Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1548, 23/932
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-06-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1548, 23/932
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 juni 2025
- Datum publicatie
- 22 juli 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:3501, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/932
- Relevante informatie
- Art. 3.112 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV. De inspecteur heeft het in het verleden in rechte te beschermen vertrouwen op een lagere WOZ-waarde tijdens het belastingjaar opgezegd. Belanghebbende heeft niet over het hele belastingjaar, maar slechts over de periode tot de opzegging recht op toepassing van de lagere waarde. De inspecteur heeft de door belanghebbende genoemde bedragen niet in aanmerking genomen als voorheffingen; het door belanghebbende gedane beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/932
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 mei 2023, nummer BRE 21/5865 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en bepaald dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een nader stuk ingediend van 19 augustus 2023.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend bij brief van 4 december 2023, bij ongedateerde brief die is ontvangen op 8 januari 2024, en bij brieven van 27 februari 2024, 12 juli 2024, 12 november 2024 (tevens een wrakingsverzoek), 6 januari 2025 (tevens een wrakingsverzoek), 15 maart 2025 en 10 april 2025. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur. De inspecteur heeft bij brief van 15 januari 2025 het hof verzocht de onderhavige zaak gelijktijdig te behandelen met een andere zaak van belanghebbende en twee zaken van de partner van belanghebbende.
Op 28 november 2024 heeft de wrakings- en verschoningskamer van het hof het eerste wrakingsverzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Op 10 januari 2025 heeft de wrakings- en verschoningskamer van het hof het tweede wrakingsverzoek van belanghebbende buiten behandeling gesteld. Daarbij is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek dat op dezelfde gronden wordt gedaan in deze zaak, met nummer 23/932, niet in behandeling zal worden genomen. Beide uitspraken zijn aan partijen toegestuurd.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn deze zaak, de andere zaak van belanghebbende (nummer 24/896) en de twee zaken van de partner van belanghebbende (nummers 24/895 en 24/937) gezamenlijk maar niet gevoegd behandeld en zijn verschenen [naam 1] , partner en tevens gemachtigde van belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een kopie overgelegd van een brief van 25 april 2025.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd en woonde in het onderhavige jaar aan [adres] in [woonplaats] (de woning). Deze woning is bij belanghebbende en haar partner in gezamenlijke eigendom en vormt voor hen een eigen woning in de zin van de artikel 3.111 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
Voor het jaar 2018 is de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 337.000 (hierna: de hogere WOZ-waarde). Voor de jaren 1997 tot en met 2004 is de WOZ-waarde van de woning, bij wijze van compromis tussen de gemeente [gemeente] en belanghebbende (bij brief van 23 mei 2002), vastgesteld op € 90.756 (hierna: de lagere WOZ-waarde). Deze brief is op 23 mei 2002 door de partner van belanghebbende voor akkoord ondertekend en bevat de volgende passages:
“Ten eerste wens ik u, namens de Gemeente [gemeente] excuses aan te bieden voor de incorrecte afhandeling van uw bezwaarschriften in bovenvermelde kwestie.
Uit diverse stukken, alsmede in het persoonlijk gesprek dat u met de heer [naam 2] heeft gehad, is gebleken dat de waardevaststelling van uw object, [adres] te [woonplaats] , vanaf 1-1-1989 tot en met heden niet correct is geweest.
Dientengevolge heeft de Gemeente [gemeente] , na ampel beraad besloten u het navolgende compromis aan te bieden.
˚ De WOZ-waarde over het tijdvak 1-1-2001 t/m 31-12-2004 wordt vastgesteld op € 90.756,-- (ƒ 200.000,--).
˚ De WOZ-waarde over het tijdvak 1-1-1997 t/m 31-12-2000 wordt vastgesteld op € 90.756,-- (ƒ 200.000,--).
(…)
˚ Aanvaarding van onderhavig compromis kan slechts en alleen betrekking hebben op het object [adres] te [woonplaats] over het tijdvak 1-1-2001 t/m 31-12-2004 en het tijdvak 1-1-1997 t/m 31-12-2000. Voor de jaren vanaf 1-1-2005 e.v. al voor de grondslag van de eventuele waardeaanpassing worden aangehaakt bij de huidige “state of the art”. Mochten er tegen die tijd verbeteringen zijn doorgevoerd dan zal dit bij de taxatie alsdan worden bekeken, waarna de consequenties hiervan in onderling overleg worden vastgesteld.”
Belanghebbende heeft eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2015 in verband met de gehanteerde WOZ-waarde voor de woning. De inspecteur is voor dat jaar tegemoetgekomen aan het bezwaar, waarbij hij uitgegaan is van een WOZ-waarde van € 90.756. De inspecteur heeft daarbij in zijn uitspraak op bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 met dagtekening 25 juli 2018 onder meer het volgende overwogen:
“(...)
