Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2477, 23/1341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2477, 23/1341

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 september 2025
Datum publicatie
15 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:2477
Formele relaties
Zaaknummer
23/1341
Relevante informatie
Art. 19b Wet LB, Art. 20 AWR

Inhoudsindicatie

[naam 4] was tot zijn overlijden in 2002 dga van belanghebbende. In 2002 heeft (blijkens notulen) een algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende (hierna: ava) plaatsgevonden waarin aan de orde was de toekenning van pensioenrechten aan [naam 4]. De notulen van de ava en de bijbehorende aanvullende arbeidsovereenkomst, waarin een regeling is opgenomen voor een ouderdomspensioen, een weduwenpensioen en een wezenpensioen, zijn niet ondertekend. Het hof is van oordeel dat desondanks een rechtsgeldige pensioenovereenkomst tot stand is gekomen en dat de weduwe van [naam 4] (hierna: de weduwe) als gevolg daarvan een aanspraak had op een weduwepensioen. De inspecteur stelt terecht dat de weduwe deze aanspraak in 2017 heeft prijsgegeven in de zin van de Wet LB. De naheffing is dan ook terecht en tijdig aan belanghebbende opgelegd. Ook is deze niet te hoog vastgesteld.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 23/1341

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 augustus 2023, nummer BRE 22/5028, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag loonheffingen over de periode van 1 februari 2017 tot en met 1 april 2017 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 6] , als gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

De gemachtigde heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen is verzonden.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

[naam 4] (hierna: [naam 4] ) was vanaf [datum 1] 1991 in dienst bij belanghebbende en was bestuurder en enig aandeelhouder tot [datum 2] 2002. In de notulen (hierna: de notulen) van de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende, gehouden op 1 maart 2002 (hierna: de ava), is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Aan de orde is toekenning van pensioenrechten. De voorzitter stelt voor aan [naam 4] pensioenrechten te verlenen. De toe te kennen pensioenrechten zullen nader worden bepaald en vastgelegd in een aanvullende arbeidsovereenkomst tussen de vennootschap en [naam 4] . Tevens zal in de aanvullende arbeidsovereenkomst worden aangegeven op welke manier de pensioenrechten worden veiliggesteld. Na enige discussie wordt het voorstel met algemene stemmen aangenomen. (…)”

2.2.

Bij de notulen is een document gevoegd onder de titel ‘Aanvullende arbeidsovereenkomst’ met een ingangsdatum op 21 februari 2002 (hierna: de aanvullende arbeidsovereenkomst). Als partijen staan in dit document genoemd belanghebbende en [naam 4] . In de aanvullende arbeidsovereenkomst is een regeling opgenomen voor een ouderdomspensioen, een weduwenpensioen en een wezenpensioen. In de aanvullende arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

in aanmerking nemende,

dat de werkgever ten behoeve van de werknemer een pensioenregeling heeft getroffen;

dat partijen deze pensioenregeling thans schriftelijk vast wensen te leggen,

(…)

Artikel 1; Pensioenaanspraak (…)

De werknemer heeft ten behoeve van zijn echtgenote aanspraak op een weduwenpensioen, dat ingaat bij overlijden van de werknemer en nadien wordt uitgekeerd zolang als de echtgenote leeft. (…)

De werknemer heeft (…) aanspraak op een wezenpensioen (…).

Elk wezenpensioen gaat in onmiddellijk na het overlijden van de werknemer en wordt nadien uitgekeerd zolang het kind in leven is doch uiterlijk tot diens 30-ste verjaardag.”

(…)

Artikel 2; Vaststelling van de pensioenen

De hierna omschreven hoogte van de toegezegde pensioenen geldt uitsluitend indien de werknemer tot de pensioenleeftijd in dienst van de werkgever is c.q. op grond van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid premies zijn betaald of, voor zover het weduwen- en wezenpensioen betreft, tot zijn eerder overlijden in dienst van de werkgever is.

Indien er geen sprake is van volledige arbeidstijd, zal de pensioenopbouw naar evenredigheid plaatsvinden.

(…)

Grootte van het ouderdomspensioen

Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt evenveel malen 2% van de voor de werknemer het laatst voor de pensioendatum vastgestelde pensioengrondslag als er jaren liggen tussen de aanvangsdatum van zijn dienstbetrekking en de pensioendatum.

(…)

Grootte van het beoogde weduwenpensioen.

Het jaarlijkse beoogde weduwenpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen (…).

(…)

Artikel 6; Veiligstelling van pensioenen

Het ouderdomspensioen zal door de werkgever volledig in eigen beheer worden gehouden.

