Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2120, 23/346
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-07-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2120, 23/346
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 juli 2025
- Datum publicatie
- 2 oktober 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:569, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/346
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting en omzetbelasting. Artikel 15, lid 1, letter a, Wet BRV. Artikel 11, lid 3, Wet OB (oud). ‘In wezen nieuwbouw’-criterium. In geschil is of het ‘in wezen nieuwbouw’-criterium in overeenstemming is met de Btw-richtlijn. Het hof is van oordeel dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/346
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] (Frankrijk),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 31 januari 2023, nummer BRE 20/7005, in het geding tussen de belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op aangifte overdrachtsbelasting voldaan.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen als gemachtigden van belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.
2 Feiten
Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
Bij akte van levering van 30 juni 2017 heeft belanghebbende van [verkoper] (hierna: de verkoper) een onroerende zaak gelegen aan [adres] in [plaats] (hierna: het gebouw) verkregen. Het betreft een ‘sale and lease back’ situatie. De koopprijs van het gebouw bedroeg € 9.000.000. De heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting is in de akte van levering gesteld op € 3.500.000 in verband met de nog te verrichten werkzaamheden aan het gebouw.
2.3.Ter zake van de verkrijging van het gebouw heeft belanghebbende op grond van artikel 17 Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BRV) aangifte overdrachtsbelasting gedaan en het volgens de aangifte verschuldigde bedrag van € 210.000 (6% van € 3.500.000) voldaan.
Het gebouw was voorheen een kantoorgebouw/bankgebouw. De verkoper heeft het gebouw op 7 oktober 2016 zelf gekocht voor € 5.500.000 met het doel het gebouw te verbouwen tot een hotel.
De constructieve aanpassingen van het gebouw zijn als volgt:
1) In de hoek [adres] is het trappenhuis vernieuwd en op een andere plaats aangebracht, waardoor diverse constructieve aanpassingen nodig waren tussen de kelder en de 2e verdieping;
2) Op de begane grondvloer is de kluis verwijderd en is een sparing aangebracht in de betonwand;
3) Er is een nieuwe liftsparing aangebracht tussen de kelder en de begane grondvloer;
4) Er zijn entresolvloeren met dragende wanden op de begane grondvloer aangebracht;
5) Op de 2e verdieping aan de achterzijde evenwijdig aan het [adres] is het vloeroppervlak uitgebreid en zijn aanpassingen gedaan aan de bestaande 2e verdiepingsvloer, wanden en houten dakspanten;
6) Boven de bestaande lift is een technische vloer aangepast en uitgebreid ten behoeve van de plaatsing van luchtbehandelingskasten;
7) De betontrappen rondom de lift zijn verwijderd en er zijn nieuwe vloeren aangebracht;
8) Er zijn nieuwe schachten aangebracht, waardoor de vloeren zijn ondersteund door stalen balken op alle verdiepingen;
9) Diverse houten en betonnen vloeren zijn na het bouwkundig strippen hersteld. De houten balken zijn plaatselijk voorzien van nieuwe balken en de betonvloeren zijn op diverse plaatsen gerepareerd. De betonkwaliteit is op diverse plaatsen gecontroleerd en er zijn cilinders geboord en getest op sterkte. De druksterkte was goed, echter de wapening op diverse plekken beschadigd, waardoor de vloeren zijn hersteld.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of sprake is van een verkrijging waarop de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter a, Wet BRV van toepassing is. Het geschil spitst zich verder toe op de beantwoording van de vraag of artikel 11, lid 3, Wet OB (oud) en het daaruit voortvloeiende criterium ‘in wezen nieuwbouw’ in overeenstemming is met artikel 12 Richtlijn 2006/112/EG (hierna: de Btw-richtlijn).
Ter zitting bij het hof heeft belanghebbende de stelling dat sprake is van een verbouwing die een vervaardigd goed heeft voortgebracht in de zin van artikel 11, lid 3, Wet OB (oud) ingetrokken. De inspecteur heeft ter zitting bij het hof de eerder bij de rechtbank ingenomen stelling ingetrokken dat geen sprake is van ‘in wezen nieuwbouw’ omdat op het tijdstip van de levering, waarbij moet worden aangesloten omdat de overdrachtsbelasting een tijdstipbelasting is, slechts sloopwerkzaamheden hadden plaatsgevonden.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en teruggaaf van € 210.000. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.