Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1543, 23/710

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1543, 23/710

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
4 juni 2025
Datum publicatie
22 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:1543
Formele relaties
Zaaknummer
23/710
Relevante informatie
Art. 8:24 Awb

Inhoudsindicatie

Hoger beroep niet ontvankelijk wegens het niet verstrekken van een recente machtiging.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummer: 23/710

Uitspraak op het door [naam] ingestelde hoger beroep

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 maart 2023, nummer BRE 20/9616, in het geding tussen

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,

hierna: de heffingsambtenaar,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

[naam] van [kantoor] (hierna: de gesteld gemachtigde dan wel [kantoor] ) heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de gesteld gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

De gesteld gemachtigde heeft op 4 mei 2023 namens belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Als bijlage bij het hogerberoepschrift is een machtiging van belanghebbende opgenomen die is ondertekend op 5 februari 2021 en waarbij aan de gesteld gemachtigde een volmacht wordt verleend “om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)”. In de machtiging staat verder het volgende opgenomen:

“Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:

- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures

- Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [kantoor] B.V.

- Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren

- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren

- Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen

- Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen

- Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever

Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [kantoor] B.V. ook namens volmachtgever op mogen treden.”

2.2.

Op 1 april 2025 heeft het hof het volgende bericht aan de gesteld gemachtigde gestuurd:

“In de zaak BK-SHE 23/710 heeft u een machtiging overgelegd van 5 februari 2021. Onder verwijzing naar eerdere correspondentie met ons hof, zoals de brief van 5 december 2024, verzoek ik u een recente volmacht te overleggen dan wel een schriftelijke bevestiging van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende akkoord is met het instellen van hoger beroep door [kantoor] . De volmacht mag niet ouder zijn dan 6 maanden voorafgaand aan het instellen van het hoger beroep. Ik verzoek u bovenstaande stukken binnen vier weken (uiterlijk 29 april 2025) aan te leveren. Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt.”

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

3.1.

Op grond van artikel 8:24, lid 2 in samenhang met artikel 8:108, lid 1 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de bestuursrechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde, niet zijnde een advocaat, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe bevoegd is.

3.2.

Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd.1

3.3.

Het hof heeft de gesteld gemachtigde in deze procedure op 1 april 2025 het onder 2.2. genoemde bericht gestuurd. Het hof is hiertoe overgegaan omdat:

(1) in diverse andere zaken2 waarin [kantoor] als (gesteld) gemachtigde optrad twijfels zijn gerezen over de bevoegdheid van [kantoor] om namens de desbetreffende belanghebbende (hoger) beroep in te stellen; en

(2) de machtiging van 5 februari 2021 (zie 2.1.) algemeen geformuleerd is en niet vermeldt voor welke ‘aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)’ [kantoor] gemachtigd is.

3.4.

De gesteld gemachtigde is door het hof in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen een termijn van vier weken te herstellen door een recente volmacht te overleggen dan wel een schriftelijke bevestiging van belanghebbende waaruit blijkt dat belanghebbende akkoord is met het instellen van hoger beroep door [kantoor] . De gesteld gemachtigde heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Het hof gaat er daarom van uit dat de gesteld gemachtigde niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen en het hof zal op die grond het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. De gesteld gemachtigde kon ook niet op eigen naam opkomen tegen de uitspraak van de rechtbank.

Tussenconclusie

3.5.

De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van het griffierecht

3.6.

Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

3.7.

Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

4 Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.A.D. Dockx, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.

De uitspraak is alleen door de raadsheer ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.

De griffier, De raadsheer,

E.A.D. Dockx C.W.M.M. Verkoijen

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

  1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. (Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

  3. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. de naam en het adres van de indiener;

  2. de dagtekening;

  3. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

  4. e gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.