Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2018, 23/1315
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2018, 23/1315
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 juli 2025
- Datum publicatie
- 3 oktober 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:5804, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/1315
- Relevante informatie
- Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 8:73 Awb
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in 2018 Kroatië en ontvangt uitkeringen van een verzekeringsmaatschappij. In hetzelfde jaar vraagt en ontvangt ze een voorlopige teruggaaf voor de ingehouden loonbelasting. Op de uitkeringen blijkt echter geen loonbelasting te zijn ingehouden. In de aanslag IB 2018 wordt dit rechtgetrokken. Het hof oordeelt dat dat juist is want belanghebbende had geen recht op teruggaaf. Verder is geen sprake van discriminatie of schending van privacy. Het hof verklaart zich onbevoegd om te oordelen over invordering of over de vraag of belanghebbende nog meer van de verzekeringsmaatschappij heeft te vorderen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1315
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [plaats 1] (Servië),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 augustus 2023, nummer BRE 22/3094, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft geen conclusie van dupliek ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] , belanghebbende is niet verschenen maar heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting. Partijen zijn akkoord gegaan met een zitting waarbij belanghebbende telefonisch deelnam en niet fysiek aanwezig was.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft in 2002 en 2004 twee lijfrentepolissen, nrs. [nummer 1] en [nummer 2] bij [verzekeringsmaatschappij] afgesloten. Op 20 juni 2009 heeft belanghebbende verzocht de polis met nummer [nummer 1] af te kopen. De afkoopwaarde bedroeg op 24 juni 2009 € 3.150,29.
Op 9 januari 2018 schrijft [verzekeringsmaatschappij] met betrekking tot polisnummer [nummer 2] het volgende aan belanghebbende:
“U heeft ons gevraagd de expiratiewaarde van uw levensverzekering over te maken.
Welk bedrag komt er tot uitkering?
De uitkering is € 4.533,57.
Wij maken het bedrag over op het rekeningnummer dat u (eerder) hebt opgegeven. Binnen vier werkdagen na dagtekening van deze brief zal het bedrag op deze rekening zijn bijgeschreven. Ook maken wij een rentevergoeding van € 261,38 over.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor u?
Wij zijn verplicht 52% loonbelasting in te houden over de expiratiewaarde en af te dragen aan de Belastingdienst. U geeft de expiratiewaarde op als inkomen in box 1 bij uw aangifte inkomstenbelasting. Daarnaast bent u een boeterente (maximaal 20% van de expiratiewaarde) aan de Belastingdienst verschuldigd.
Het is mogelijk dat in de uitkering een onbelast saldo aanwezig is. De hoogte hiervan bepaalt u samen met de Belastingdienst. De Belastingdienst stelt bij uw aangifte vast of u nog een bedrag ontvangt of moet betalen.
De hoogte van de inhoudingen vindt u terug op uw dagafschrift.”
[verzekeringsmaatschappij] heeft in 2018 voor zover van belang de volgende bedragen aan belanghebbende betaald:
- op 10 januari 2018 € 2.176,11 met omschrijving: ‘ [omschrijving 1] ’
- op 18 juni 2018 € 2.357,46 met omschrijving: ‘ [omschrijving 2] ’
Met dagtekening 29 mei 2018 heeft de ontvanger het volgende aan belanghebbende geschreven:
“U hebt een verzoek gedaan om een vrijwaringsverklaring.
Uw verzoek
Het verzoek heeft betrekking op de levensverzekering van de bij [verzekeringsmaatschappij] , gevestigd te [plaats 2] , ondergebrachte polis met polisnummer [nummer 2] .
Verklaring
Ik verklaar hierbij dat u ten aanzien van de afkoop dan wel uitkering van de polis met polisnummer [nummer 2] hebt voldaan aan uw fiscale verplichtingen in Nederland.
Vrijwaring
[verzekeringsmaatschappij] , gevestigd te [plaats 2] , is daarmee dan ook ontheven van de aansprakelijkheid op grond van de invorderingswet 1990 met betrekking tot de uitkering van de betreffende polis.”
Op dezelfde datum heeft de ontvanger met betrekking tot polisnummer [nummer 1] eveneens een vrijwaringsverklaring gegeven.
Met dagtekening 16 juli 2018 stuurt de inspecteur een voorlopige aanslag aan belanghebbende. Hieruit volgt een voor belanghebbende te ontvangen bedrag van € 2.358.
Belanghebbende heeft op 3 januari 2020 haar aangifte IB over het jaar 2018 ingediend. In die aangifte heeft zij aangegeven dat zij inwoner is van Kroatië. Tevens heeft ze aangegeven dat zij kwalificerend buitenlands belastingplichtige is. Zij heeft verder, voor zover van belang, een uitkering van [verzekeringsmaatschappij] van in totaal € 4.533 en een afkoopsom van een lijfrente ook van [verzekeringsmaatschappij] van € 16.600 in haar aangifte vermeld. Bij de uitkering staat een bedrag aan ingehouden Nederlandse loonheffing van in totaal € 3.360 vermeld. Bij de afkoopsom van een lijfrente heeft ze een bedrag vermeld van ingehouden loonheffing van in totaal € 6.720. Ook heeft ze een bedrag van € 1.645 aan persoonsgebonden aftrek, specifieke zorgkosten, opgenomen in de aangifte.
