Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1492, 23/462 tot en met 23/466
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1492, 23/462 tot en met 23/466
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 mei 2025
- Datum publicatie
- 17 juli 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:1018, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/462 tot en met 23/466
- Relevante informatie
- Art. 7.1 Wet IB 2001, Art. 7.2 Wet IB 2001, Art. 9.2 Wet IB 2001, Art. 16 AWR
Inhoudsindicatie
Aanslagen en navorderingsaanslagen IB/PVV.
Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren in Zwitserland en werkte als piloot in het internationale vliegverkeer voor een in Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappij. Van een nieuw feit als vereist voor navordering is in dit geval sprake. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur het loon van belanghebbende terecht heeft betrokken in de inkomstenbelasting. Van schending van het gelijkheidsbeginsel of evenredigheidsbeginsel is geen sprake. Het hoger beroep is ongegrond.
Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/462 tot en met 23/466
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [plaats 1] (Griekenland),
domicilie gekozen hebbend te [plaats 2] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 februari 2023, nummers BRE 19/1145 tot en met BRE 19/1148 en 21/2063, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd voor de jaren 2012 en 2013. Daarnaast heeft de inspecteur voor de jaren 2014, 2015 en 2016 de aanslagen IB/PVV opgelegd. Tevens zijn bij beschikkingen boeten opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen, voor zover het de navorderingsaanslagen en aanslagen betreft, ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met twee bijlagen toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op de zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaken en de zaken met nummers 23/456 tot en met 23/461, die betrekking hebben op een andere belanghebbende (hierna: belanghebbende 2).
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [datum] 1958. Hij heeft de Zwitserse nationaliteit en woonde in de onderhavige jaren in Zwitserland.
Belanghebbende heeft sinds 1991 – en dus ook in de onderhavige jaren – gewerkt als piloot in dienstbetrekking bij [bedrijf] N.V. (hierna: [bedrijf] ). Hij is vanaf 31 mei 2016 met pensioen gegaan.
Belanghebbende werkte als verkeersvlieger op intercontinentale vluchten. Een gebruikelijke vlucht duurde gemiddeld 72 uur, waarvan belanghebbende ongeveer drie uur doorbracht op Nederlands grondgebied. Daarnaast was belanghebbende voor trainingsdoeleinden af en toe in Nederland.
Op grond van het destijds geldende artikel 27, lid 7, Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) heeft de inspecteur op 21 augustus 1991 een verklaring onder voorbehoud van wets- en verdragswijzigingen afgegeven dat [bedrijf] mocht afzien van de inhouding van loonbelasting op het aan belanghebbende uit te betalen loon. Ten tijde van het afgeven van deze verklaring was het oude Belastingverdrag Nederland-Zwitserland van 12 november 19511 van toepassing (hierna: het oude Belastingverdrag). Vanaf 1 januari 2012 is het Belastingverdrag Nederland-Zwitserland van 26 februari 2010 van toepassing geworden (hierna: het nieuwe Belastingverdrag).2
Met een brief van 17 december 1992 heeft de inspecteur verklaard dat belanghebbende geen verklaring op grond van het destijds geldende artikel 27, lid 7, Wet LB 1964 nodig had, omdat zijn inkomen niet belastbaar was in de loonbelasting op grond van het destijds geldende artikel 2, lid 5, Wet LB 1964.
[bedrijf] heeft in de onderhavige jaren geen loonbelasting ingehouden op het salaris van belanghebbende. Wel heeft [bedrijf] premies volksverzekeringen ingehouden. Het loon bedroeg:
- in 2012: € 217.647
- in 2013: € 214.673
- in 2014: € 214.134
- in 2015: € 292.252
- in 2016: € 133.590
Het loon van belanghebbende is in de onderhavige jaren in Zwitserland opgenomen in de heffingsgrondslag van de inkomstenbelasting en vrijgesteld met toepassing van progressievoorbehoud. De in de gemeente [gemeente] , Zwitserland te veel betaalde belasting voor de jaren 2012 en volgende is in 2017 door die gemeente teruggegeven aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 tot en met 2015 geen aangifte IB/PVV gedaan.
In mei 2017 heeft een medewerker van de salarisadministratie van [bedrijf] contact opgenomen met de Belastingdienst met de vraag waar de winstuitkering over het jaar 2016 belast is. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur onderzocht of er terecht geen loonheffing werd ingehouden bij in Zwitserland woonachtige werknemers van [bedrijf] .
De inspecteur heeft met een brief van 24 mei 2017 navorderingsaanslagen voor 2012 en 2013 en aanslagen voor 2014 en 2015 aangekondigd. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen voor 2012 en 2013 op 24 juni 2017 opgelegd en de aanslagen voor 2014 en 2015 op 28 juni 2017.
Belanghebbende heeft op 29 november 2018 voor het jaar 2016 aangifte gedaan, waarbij hij een loon van [bedrijf] van € 113.590 heeft aangegeven. Daarbij is het gehele loon als inkomen elders belast aangemerkt. Belanghebbende heeft verder aangegeven het gehele jaar in Nederland premieplichtig te zijn.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag voor 2016 afgeweken van de aangifte, door het loon in de heffing te betrekken. Daarnaast heeft hij een vergrijpboete opgelegd wegens het onjuist doen van aangifte. De rechtbank heeft deze vergrijpboete vernietigd.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Beschikt de inspecteur voor de jaren 2012 en 2013 over een nieuw feit als vereist voor navordering?
II. Heeft de inspecteur het loon van [bedrijf] terecht in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting betrokken?
III. Is de niet geheven loonbelasting aan te merken als voorheffing in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001)?
IV. Is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel of het evenredigheidsbeginsel?
V. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de belastingaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.