedrijfsactiviteiten van [handelsonderneming] B.V. naar [bedrijf 2] B.V. zijn overgegaan. De schuld die [handelsonderneming] B.V. aan [bedrijf 1] B.V. (toen genaamd [voormalige naam B.V.] B.V.) had is met de bedrijfsactiviteiten naar [bedrijf 2] B.V. overgegaan.

Bij deze transactie is de afspraak gemaakt dat de schuld door [bedrijf 2] B.V. aan [bedrijf 1] B.V. pas wordt afgelost op het moment dat de bedrijfsactiviteiten worden verkocht. Dit omdat de liquiditeitspositie van [bedrijf 2] B.V. momenteel én in het verleden geen aflossingen van de schuld toelaat. Volgens de adviseur is in de jaren 2011 en 2012 de heer [directeur-grootaandeelhouder] de aandeelhouder. Daarna is de adviseur de heer [belanghebbende] 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. geworden.

Volgens onze informatie is de heer [directeur-grootaandeelhouder] in de periode 26 maart 1993 tot 28 juni 2004 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. De adviseur de heer [belanghebbende] is vanaf 28 juni 2004 tot en met de uitschrijving uit het handelsregister aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V.

Uit de gegevens van de kamer van Koophandel blijkt namelijk dat op 24 september 2014 is geregistreerd dat de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. is ontbonden met ingang van 24 september 2014. Volgens de Kamer van Koophandel was de statutaire zetel in [plaats 2] .

De heer [belanghebbende] verklaart het volgende. De activa en passiva van [bedrijf 1] B.V. zijn als gevolg van de uitschrijving uit het handelsregister doorgeschoven naar de aandeelhouder in privé, zijnde de heer [belanghebbende] , zodat deze nu in privé een vordering op [bedrijf 2] B.V. heeft. De afspraak dat deze schuld pas wordt afgelost bij de eventuele verkoop van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] B.V. blijft staan. De heer [belanghebbende] geeft verder aan dat hij in België woont en geen vergoeding voor het overnemen van de vordering heeft betaald.

[bedrijf 2] B.V. heeft op 31 december 2013 een schuld van € 1.340.352 aan [bedrijf 1] B.V. [bedrijf 1] B.V. is in 2014 ontbonden. Ter gelegenheid van de ontbinding is de vordering van [bedrijf 1] B.V. op [bedrijf 2] B.V. overgegaan op haar aandeelhouder, de heer [belanghebbende] . De heer [belanghebbende] is sinds 28 juni 2004 100% aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. Hij heeft niets betaald voor deze schuldovername. Deze schuldverhouding is niet nader beoordeeld en zal onderwerp van behandeling zijn bij de aangifte vennootschapsbelasting 2014 van [bedrijf 2] B.V.”

2.8.

Vervolgens heeft de inspecteur gedurende de jaren 2018 en 2019 een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende, waarin is onderzocht in hoeverre belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 aan zijn fiscale verplichtingen had voldaan (hierna: het boekenonderzoek [belanghebbende] ). Het onderzoek werd uitgevoerd namens de inspecteur door controlemedewerkers [medewerker 1] en [medewerker 2] . Van dat onderzoek is met dagtekening 12 september 2019 een rapport in concept opgesteld, dit rapport is op 3 oktober 2019 afgerond (hierna: het controlerapport [belanghebbende] ). Het controlerapport [belanghebbende] geeft aan dat het onderzoek zich met name richt op een vordering van [bedrijf 1] die naar zeggen van de heer [belanghebbende] in 2014 naar privé is overgegaan. Over de vordering wordt opgemerkt dat deze op het overgangsmoment voor het gehele bedrag voor verwezenlijking vatbaar is, omdat het eigen vermogen van schuldenaar [bedrijf 2] per 31 december 2014 € 618.761 is en de resultaten en het ondernemingsvermogen van deze vennootschap een sterk stijgende lijn laten zien. Over de woonplaats van belanghebbende is in het controlerapport [belanghebbende] het volgende opgenomen:

De woonadressen van de heer [belanghebbende] volgens de gegevens van de Belastingdienst

zijn de volgende:

Woonadressen

Plaatsnaam

Land

Ingangsdatum

Einddatum

[adres 4]

[plaats 3]

België

95-12-2016

-

[adres 5]

[plaats 4]

België

26-05-2016

05-12-2016

[adres 3]

[plaats 2]

Nederland

13-11-2014

26-05-2016

Onbekend

Onbekend

België

27-12-2000

13-11-2014

[adres 6]

[plaats 1]

Nederland

01-01-1995

09-02-1999

Het is niet duidelijk waar de heer [belanghebbende] in 2014 heeft gewoond.

In ons gesprek op 7 november 2018 geeft de heer [belanghebbende] aan dat de adressen niet

juist zijn en verklaart dat hij tot en met november 2014 in Oostenrijk heeft gewoond

en van november 2014 tot en met november 2015 in [plaats 2] op het adres

[adres 3] heeft gewoond.”

Het controlerapport [belanghebbende] concludeert dat voor de heffing van inkomstenbelasting over 2014 € 1.340.352 als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking moet worden genomen in verband met de verkrijging van de vordering door belanghebbende en dat € 45.000 als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking moet worden genomen, voor de onder vermelding van “ [Advies] ” in november 2014 gedane betalingen van € 40.000 en van € 5.000 door [bedrijf 2] aan belanghebbende. Het controlerapport kondigt een boete aan van 25% van de door navordering over het inkomen uit aanmerkelijk belang verschuldigde IB.

2.9.

De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende met dagtekening 26 oktober 2019 een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 opgelegd. De inspecteur heeft het verzamelinkomen, overeenkomstig de aankondiging in het controlerapport, vastgesteld op € 1.385.352. Bij de navorderingsaanslag heeft de inspecteur € 60.342 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 81.897 opgelegd over het in het verzamelinkomen begrepen inkomen uit aanmerkelijk belang.

2.10.

Verder heeft de inspecteur met dagtekening 19 oktober 2019 een navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2014 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 45.000. Bij de navorderingsaanslag Zvw heeft de inspecteur € 361 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.11.

Op verzoek van belanghebbende is de vereffening van [bedrijf 1] bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 1 juni 2022 heropend en is belanghebbende als vereffenaar benoemd.

2.12.

De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente in stand gelaten en de vergrijpboete verminderd tot € 71.897, uitsluitend vanwege de duur van de procedure.

2.13.

Bij brief van 14 mei 2023 heeft belanghebbende als vereffenaar van [bedrijf 1] (in liquidatie) aan het bestuur van [bedrijf 2] meegedeeld dat de vennootschap de vordering, die op dat moment nominaal € 1.007.261 bedroeg, prijsgeeft.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw en de boetebeschikking terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

De geschilpunten kunnen als volgt worden samengevat:

-

Is sprake van een nieuw feit dat de navorderingen rechtvaardigt?

-

Is sprake van kwade trouw bij belanghebbende?

-

Is sprake van belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang?

-

Is sprake van resultaat uit overige werkzaamheden?

-

Mag Nederland heffen over het inkomen?

-

Is de vergrijpboete terecht opgelegd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de navorderingsaanslagen met de daarbij behorende belastingrentebeschikkingen en vernietiging van de boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing