Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1269, 23/705
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1269, 23/705
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 7 mei 2025
- Datum publicatie
- 6 juni 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:1900, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/705
Inhoudsindicatie
Belanghebbende was voor 50% aandeelhouder van de splitsende vennootschap. Wegens verschil van inzicht met de andere aandeelhouder is besloten de splitsende vennootschap te splitsen. Bij de zuivere juridische splitsing heeft belanghebbende een nieuwe vennootschap opgericht aan wie al het onroerend goed van de splitsende vennootschap is toebedeeld. De nieuwe vennootschap kwalificeert als een onroerend-goedlichaam in de zin van artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR). De inspecteur heeft in verband met de uitreiking van de aandelen in het onroerend-goedlichaam aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de vrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel h, WBR van toepassing is, omdat onder “verkrijging” in de zin van dat artikel ook de verkrijging van de aandelen in de nieuwe vennootschap door belanghebbende moet worden gerekend. Het beroep is gegrond.
De inspecteur heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
Het hof is onder meer van oordeel dat de tekst van artikel 15, lid 1, letter h, WBR in samenhang gelezen met artikel 5c UBBRV niet aan de toepassing van de vrijstelling voor de tweede verkrijging in de weg staat. Het hof stelt verder vast dat de wetgever de situatie dat een lichaam in de zin van artikel 4 WBR als gevolg van de splitsing ontstaat, niet onder ogen heeft gezien. Het hof zal dan ook aanknopen bij de tekst van de wet en is dan ook van oordeel dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting in dit geval van toepassing is.
Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/705
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 maart 2023, nummer BRE 21/2397 in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende had een belang van 50% van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. (hierna: de splitsende vennootschap). De andere 50% van deze aandelen werd gehouden door [bedrijf 2] B.V.
Tot de bezittingen van de splitsende vennootschap behoorden een onroerende zaak in Nederland en een onroerende zaak in Duitsland.
In verband met onenigheid over de verdere bedrijfsvoering en investeringsbeslissingen hebben de (indirecte) aandeelhouders besloten om hun samenwerking te ontvlechten. Daartoe heeft op 17 november 2020 een zuivere juridische splitsing van de splitsende vennootschap plaatsgevonden. In de akte van splitsing staat onder meer:
“I INLEIDING
a. het bestuur van de splitsende vennootschap heeft het voornemen haar vermogen ten titel van splitsing in de zin van artikel 2:334a lid 2 jo 2:334cc lid 1BW te doen overgaan op twee nog op te richten besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid: [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 3] B.V.;
hierna te noemen: de verkrijgende vennootschappen;
b. de verkrijgende vennootschappen verkrijgen het door de splitsende vennootschap te splitsen vermogen onder algemene titel;
c. elk van de aandeelhouders van de splitsende vennootschap [bedrijf 2] B.V. en [belanghebbende] B.V.), hierna te noemen “de aandeelhouders” worden volgens artikel 2:334cc lid 1 BW elk aandeelhouder in één van de verkrijgende vennootschappen;
d. de splitsende vennootschap blijft niet bestaan omdat sprake is van een zuivere splitsing in de zin van artikel 2:334a lid 2 BW; (…)”
Bij de splitsing zijn de onroerende zaken van de splitsende vennootschap overgegaan naar [bedrijf 3] B.V.
[bedrijf 3] B.V. kwalificeert als een lichaam in de zin van artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR).
In het vooroverleg met belanghebbende over de gevolgen van de juridische splitsing voor de overdrachtsbelasting, heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter h, WBR in samenhang gelezen met artikel 5c Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: UBBRV) (hierna samen ook: de splitsingsvrijstelling) van toepassing is op de verkrijging van het Nederlandse onroerend goed door [bedrijf 3] B.V. Voor de in verband met de splitsing aan belanghebbende uitgereikte aandelen in [bedrijf 3] B.V. geldt de vrijstelling volgens de inspecteur echter niet. Hij verwijst daarvoor naar een besluit van de Staatssecretaris van 25 mei 2018.1 Volgens de inspecteur is overdrachtsbelasting verschuldigd over de waarde waarmee het (middellijke) belang van belanghebbende ten aanzien van de in Nederland gelegen onroerende zaak direct na de splitsing is toegenomen ten opzichte van het (middellijke) belang direct voor de splitsing.
Belanghebbende heeft volgens het standpunt van de inspecteur aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een bedrag van € 9.176. In verband met het niet voldoen van de verschuldigde overdrachtsbelasting heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag en de rentebeschikking vernietigd.
3 Geschil en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de splitsingsvrijstelling van toepassing is op de door belanghebbende verkregen aandelen in [bedrijf 3] B.V.
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, ongegrondverklaring van het bij de rechtbank ingestelde beroep en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tussen partijen is niet in geschil dat:
- -
-
de berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting juist is, indien het standpunt van de inspecteur moet worden gevolgd;
- -
-
ter zake van de juridische splitsing van de splitsende vennootschap de splitsingsvrijstelling van toepassing is;
- -
-
dat de verkrijging van de onroerende zaken door [bedrijf 3] B.V. aldus is vrijgesteld van overdrachtsbelasting en
- -
-
dat [bedrijf 3] B.V. kwalificeert als een lichaam in de zin van artikel 4 WBR.