Bij het vaststellen van de aanslagen over de jaren 2013 en 2014 is de door u aangegeven WOZ-waarde niet gecorrigeerd, wel is bij het opleggen van de verminderingsaanslag 2014 uitgegaan van de door u aangegeven WOZ-waarde van € 90.756. (...)
U beroept zich in uw bezwaarschrift op het vertrouwensbeginsel daarbij het vastgestelde verminderingsbeschikking over het belastingjaar 2014, waar is uitgegaan van een lagere WOZ-waarde. Hetgeen ook met u besproken is door ons bij de behandeling van het bezwaarschrift van 16 mei 2017, welk is ingediend tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2014.
Ik zal derhalve, voor de berekening van het eigenwoningforfait uitgaan van de door u in uw aangifte van 2014 opgegeven WOZ-waarde. Wel zeg ik met deze brief het eerder opgewekte vertrouwen op.”
Belanghebbende heeft haar aangifte IB/PVV over 2018 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 31.642 als volgt gespecificeerd:
|
Inkomsten |
Loonheffing |
|
|
SVB |
€ 10.343 |
€ 585 |
|
ABP |
€ 23.187 |
€ 1.947 |
|
Bij: Huurwaardeforfait |
€ 635 |
|
|
Af: rente en kosten eigen woning |
€ 2.026-/- |
|
|
Af: giften |
€ 497-/- |
|
|
Kosten vrijwilligerswerk |
€ 640 |
|
|
Totaal box 1 |
€ 31.642 |
Het huurwaardeforfait van € 635 is daarbij gebaseerd op de lagere WOZ-waarde (te weten 0,7% van € 90.756).
Bij de definitieve aanslagoplegging is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. De inspecteur heeft daarbij het huurwaardeforfait gecorrigeerd op basis van de hogere WOZ-waarde (te weten 0,7% van € 337.000), een deel van de in aftrek gebrachte kosten eigen woning gecorrigeerd, een aftrek wegens ‘geen of geringe eigenwoningschuld’ toegepast en de giftenaftrek geweigerd. Ook heeft de inspecteur de door belanghebbende aangegeven bedragen aan loonheffing van € 585 en € 640 gecorrigeerd naar nihil. Het aldus gecorrigeerde inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 33.530 kan als volgt worden gespecificeerd:
|
Inkomsten |
Loonheffing |
|
|
SVB |
€ 10.343 |
€ 0 |
|
ABP |
€ 23.187 |
€ 1.947 |
|
Bij: Huurwaardeforfait |
€ 2.359 |
|
|
Af: rente en kosten eigen woning |
€ 1.639 -/- |
|
|
Af: aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld |
€ 720 -/- |
|
|
Totaal box 1 |
€ 33.530 |
Tevens is bij beschikking € 129 belastingrente in rekening gebracht.
Volgens de jaaropgaaf van de SVB over 2018 bedraagt de ingehouden loonheffing nihil. Wel is sprake van een ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor een bedrag van € 585.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. Wel heeft de inspecteur in dat kader een tweetal posten gecorrigeerd. Hij heeft namelijk alsnog een aanvullende ‘aftrek eigen woning’ toegekend van € 387, resulterend in een inkomen uit de eigen woning van € 333, en heeft voor datzelfde bedrag een aftrek wegens ‘geen of een geringe woningschuld’ (-/- € 333) toegepast. Het aldus gecorrigeerde inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 33.530 kan als volgt worden gespecificeerd:
|
Inkomsten |
Loonheffing |
|
|
SVB |
€ 10.343 |
€ 0 |
|
ABP |
€ 23.187 |
€ 1.947 |
|
Bij: Huurwaardeforfait |
€ 2.359 |
|
|
Af: rente en kosten eigen woning |
€ 2.026 -/- |
|
|
Af: aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld |
€ 333 -/-- |
|
|
Totaal box 1 |
€ 33.530 |
De rechtbank heeft de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.889 en de rentebeschikking evenredig verminderd. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat belanghebbende over een deel van het jaar 2018, namelijk tot 25 juli 2018, nog recht heeft op toepassing van de lagere WOZ-waarde. Dit resulteert in een vermindering van het huurwaardeforfait tot € 1.385 en een verzamelinkomen van € 32.889.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. a) Is de aanslag IB/PVV 2018 en de rentebeschikking tot een te hoog bedrag opgelegd?
b) Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vaststelling van het belastbaar inkomen uit werk en woning conform de door haar ingediende aangifte. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.