Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2709, 23/1458 tot en met 23/1464
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-10-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:2709, 23/1458 tot en met 23/1464
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 oktober 2025
- Datum publicatie
- 28 oktober 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2023:6411, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/1458 tot en met 23/1464
- Relevante informatie
- Art. 33 SW, Art. 33a SW, Art. 82a SW, Art. 5 Ur SW
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is in 2008 een schenking onder schuldigerkenning gedaan, ter zake waarvan de eenmalig verhoogde vrijstelling voor de schenkbelasting is toegepast. Gelet op overgangsrecht bestaat ter zake van de schenkingen in 2018 recht op een beperkt bedrag aan eigenwoningvrijstelling, nu belanghebbende de eenmalig verhoogde vrijstelling reeds heeft toegepast in 2008. Ter zake van de schenkingen in 2019 heeft belanghebbende geen recht op de eigenwoningvrijstelling. Het kennisgroepstandpunt leidt er niet toe dat geen rekening behoeft te worden gehouden met de eenmalig verhoogde vrijstelling uit 2008 voor de toepassing van de eigenwoningvrijstelling.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/1458 tot en met 23/1464
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 12 september 2023, nummers BRE 21/5727 tot en met 21/5733, in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen schenkbelasting opgelegd, twee ter zake van schenkingen in 2018 en vijf ter zake van schenkingen in 2019.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 bedoelde aanslagen. De inspecteur heeft in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen verminderd tot nihil en bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende vergoedt.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot), en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [datum] 1984.
[ouder 1] en [ouder 2] (hierna samen: de ouders) hebben bij notariële akte van 23 december 2008 een bedrag van € 22.379 aan belanghebbende, hun dochter, geschonken onder schuldigerkenning. In de akte is onder meer het volgende vermeld:
“1. Over gemeld kapitaal of het restant ervan is door de schuldenaren [hof: de ouders] een rente verschuldigd van zes procent per jaar, ingaande heden en te voldoen jaarlijks op eenendertig december, voor het eerst op eenendertig december tweeduizend acht over het sedert heden verstreken tijdvak.
2. (…)
3. Gemeld kapitaal of het restant ervan is eerst opeisbaar op de dag van overlijden van de langstlevende van de schuldenaren, met dien verstande, dat gemeld kapitaal of het restant met lopende en/of vervallen rente terstond opeisbaar is zonder opzegtermijn in de volgende gevallen:
indien één van de schuldenaren failliet wordt verklaard, surséance van betaling aanvraagt, indien beide schuldenaren onder curatele worden gesteld, hun beider vermogen onder bewind of beheer wordt gesteld, en indien er zich een omstandigheid voordoet die tot gegronde vrees aanleiding geeft dat het kapitaal, of het restant ervan niet meer aan de schuldeisers zal kunnen worden terugbetaald, en in het algemeen indien de schuldenaren niet voldoen aan de verplichtingen hen krachtens deze akte of de wet jegens de schuldeisers opgelegd, zonder dat de schuldeisers tot enige ingebrekestelling of gerechtelijke aanmaning gehouden zullen zijn.
(…)”.
Ter zake van de in 2.2 bedoelde schenking is in de aangifte schenkbelasting een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, lid 1, onderdeel 5° Successiewet 1956 (hierna: SW, tekst 2008; hierna: de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling).
In afwijking van de bepalingen in de notariële akte hebben de ouders over het onder schuldigerkenning geschonken bedrag geen rente aan belanghebbende betaald.
Belanghebbende en haar echtgenoot hebben op 16 juli 2010 een overeenkomst van geldlening gesloten met de ouders van de echtgenoot. In deze overeenkomst is het volgende overeengekomen:
“Overwegende:
- dat schuldenaar de exploitatie van [bedrijf] te [plaats] gaat drijven,
- dat schuldenaar hiervoor de goodwill en inventaris van de huidige exploitant gaat overnemen (…),
- dat schuldeiser o.m. hiervoor financiële middelen ter beschikking gaat stellen (deels heeft gesteld).
Verklaren het volgende te zijn overeengekomen:
Schuldeiser stelt ter beschikking (heeft reeds een gedeelte ter beschikking gesteld) een totaalbedrag groot € 140.000 (…).
Genoemd bedrag zal uitsluitend bestemd worden voor de overname van goodwill en inventaris, alsmede de aanloopfinancieringen t.b.v. de exploitatie.
(…)”.
Op 1 juni 2017 hebben belanghebbende en haar ouders een verklaring opgemaakt en voor akkoord getekend (hierna: de vervallenverklaring). In deze verklaring is het volgende vermeld:
“Hierbij verklaren wij:
(…)
Dat de gift op papier met wederzijdse toestemming is komen te vervallen.
Het betreft een bedrag van €22379,- en is opgemaakt op 23-12-2008”.
Belanghebbende heeft in 2018 krachtens schenking tweemaal geldbedragen van haar ouders ontvangen, in totaal ten bedrage van € 67.500.
Belanghebbende heeft in 2019 krachtens schenking vijf maal geldbedragen van haar ouders ontvangen, in totaal ten bedrage van € 33.300.
Belanghebbende heeft in 2018, 2019 en 2020 afgelost op haar eigenwoningschuld.