Op 14 mei 2020 heeft [verzekeringsmaatschappij] belanghebbende een brief gestuurd waarin het volgende is vermeld:
“Betaalde premies
Voordat ik het voorstel toelicht wijs ik u op het feit dat u in uw e-mail (…) uitgaat van onjuiste (betaalde en berekende) bedragen en onjuiste looptijden van de polissen. U schrijft dat u premies betaalde vanaf 2001. En dat u totaal € 18.420,00 aan premies betaalde. Dat is niet juist. Hieronder laten we u zien welke premies u betaalde.
Polisnummer [nummer 1]
Deze verzekering is ingegaan op 1 juli 2002. U heeft premies van € 100,00 per maand betaald 1 juli 2002 tot 1 januari 2004. Dat is 18 x € 100,00 = € 1.800,00. U heeft premies van € 68,07 per maand betaald van 1 januari 2004 tot 1 maart 2009. Dat is 62 x € 68,07 = € 4.220,34. Dat is totaal € 6.020,34.
Polisnummer [nummer 2]
Deze verzekering is ingegaan op 1 januari 2004. U heeft premies van € 100,00 per maand betaald van 1 januari 2004 tot 1 augustus 2009. Dat is 67 x € 100,00 = € 6.700,00.
Afkoopwaarde
Polisnummer [nummer 1]
De afkoopwaarde van deze polis was € 3.150,29. Hiervan moesten we € 1.638,15 afdragen aan de Belastingdienst. U heeft € 1.512,14 ontvangen.
In 2012 ontving u een vergoeding uit de Tegemoetkomingsregeling voor beleggingsverzekeringen van € 591,12. Hiervan moesten we € 307,38 afdragen aan de Belastingdienst. U heeft € 283,74 ontvangen.
De bedragen van € 1.638,15 en € 307,38 zijn door [verzekeringsmaatschappij] dus afgedragen aan de Belastingdienst. Uw verzekeringen waren allebei lijfrenteverzekeringen. [verzekeringsmaatschappij] is bij lijfrenteverzekeringen wettelijk verplicht om deze belasting in te houden en af te dragen aan de Belastingdienst. Die inhoudingen kon u daarom alleen nog terugkrijgen van de Belastingdienst.
Polisnummer [nummer 2]
De afkoopwaarde van deze polis was € 5.247,87. Hiervan moesten we € 4.533,57 reserveren (en niet afdragen aan de Belastingdienst). U heeft eerst € 714,30 ontvangen. Het gereserveerde bedrag hebben we later in twee delen (€ 2.176,11 + € 2.357,46) aan u overgemaakt, omdat die niet waren afgedragen aan de Belastingdienst. (…)”
De brief bevatte verder een voorstel om het verschil tussen de afkoopwaarde en de betaalde premies aan belanghebbende te vergoeden. Belanghebbende heeft dit voorstel niet geaccepteerd.
Op 12 oktober 2021 stuurt de inspecteur een brief aan belanghebbende. Daarin staat dat hij gaat afwijken van de ingediende aangifte. De reden daarvoor is dat belanghebbende volgens hem niet kwalificeert als buitenlands belastingplichtige. Ook heeft er volgens de inspecteur geen afkoop van een lijfrente plaatsgevonden in 2018. Volgens renseignementen van de inspecteur bestond het inkomen uit Nederland van belanghebbende in 2018 slechts uit een resterend deel van een afkoopsom van een lijfrente van € 4.533, waarop geen loonheffing is ingehouden. Verder kunnen de geclaimde aftrekposten niet tot een vermindering van te betalen belasting leiden omdat er per saldo in Nederland geen loonbelasting is ingehouden.
Belanghebbende reageert op dit voornemen en geeft – samengevat – aan het hier niet mee eens te zijn. De inspecteur heeft in de reactie van belanghebbende geen aanleiding gezien om van zijn correctievoornemen af te wijken.
De inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 16 december 2021 de aanslag IB 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.533. Belanghebbende is daarbij aangemerkt als kwalificerend buitenlands belastingplichtige. Door toepassing van de algemene heffingskorting is de verschuldigde belasting bepaald op nihil. Daardoor heeft belanghebbende geen recht op de teruggaaf van belasting die is vastgesteld bij de voorlopige aanslag. Volgens de definitieve aanslag moest belanghebbende dus de voorlopige teruggave terugbetalen.
Belanghebbende heeft op 21 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag. In de daaropvolgende uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbende niet langer als kwalificerend buitenlands belastingplichtige aangemerkt. Ook heeft hij de heffingsgrondslagen aangepast. Het verzamelinkomen van belanghebbende heeft hij daarbij op nihil vastgesteld omdat de inspecteur zich op het standpunt stelt dat in Nederland over het bedrag van € 4.533 geen belasting is verschuldigd. De verplichting tot terugbetaling van de voorlopige teruggaaf bleef daardoor in stand.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Was de rechtbank partijdig en vooringenomen?
2. Heeft belanghebbende recht op een teruggaaf van IB omdat te veel loonheffing is ingehouden?
3. Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding wegens schending van haar privacy, of omdat belanghebbende op de lijst van de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) stond?
4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag en vergoeding van schade. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.