Het weduwen- en wezenpensioen dat tot uitkering komt bij het overlijden van de werknemer vóór de pensioendatum zal door de werknemer worden verzekerd bij een verzekeringsmaatschappij en wel door middel van kapitaalverzekeringen met pensioenclausule van welke de werknemer de inhoud blijkens de polis of een afschrift daarvan genoegzaam bekend is.
De pensioenverzekering zal geschieden conform hetgeen is bepaald in artikel 2 lid 4 sub C Pensioen- en spaarfondsenwet.

(…)

Bij overlijden van de werknemer vóór de pensioendatum zal de tot dat moment in eigen beheer gevormde reserve voor het pensioen worden aangewend tot uitkering van een weduwen- en wezenpensioen.

(…)

Artikel 10; Flexibiliseringsmogelijkheden (…)

Inkoop

De werknemer heeft het recht om extra dienstjaren, voor zover deze als diensttijd vervuld bij de huidige werkgever kunnen worden aangemerkt, in te kopen.

Onder diensttijd wordt onder andere verstaan periodes van studieverlof, sabatical years, wachttijd, ouderschapsverlof en periodes na onvrijwillig ontslag voor zover de regeling krachtens de Wet fonds voorheffing Pensioenverzekering van toepassing is.

De kosten van deze inkoop komen volledig voor rekening van de werknemer.

(…)

Artikel 11; Slotbepalingen (…)

Door de ondertekening van deze overeenkomst stemt werknemer er mee in dat de veiligstelling van de gedane pensioentoezegging niet geheel geschiedt conform het bepaalde in artikel 2 lid 1, sub a, b en c van de Pensioen— en spaarfondsenwet.

Deze overeenkomst is van kracht met ingang van 21-02-2002. (…)”

2.3.

De notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst zijn niet ondertekend.

2.4.

Op 5 september 2002 heeft de toenmalige accountant van belanghebbende een pensioenberekening gemaakt voor het jaar 2001. Op [datum 2] 2002 is [naam 4] overleden. Met ingangsdatum van het overlijden van [naam 4] hebben wijlen zijn echtgenote, [naam 5] (begin 2022 overleden) (hierna: [naam 5] ) en zijn drie kinderen, [naam 7] , [naam 1] en [naam 2] (hierna: de dochter en hierna alle drie gezamenlijk: de kinderen), (pensioen)uitkeringen ontvangen van belanghebbende. Belanghebbende heeft aangiften loonheffingen gedaan over de periode van 1 februari 2017 tot en met 1 april 2017. Voorts heeft belanghebbende de betalingen aan [naam 5] en de kinderen uit hoofde van de notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst aangemerkt als pensioen en als zodanig verwerkt in de loonadministratie.

2.5.

De inspecteur schrijft op 22 februari 2013 naar aanleiding van een verzoek van belanghebbende onder meer het volgende:

“Namens uw cliënt, [belanghebbende] B.V. (RSIN [nummer] ), heeft u in uw brief d.d. 16 oktober 2012 de mogelijkheid voor de afwikkeling van het ingegane weduwepensioen ten behoeve van mevrouw [naam 5] , voorheen gehuwd met [naam 4] , voorgelegd. Uw verzoek is om te beoordelen in hoeverre het mogelijk is dat mevrouw [naam 5] afziet van haar pensioenaanspraken zonder fiscale sanctie in de loonheffing danwel of het mogelijk is om het ingegane weduwepensioen van mevrouw [naam 5] uit te ruilen tegen een ouderdomspensioen van de kinderen [naam 4] . De achtergrond van het verzoek is volgens u dat partijen ( [belanghebbende] B.V. en mevrouw [naam 5] ), het als onredelijk en ongewenst ervaren dat feitelijk de stiefkinderen van mevrouw [naam 5] als aandeelhouders van [belanghebbende] B.V. levenslang, zelfs na het hertrouwen, in de gedeeltelijke inkomensvoorziening van mevrouw [naam 5] dienen te voorzien.”

2.6.

Na mei 2015 is belanghebbende gestopt met het betalen van (pensioen)uitkeringen aan [naam 5] . Tussen belanghebbende en [naam 5] is in op […] maart 2017 een vaststellingsovereenkomst (hierna: vso) gesloten waarin zij onder meer het volgende hebben vastgelegd:

VASTSTELLINGSOVEREENKOMST TERZAKE DE BEËINDIGING VAN

BETALINGEN (…)

NEMEN IN OVERWEGING DAT:

(…)

- In de periode oktober 2002 tot en met mei 2015 [naam 5] maandelijks een bedrag van € 924,33 heeft ontvangen, aldus € 11.092 per jaar. In totaal heeft zij een bedrag van € 140.498 ontvangen. Na mei 2015 heeft zij geen betalingen meer ontvangen.

