Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2479, 23/1602, 23/1603 en 25/878

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-09-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2479, 23/1602, 23/1603 en 25/878

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 september 2025
Datum publicatie
15 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2025:2479
Formele relaties
Zaaknummer
23/1602, 23/1603 en 25/878
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 31-12-2025] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2025 tot 31-12-2025] art. 6

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB 2016 en 2017 en een navorderingsaanslag IB/PVV 2018.

Belanghebbende is in 2010 geëmigreerd naar België en werd sedertdien niet meer automatisch uitgenodigd tot het doen van aangifte. De navorderingsaanslag 2016 is gerechtvaardigd omdat sprake is van een nieuw (ander) feit in de zin van art. 16, lid 1, AWR aangezien de Nederlandse woning, die belanghebbende heeft aangehouden, niet als box 3-bezitting in de primitieve aanslag is begrepen. Geen sprake van ambtelijk verzuim. De inspecteur is niet gehouden om belanghebbende op de voet van artikel 6 AWR ambtshalve uit te nodigen tot het doen van een aangifte. Evenmin is hij gehouden om jaarlijks de systemen te raadplegen om te beoordelen of er mogelijk een heffingsbelang bestaat. Belanghebbende had zelf om een aangiftebiljet moeten vragen op grond van artikel 6, lid 3, AWR en artikel 2, lid 1 en lid 6, Uitvoeringsregeling AWR. Interne compensatie is mogelijk omdat sprake is van één besluit, namelijk enkel een aanslag inkomstenbelasting.

Gelet op HR 20 december 2024 ECLI:NL:HR:2024:1788 moet de ongerealiseerde waardestijging van het onroerend goed worden meegenomen bij de vaststelling van het inkomen uit sparen en beleggen in 2017. Nu de berekening op basis van het genoemde arrest voor belanghebbende gunstiger is dan die op basis van de Wet rechtsherstel box 3, dient het box 3 inkomen van de navorderingsaanslag 2017 te worden verminderd.

Ten aanzien van de navorderingsaanslag 2018 is voldaan aan het kenbaarheidsvereiste van art. 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR. Uit deze wetsbepaling volgt dat het verschil wordt bepaald door de verschuldigde belasting op grond van de (primitieve) aanslag af te zetten tegen de verschuldigde belasting op grond van de navorderingsaanslag. Gelet op het verschil van € 4.924, hetgeen meer is 30%, wordt verondersteld dat het belanghebbende kenbaar moet zijn geweest dat de primitieve aanslag te laag is vastgesteld.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 23/1602, 23/1603 en 25/878

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 oktober 2023, nummers BRE 22/3427, 22/3429 en 22/3430, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting (hierna: IB) 2016 en 2017 en een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 opgelegd. Tevens is bij deze beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen voornoemde aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen in de zaken met betrekking tot de navorderingsaanslag IB 2016 (22/3427) en 2017 (22/3429) gegrond verklaard en het beroep in de zaak met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 (22/3430) ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de inspecteur aan belanghebbende de proceskosten vergoedt en zowel de inspecteur als de griffier het griffierecht.

1.4.

De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Dit is bij het hof geregistreerd onder nummer 25/878. De inspecteur heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

De inspecteur heeft vóór de zitting een nader stuk met twee bijlagen ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Gemachtigde heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woonde van 24 februari 2010 tot 21 juni 2018 in België. Vanaf 22 juni 2018 woont zij weer in Nederland.

2.2.

Belanghebbende ontving in de jaren 2016 tot en met 2018 uit Nederland de volgende inkomsten:

jaar

SVB (AOW)

PF slagersbedrijf

Aegon

2016

€ 15.068

€ 128

€ 67.206

2017

€ 15.261

€ 128

€ 67.206

2018

€ 15.412

€ 128

€ 67.206

2.3.

Belanghebbende is eigenaar van een in Nederland gelegen woning (hierna: de woning). De woning staat haar ter beschikking voor eigen gebruik en wordt niet verhuurd.

2.4.

Na haar emigratie in 2010 ontving belanghebbende niet meer jaarlijks automatisch een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV. Voor het jaar 2016 is belanghebbende niet uitgenodigd om aangifte IB te doen. Belanghebbende heeft zelf ook geen aangifte IB 2016 gedaan.

2.5.

Nadat de inspecteur op 2 juli 2018 informatie van de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën ontving, is voor de jaren 2017 en 2018 aan belanghebbende een uitnodiging tot het doen van een aangifte uitgereikt. Belanghebbende heeft over deze jaren aangifte gedaan.

2.6.

De navorderingsaanslagen IB 2016 en 2017 zijn opgelegd met dagtekening 27 november 2021 (2016) en 4 december 2021 (2017). De navorderingsaanslag IB/PVV 2018 is opgelegd met dagtekening 27 november 2021.

2.7.

De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.334 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.745. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een box 1 inkomen van € 67.334 en een box 3 inkomen van nihil.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de inspecteur ten aanzien van het belastingjaar 2016 niet over een navorderingsgrond beschikte?
II. Is het juist dat de rechtbank het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor wat betreft belastingjaar 2017 op nihil heeft vastgesteld?
III. Is het incidentele hoger beroep met betrekking tot 2018 ontvankelijk? Zo ja: Is voldaan aan het zogenoemde kenbaarheidsvereiste als bedoeld in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?

3.2.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep inzake de belastingjaren 2016 en 2017 en primair tot het niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaren van het incidentele hoger beroep van belanghebbende.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de belastingjaren 2016 en 2017 en tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB 2018.


4 Gronden

5 Beslissing