Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-02-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:345, 22/1456
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-02-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:345, 22/1456
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 februari 2025
- Datum publicatie
- 26 februari 2025
- Zaaknummer
- 22/1456
- Relevante informatie
- Art. 17 WOZ
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Belanghebbende heeft naar aanleiding van vragen van de heffingsambtenaar verklaard geen spanning en frustratie te hebben gehad van de lange duur van de procedure. Een dergelijke situatie kan volgens het hof bij uitstek worden gezien als een bijzondere omstandigheid waarin niet zou moeten worden verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden. Het hof ziet in de jurisprudentie van de Hoge Raad echter geen ruimte voor dit oordeel. De rechtbank heeft dus terecht een vergoeding van immateriële schade toegekend aan belanghebbende. Wel heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding gelet op Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526 op een te hoog bedrag vastgesteld. Hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1456
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 30 juni 2022, nummers SHE 21/28 en 21/870, in het geding tussen de heffingsambtenaar,
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) beschikkingen gegeven (hierna: de WOZbeschikkingen) en daarbij onder meer de waarde van [adres 1] en [adres 2] in [plaats] (hierna: de onroerende zaken) vastgesteld.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft geen verweerschrift ingediend.
De eerste zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 25 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het hof, niet op de zitting verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij brief van 8 februari 2024 heeft uitgenodigd voor deze zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief, met nummer [nummer] , is aangetekend verzonden naar het adres [adres 1] in [plaats] . Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de uitnodiging voor de zitting op 9 februari 2024 op het voornoemde adres is afgeleverd. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting op 23 februari 2024 telefonisch contact opgenomen met het hof. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de uitnodiging voor de zitting belanghebbende heeft bereikt. De heffingsambtenaar is zonder afmelding evenmin verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij de heffingsambtenaar bij brief van 8 februari 2024 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Deze brief is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst en derhalve aan de heffingsambtenaar afgeleverd.
Het hof heeft aan het einde van de eerste zitting het onderzoek gesloten.
Op 23 mei 2024 heeft het hof bepaald dat het onderzoek zal worden heropend, dat de zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer en dat een tweede zitting achterwege kan blijven. Geen van partijen heeft – na navraag door het hof – binnen twee weken verklaard gebruik te willen maken van hun recht om op een zitting te worden gehoord.
Op 9 augustus 2024 heeft [gemachtigde] zich gemeld als gemachtigde in deze zaak. Namens belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn nadien stukken ingediend. Gelet op de inhoud van die stukken heeft het hof aanleiding gezien de zaak alsnog op een nadere zitting te behandelen.
Partijen hebben vóór de nadere zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, ter bijstand vergezeld van [persoon] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
Het hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
De zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 2 juni 2022. Belanghebbende is niet op de zitting verschenen, maar was wel op de hoogte van de beroepsprocedure en de zitting bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Omdat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg was overschreden, heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en immateriële schade tot een bedrag van respectievelijk € 379,50 en € 333. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrag van € 24.
De rechtbank heeft de minister eveneens tot vergoeding van proceskosten en immateriële schade veroordeeld tot een bedrag van respectievelijk € 379,50 en € 167. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de minister het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt tot een bedrag van € 24.
Op 12 augustus 2022 heeft de heffingsambtenaar het volgende e-mailbericht naar belanghebbende gestuurd:
“Geachte [belanghebbende] ,
Allereerst wil ik u danken voor het prettige telefonische gesprek wat we zojuist gehad hebben. Zoals uitgelegd gaat het over de beroepszaak 2020, ingediend door uw gemachtigde [kantoornaam] over de WOZ-waarden van [adres 1] en [adres 2] .
Deze beroepszaak is inhoudelijk door de rechtbank ongegrond verklaard omdat de WOZ-waarden volgens de rechter niet te hoog zijn vastgesteld.
Echter dient de gemeente op formele gronden toch een kostenvergoeding te betalen omdat uw
gemachtigde enkele formele zaken heeft aangedragen die niets met de waarden van doen hebben. Op basis van zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel omtrent de hoorzitting krijgt hij toch een geldbedrag van € 736,50 en op basis van een immateriële schadevergoeding van de door u geleden schade door onzekerheid en stress dat de termijn van 2 jaar is overschreden van aanslag tot aan uitspraak rechtbank, ook al heeft het zo lang bij de rechtbank gelegen dat wij als gemeente daar maar minimaal invloed op gehad hebben. En het is zo dat u die immateriële schade geleden zou hebben, maar de extra kostenvergoeding die daar tegenover staat van € 570,50 betaald gaat worden aan uw gemachtigde. Dat is bijzonder in onze ogen.
Daarom heeft onze juriste een aantal vragen die ons kunnen helpen om dit nogmaals aan te
kaarten:
1. Heeft de [belanghebbende] geleden door de duur van de beroepsprocedure?
Zo nee, wilt u dit aangeven per mail?
2. Heeft [gemachtigde] (van [kantoornaam] ) nagevraagd of de [belanghebbende] schade heeft
geleden?
Zo nee, wilt u dit aangeven per mail?
3. Was de [belanghebbende] op de hoogte dat hij heeft getekend om de persoonlijk geleden schade
over te dragen aan [gemachtigde] ? Dit zijn immers persoonlijke rechten op geld in verband met
geleden psychische schade!
Ik hoor graag uw antwoorden die ons kunnen helpen. Alvast heel erg bedankt voor uw reactie en ten overvloede wil ik melden dat u ik absoluut niet onder druk wil zetten om hieraan mee te
werken.”
Belanghebbende heeft dezelfde dag per e-mailbericht het volgende geantwoord:
Beste (…), naar aanleiding van ons vriendelijke gesprek laat ik weten dat ik niet heb geleden in welke vorm dan ook gedurende de beroepsprocedure.
Mij is door niemand gevraagd of ik schade heb geleden.
Ik ben niet bewust dat ik iets heb getekend dat eventuele schade niet aan mij uitgekeerd wordt.”
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank de heffingsambtenaar terecht heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, de proceskosten en het griffierecht.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor de beslissing over de vergoeding van immateriële schade en de proceskosten. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.