- Die betalingen zijn gedaan op grond van notulen en afspraken, waarvan de vraag is of die tot stand zijn gekomen. Tussen partijen is een verschil van inzicht ontstaan. [naam 4] stelt zich op het standpunt dat de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van 1 maart 2002 nooit zijn ondertekend (…). Ook de aanvullende (arbeids)overeenkomst op basis waarvan betalingen zouden zijn gedaan, is nooit ondertekend (…). [naam 4] BV stelt zich aldus op het standpunt dat de regeling op basis waarvan betalingen aan [naam 5] zijn gedaan nooit tot stand is gekomen. Het lijken slechts concept stukken te zijn geweest, die door de accountant waren voorbereid, voor (de heer) [naam 4] . Door het overlijden van de heer [naam 4] is de regeling nooit tot stand gekomen. Als de regeling al tot stand zou zijn gekomen, dan is die vernietigbaar omdat de regeling niet schriftelijk is vastgelegd (zie BW 2:247). [naam 5] erkent dat, omdat de stukken nooit zijn ondertekend.

- [naam 5] heeft de stellingen van [naam 4] BV voor het overige betwist. Zij meent dat er een reden en een titel is geweest voor betalingen aan haar. De betalingen zijn niet onverschuldigd betaald volgens haar. (…)

- Partijen willen het geschil en de onzekerheid daaromtrent buiten rechte beëindigen en verdere onzekerheid voorkomen. Ter beëindiging van de onzekerheid en ter beslechting van het geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt, beogen partijen in deze overeenkomst de partijenbedoelingen vast te leggen, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de eerdere rechtstoestand afwijken (artikel 7:900 BW). (…)

KOMEN ALS VOLGT OVEREEN:

Artikel 1 Geen verdere betalingen aan [naam 5]

Aan [naam 5] is in totaal een bedrag van € 140.498 betaald door [naam 4] BV. [naam 5] maakt geen aanspraak meer op enige betaling in relatie tot [naam 4] BV, op grond van welke (rechts)verhouding dan ook. Zij doet afstand van al haar rechten in haar relatie tot [naam 4] BV.

Artikel 2 Finale kwijting

Behoudens voor zover het de uitvoering van de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichting betreft tot het beëindigen van de rechtsverhouding zoals in artikel 3 is opgenomen, heeft [naam 5] niets meer van [naam 4] BV te vorderen, terwijl [naam 4] BV ter zake niets meer van [naam 5] te vorderen heeft en verlenen partijen elkaar te dier zake over en weer finale kwijting.

Artikel 3 Beëindiging van de rechtsverhouding

Indien en voor zover er een titel, overeenkomst of rechtsverhouding zou hebben bestaan tussen [naam 4] BV en [naam 5] , dan is of wordt/worden die hierdoor met onmiddellijke ingang en met wederzijds goedvinden beëindigd. (…)”

2.7.

Belanghebbende heeft sinds 2001 jaarlijks in haar aangiften vennootschapsbelasting (Vpb) een post ‘pensioenvoorziening’ opgenomen. In haar aangifte Vpb voor 2017 heeft zij een vrijval van haar pensioenvoorziening verwerkt. Naar aanleiding van de vrijval van de pensioenvoorziening heeft correspondentie plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende, zowel met betrekking tot de heffing van Vpb als de loonheffingen. De inspecteur heeft vervolgens de naheffingsaanslag van € 514.862 opgelegd omdat volgens de inspecteur sprake is van prijsgeven van pensioenrechten.1

2.8.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 339.481, omdat (1) in de berekening van de waarde van het pensioen voor [naam 5] ten onrechte rekening was gehouden met indexatie en (2) de naheffingsaanslag voor twee kinderen niet tijdig is opgelegd met betrekking tot de wezenpensioenen. Voor een van de kinderen was de naheffingsaanslag te vroeg opgelegd ( [naam 2] ) omdat het wezenpensioen aan dit kind in maart 2019 is gestopt. Na de uitspraak op bezwaar, heeft de naheffingsaanslag uitsluitend betrekking op het weduwenpensioen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Is een rechtsgeldige pensioenovereenkomst tot stand gekomen?

  2. En zo ja, is ten aanzien van het weduwepensioen in 2017 sprake van het prijsgeven van pensioenrechten?

  3. En zo ja, is de naheffingsaanslag niet naar een te hoog bedrag opgelegd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging dan wel vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing