Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1495, 23/1152
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-05-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1495, 23/1152
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 mei 2025
- Datum publicatie
- 17 juli 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:4859, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/1152
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang bij geruisloze inbreng. Geen gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door boekenonderzoek. Fictieve vervreemding door turboliquidatie.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1152
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 juli 2023, nummer BRE 19/5392, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de inspecteur.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende dreef tot 1 januari 2012 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [naam] ’. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit de handel in dames- en herenkleding (hierna: de onderneming). Tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorde een winkelpand gelegen aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het pand).
Op 26 maart 2013 heeft belanghebbende [naam] B.V. (hierna: de BV) opgericht. Als storting op de aan hem uitgegeven aandelen heeft belanghebbende de onderneming (inclusief het pand) fiscaal geruisloos1 ingebracht (hierna: de inbreng). In de akte van oprichting en de akte van inbreng is onder meer vermeld dat de onderneming wordt geacht vanaf 1 januari 2012 voor rekening en risico van de BV te zijn gedreven. De inspecteur heeft - op het verzoek van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende van 1 augustus 2014 - bij beschikking van 26 augustus 2014 vastgesteld dat de onderneming geruisloos is ingebracht per 1 januari 20122 en daarbij voor de voorwaarden verwezen naar de standaardvoorwaarden voor een geruisloze omzetting3. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De hoogte van de verkrijgingsprijs van de aandelen in de BV is niet bij beschikking vastgesteld.4 Bij de inbreng heeft belanghebbende 1.920 aandelen met een nominale waarde van in totaal € 192.000 verkregen.
Namens de inspecteur is bij brief van 27 januari 2016 een boekenonderzoek aangekondigd voor onder meer de aangiften vennootschapsbelasting van de BV over de jaren 2012 en 2013 en de aangiften IB/PVV van belanghebbende over de jaren 2011 tot en met 2013 (hierna: het boekenonderzoek). Bij brief van 11 maart 2016 heeft de controleambtenaar vragen aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende gesteld. In deze brief staat onder meer:
“4. Onroerend goed
Ik heb van uw collega, (...), de vaste activa staten over 2012 en 2013 ontvangen. Hierbij valt mij op dat er geen aansluiting is bij de waardering van het onroerend goed. Ultimo 2012 is het onroerend goed gewaardeerd op € 255.469 terwijl dit per 1 januari 2013 € 500.000 is.
Volgens mevrouw (...) komt dit doordat de IB-onderneming van de heer [belanghebbende] ruisend in [naam] BV is ingebracht. Met betrekking tot dit pand heb ik de volgende vragen:
- Wat is er precies geactiveerd per 31 december 2012. Is in de balanswaarde ook de ondergrond begrepen? En zo ja, voor welk bedrag?
- In het elektronisch dossier van uw cliënt tref ik een verzoek aan om toepassing van artikel 3.65 Wet op de inkomstenbelasting 2001. Het betreft dan een geruisloze inbreng. Ik tref echter geen ondertekende vaststellingsovereenkomst aan. Op welke wijze heeft de inbreng van de eenmanszaak in de vennootschap nu plaatsgevonden (ruisend of geruisloos)?
Graag ontvang ik een afschrift van de door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst indien er sprake is van geruisloze inbreng.
- Indien er sprake is van een ruisende inbreng, dan bedraagt de stille reserve op het geactiveerde deel van het onroerend goed kennelijk (€ 500.000 minus € 255.469 =) €244.531. Kunt u aangeven op welke wijze u deze boekwinst heeft verwerkt?
Graag ontvang ik dan ook een afschrift van de waardebepalingen van de overige vaste activa om te beoordelen of hier op overdrachtsmoment sprake is van stille reserves.”
De BV is op 30 september 2016 opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig waren. De BV is per 7 oktober 2016 uitgeschreven uit het handelsregister.
Op 3 februari 2017 is het conceptrapport van het boekenonderzoek bij de BV uitgebracht waarin onder andere is aangegeven dat belanghebbende de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 geruisloos heeft ingebracht in de BV.
Belanghebbende heeft op 1 augustus 2017 de aangifte IB/PVV 2016 ingediend. Daarin heeft hij onder andere een verlies uit aanmerkelijk belang aangegeven van € 192.000.
Op 1 november 2017 heeft de controleambtenaar een brief gestuurd aan belanghebbende dat het boekenonderzoek voor de IB/PVV was afgerond, dat doel van dit onderzoek was om te beoordelen of belanghebbendes activiteiten met betrekking tot de aan- en verkoop van paarden, voor de IB/PVV aangemerkt dienen te worden als een bron van inkomen, dat daarvoor te weinig aanknopingspunten waren, dat op dit punt de aangiften IB/PVV zouden worden gevolgd, maar dat er over het jaar 2012 zou worden nagevorderd voor een verjaarde omzetbelastingschuld van de eenmanszaak.
Op 18 januari 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 (hierna: de aanslag) vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.334 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 81.340. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 1.641 belastingrente in rekening gebracht.
Na de ontbinding van de BV is namens de ontvanger van de Belastingdienst (hierna: de ontvanger) een onderzoek in het kader van bestuurdersaansprakelijkheid ex artikel 36 Invorderingswet 1990 (hierna: IW) gedaan. De bevindingen van de ontvanger zijn vastgelegd in een rapport van 1 februari 2019 (hierna: het rapport). Daarin staat onder meer dat bij het onderzoek bleek dat belanghebbende het pand op 19 augustus 2016, kort voor de ontbinding van de BV, heeft gekocht voor € 350.000. Een taxateur van de Belastingdienst heeft de waarde van het pand op peildatum 19 augustus 2016 getaxeerd op € 435.000. In het rapport staat tevens vermeld:
“Volgens de akte van levering 19 augustus 2016 is de koopsom ad € 350.000 voldaan door verrekening:
deels doordat de koper de schulden welke verkoper uit de voormelde hypotheken bij de Rabobank heeft overneemt, (...) en het resterend gedeelte door verrekening van een gedeelte van de vordering van (...) € 53.000,00) welke koper op verkoper heeft uit hoofde van een rekeningcourant verhouding.”
In het rapport wordt geadviseerd om de op 19 augustus 2016 verrichte rechtshandeling, zijnde de verkoop van het pand aan belanghebbende in privé, te vernietigen op grond van het bepaalde in artikel 36, lid 8, IW, indien blijkt dat de bestuurder van het lichaam niet in staat is tot betaling van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.
De ontvanger heeft op 8 november 2019 een ‘Kennisgeving voornemen aansprakelijk stellen’ naar belanghebbende verstuurd waarin is opgenomen dat de ontvanger van plan is belanghebbende als bestuurder van de BV aansprakelijk te stellen voor onbetaalde belastingschulden van de BV. In het rapport is het bedrag van die schulden berekend op € 59.844.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Is het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op het juiste bedrag vastgesteld?
- -
-
Moet het belastbaar inkomen uit werk en woning verlaagd worden met een bedrag van € 53.000?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vaststelling van de aanslag naar een aftrekbaar verlies uit aanmerkelijk belang van € 295.655 en een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.334. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.