Belanghebbende heeft ter zake van de in 2.7 en 2.8 bedoelde schenkingen aangiften schenkbelasting gedaan en daarbij een beroep gedaan op de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, onderdeel 5°, onder c, juncto artikel 33a SW (tekst 2018 respectievelijk 2019) juncto artikel 5 Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting (tekst met ingang van 2017) (hierna: de eigenwoningvrijstelling).
De inspecteur heeft met dagtekening 4 mei 2021 twee aanslagen schenkbelasting vastgesteld ter zake van de in 2.7 bedoelde schenkingen, tot een in totaal te betalen bedrag van € 3.426. Beide aanslagen zijn als volgt toegelicht:
“De in 2018 ontvangen schenkingen van bovenvermelde schenker bedragen in totaal € 67.500. De heffingsgrondslag bedraagt in totaal € 67.500. Volgens onze gegevens is in 2009 of eerder een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling gedaan. Deze vrijstelling wordt in beginsel eenmalig toegekend. Op grond van het overgangsrecht van artikel 82a lid 1 van de Successiewet 1956 kan in 2018 gedeeltelijk een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling worden gedaan. Deze vrijstelling bedraagt in totaal € 27.871. Daarnaast bestaat recht op de jaarlijkse basisvrijstelling van in totaal € 5.363. Het belastbaar bedrag is vastgesteld op in totaal € 34.266. De in 2018 te betalen schenkbelasting bedraagt in totaal € 3.426.”.
De inspecteur heeft met dagtekening 4 mei 2021 vijf aanslagen schenkbelasting vastgesteld ter zake van de in 2.8 bedoelde schenkingen, tot een in totaal te betalen bedrag van € 2.783. Deze aanslagen zijn als volgt toegelicht:
“De in 2019 ontvangen schenkingen van bovenvermelde schenker bedragen in totaal € 33.300. De heffingsgrondslag bedraagt in totaal € 33.300. In 2019 bestaat recht op een van schenkbelasting vrijgesteld bedrag van in totaal € 5.428. Dit is de jaarlijkse basisvrijstelling. Het belastbaar bedrag is vastgesteld op in totaal € 27.872. De in 2019 te betalen schenkbelasting bedraagt in totaal € 2.783.”.
Belanghebbende heeft op 26 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de in 2.11 en 2.12 bedoelde aanslagen. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde aanslagen schenkbelasting bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 november 2021 afgewezen.
Op 30 mei 2023 heeft de Belastingdienst op haar website het standpunt van de Kennisgroep Successiewet gedeeld over het herleven van de eenmalig verhoogde vrijstelling schenkbelasting na het herroepen van een schenking (hierna: het kennisgroepstandpunt).1 Het kennisgroepstandpunt luidt als volgt:
“Aanleiding
Door een ouder is een schenking gedaan aan diens kind. Ten tijde van de schenking heeft de ouder bedongen dat de schenking kan worden herroepen. Achtereenvolgens vindt het volgende plaats:
1. de begiftigde doet een terecht beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling dat door de inspecteur is toegekend,
2. de schenking wordt herroepen om andere dan fiscale redenen, en
3. de ouder doet in een later jaar een nieuwe schenking aan het kind (dat nog steeds tussen 18 en 40 jaar is).
Vraag
Kan na herroeping van een schenking, om andere dan fiscale redenen, waarvoor een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling is gedaan, bij een nieuwe schenking van dezelfde schenker de begiftigde nogmaals een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling doen?
Antwoord
Ja, als de herroeping plaatsvindt om andere dan fiscale redenen, wordt de herroepen schenking voor toepassing van de eenmalig verhoogde vrijstelling helemaal weggedacht. Er kan daarom, als op het moment van de ‘tweede’ schenking aan de voorwaarden wordt voldaan, met succes een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling worden gedaan.
Beschouwing
Ongeacht of herroeping (civiel)juridisch terugwerkende kracht heeft, brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat als feitelijk geen gebruik is gemaakt van de eenmalige verhoogde vrijstelling omdat de eerdere schenking is herroepen (de begiftigde zal dan het geschonken bedrag aan de schenker moeten terugbetalen), daar alsnog een beroep op kan worden gedaan. Omdat de herroepen schenking wordt weggedacht, dient op het moment van de ‘tweede’ schenking aan alle voorwaarden van de eenmalig verhoogde vrijstelling te worden voldaan.
Als een schenking is aangegaan met de mogelijkheid van herroeping, is dat een (bijzondere vorm van een) ontbindende voorwaarde. Als sprake is van een andere ontbindende voorwaarde dan herroepen (bijvoorbeeld het niet vervullen van een bedongen besteding, zoals bij een eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning het geval kan zijn) geldt daarvoor hetzelfde als bij een bedongen herroeping. Ook dan ‘herleeft’ de mogelijkheid voor het doen van een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling, als aan alle voorwaarden van de vrijstelling wordt voldaan.”.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende ter zake van de in 2.7 en 2.8 bedoelde schenkingen vanwege de vervallenverklaring onder 2.6, recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling?
-
Indien de vorige vraag ontkennend wordt beantwoordt, leidt dan het kennisgroepstandpunt onder 2.14 ertoe dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de eigenwoningvrijstelling?
De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.